Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Stem. Jaargang 12 (1957)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Stem. Jaargang 12
Afbeelding van De Nieuwe Stem. Jaargang 12Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Stem. Jaargang 12

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Stem. Jaargang 12

(1957)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 576]
[p. 576]

Annie Romein-Verschoor
Nederlands proza

Herman Teirlinck: Zelfportret of Het Galgenmaal, 2de druk. Uit. Mij A. Manteau N.V., Brussel, z.j.

In de opdracht aan Willem Pée, die Teirlincks laatste roman inleidt, schrijft hij:

‘Ik weet wel dat de romancier, doordat hij in bewuste of onderbewuste gronden naar sluimerende associaties grijpt, in meerdere of mindere mate een autobiograaf is.

Maar ik mag niet toegeven dat onderhavig ‘zelfportret een geromanceerde autobiografie zou zijn. Men zoeke niet naar de sleutel die reële gebeurtenissen kan onthullen. Ten aanzien van een introspectie als deze, gaat het belang eerder naar de motor dan naar de weg die hij heeft afgelegd. Dit is dan ook allerminst de beschrijving van een anecdotisch leven, maar de ontleding van een authentiek wezen.

Onder de willekeurig vermomde werkelijkheid zit de harde, onverbiddelijke waarheid, net voldoende gesluierd om de schaamte van de biechteling te verschalken.’

Die paar zinnen, waarin de schrijver zo onaantastbaar de verhouding van waarheid en verdichting in het waarachtige kunstwerk vastlegt, vormen een moedig tegenstuk van die zichzelf veiligstellende ‘waarschuwing’ aan het begin van menig ik-verhaal afgedrukt: ‘alle figuren uit dit boek zijn volkomen fictief, voor zover ze enige gelijkenis mochten vertonen met personen uit de omgeving van de schrijver, berust dat op louter toeval’.

Dit is overigens naar de vorm geen ik-verhaal, maar een gij-verhaal, d.w.z. een doorlopende monologue intérieur voor de spiegel, en dat betekent meer dan een stilistische figuur, het duidt op een genadeloos en strak aangetrokken streven naar zelfobjectivering.

Er is inderdaad geen enkel motief voor wie het geluk heeft deze roman te lezen om in het barokke milieu van intriges en gewelddadigheid binnen een Brusselse grote wereld, waarin Teirlinck al meer van zijn romans liet spelen, te speuren naar de reële gebeurtenissen, die de ‘waarheid’ van deze fictie zouden openbaren. Die waarheid is trouwens met schaamteloze eerlijkheid in de titel opengelegd: het zelfportret van een gretig levende, oude man, die onverbloemd zijn verzet registreert tegen de ontzegging, die de jaren hem opleggen. De waar-

[pagina 577]
[p. 577]

heid is hier niet na te speuren in anecdoten, in huizen en straten, in menselijke instellingen en verhoudingen, maar in het allerpersoonlijkste, dat door de grote schrijver die Teirlinck is, tot de meest algemeen menselijke tragedie wordt gemaakt: de tragedie van het onvermijdelijk verval. De schaamteloosheid van zijn biecht vindt zijn loon in ons aller onvermijdelijke participatie, nu of later, in deze hopeloze strijd.

Een bejaard hoogleraar verzuchtte eens bij de aanblik van de portrettengalerij in de senaatskamer: goed dat er namen bij staan, anders waren we over vijftig jaar allemaal: oude man in toga. Maar wat van al die schilderijen van 50, 100 en meer jaren terug het scherpst het beeld van een oude man in toga oproept, zal vermoedelijk ook het meest indringende portret geweest zijn.

Van geen boeken heeft het minder zin het verhaal ervan over te vertellen dan van die van Teirlinck. Daarvoor is zijn machtig en manlijk taalgebruik een te wezenlijk element van zijn kunst. Zó overheersend is die stijl, dat hij ze - het is een van mijn kleine bezwaren - niet alleen aan zijn weifelende held leent, maar ook voor de brieven van het door hem verleide ‘gevallen’ meisje.

Een ander bezwaar raakt eveneens het gebied der ‘vermomde werkelijkheid’: wij krijgen van deze fel levende man zo louter de emotionele, de erotische kant te zien. Wij zouden deze levensdrift zich ook willen zien realiseren en inkrimpen in zijn maatschappelijke activiteit, in zijn werk, in de Bank, die nu niet meer dan een indrukwekkend coulissenstelsel rondom het drama van zijn liefde, zijn haat, zijn angsten vormt.

Maar dit is een boek waartegenover men slechts aarzelend zijn bezwaren naar voren brengt en waarvan men de meesterlijke kwaliteiten licht te kort zou doen, omdat zijn voornaamheid de grote woorden terugdringt, die zijn indrukwekkend formaat in ons oproept.

J.J. Klant: Hollands Diep. Geïll. door Jennie Dalenoord. De Bezige Bij, Amsterdam, 1956.

Je vindt zo iets leuk of je vindt het niet leuk. Ik vind het niet leuk. Want een persiflage op het eigen volk is m.i. alleen iets waard, wanneer hij 1e inderdaad geestig en ad rem is, en 2e zo scherp en kwaadaardig, dat je onderin de bloedige verbittering en ergernis voelt: en dat is, mijn God, nu mijn volk, mijn eigen volk! Haalt hij dat niet, dan vervalt hij onvermijdelijk in het snobisme van de jongen van bescheiden komaf, die zich van zijn familie distantiëert.

[pagina 578]
[p. 578]

Er is geen overmaat van plezier op deze wereld en wanneer er mensen zijn, die zich telkens maar weer kunnen vermaken met de eindeloze varianten op de renoster en het zachte eitje, à la bonheur, laat ze dat genoegen. Maar ik kan niet zeggen dat ik, behalve dan door de vermelding van enkele sjiboleths als de verzuiling in deze gerekte boutade het wezen van de Hollander zo bijzonder overtuigend herken. Mocht Klant nog eens een vervolg op dit boekje schrijven - want je kan zo nog best een poosje doorgaan - laat hij dan ook eens enige aandacht besteden aan die typisch Hollandse trek, met name van de Hollandse intellectueel in het buitenland: de neiging om zich als een superieure geest te doen kennen door al zijn landgenoten voor burgerbaasjes uit te maken.

Maria van der Steen: Totale Uitverkoop. Bert Bakker - Daamen N.V., Den Haag, 1956.

Het zou mij niet verbazen, wanneer deze kennelijk niet meer jeugdige debutante tot de auteurs van één boek zou gaan behoren. Niet omdat haar boek zo onwennig geschreven zou zijn, integendeel, maar omdat ze onmiskenbaar een van die mensen is, die alleen spreken, als ze wat te zeggen hebben. Dat is weliswaar het enig geldig motief om een boek te schrijven, maar dat neemt niet weg, dat er altijd heel wat auteurs zijn, voor wie het boeken-maken primair is.

Ook de titel van Maria v.d. Steen's roman suggereert de wat bruuske houding van iemand, die het nu eens duidelijk allemaal gezegd wil hebben. Wat is ‘alles’? Het onvermijdelijk eentonig verhaal van armoede en ellende in een aan lager wal geraakt gezin in het achterlijk Brabant van omstreeks 1900 (of nog later?). We krijgen die neergang te zien door de ogen van een intelligent kind, fel en vinnig reagerend op het harde lot, dat haar wordt opgelegd en op een kerkelijk gezag, dat geen ander doel schijnt te hebben dan dat lot lijdzaam te doen aanvaarden, ja, te bestendigen. De schrijfster is evenmin sentimenteel als haar kleine heldin: het boek is een bittere uitbarsting van lang verkropt leed en men kan er zich slechts over verbazen, dat het zo lang verzwegen werd. Waarom zij zweeg en ook waarom zij ten slotte toch tot spreken kwam blijkt uit een uitspraak van de schrijfster zelf: ‘Misschien zou een schrijver een dergelijk boek niet tijdens zijn leven moeten publiceren. En als het despotisme van de kerk in die streken wèrkelijk tot het verleden behoorde, zou ik, als volwassene, het wellicht niet aan de openbaarheid prijs geven. Met het schrijven had ik dus geen bedoeling, met de uitgave wel.’

[pagina 579]
[p. 579]

In een bespreking van dit boek in het Critisch Bulletin van dec. '56 onder de titel Tijdsbeeld van een overwonnen Verleden zegt Anton Coolen in aansluiting daarop, na een beschouwing over verheugende verschillen in het Brabantse fabriekswezen toen en nu en over de rol van het kerkelijk sociale werk in die verandering: ‘Niet in het doel, waarop de schrijfster de uitsluitende nadruk legt - de vinger op de wondeplek - rechtvaardigt zich de uitgave van het boek, - de ontkende rechtvaardiging ligt wel degelijk literair in dit gevoelig herinneringsbeeld zelf.’ Wij verklaren ons graag met Coolen akkoord, dat de publicatie van dit boek literair alleszins gerechtvaardigd is, maar daargelaten of een boek alleen op een literaire rechtvaardiging kan leven en daargelaten of Coolen's rooskleurige beschrijving van het leven van het huidige Brabantse fabrieksmeisje niet een beetje doet denken aan de al te opgewekte advertenties in de tram: ‘meisjes, gaat werken bij...’, ik zou dáárom alleen al graag een tweede boek van Maria v.d. Steen tegemoet zien, omdat ik haar in staat acht met evenveel literair vermogen en even weinig literaire bedoeling en evenzeer vervuld van de zaak waar het om gaat een beeld te geven, ja, nog altijd van het ‘despotisme der kerk’ in het Zuiden, waar Coolen zo licht over heen loopt, en van de zoveel subtielere middelen, waarmee dat in onze tijd zijn doel tracht te verwezenlijken.

Het boek is goed en met een zekere vaart geschreven en wat lang niet van alle jeugdherinneringen - waarvoor we dit boek in wezen toch wel mogen houden - gezegd kan worden: de ‘ik’ is maar nauwelijks hoofdpersoon, ook de overige figuren komen uit de verf en vertonen een eigen ontwikkeling; de vader in zijn langzaam afzakken naar het ‘vrije’ zwerversbestaan, de moeder in haar vlagen van doffe berusting, verbittering en weer oplevende energie en verlangen naar een schamel beetje levensvreugde en de reacties van de kinderen op die flakkerende veranderingen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Hollands Diep

  • over Zelfportret of Het galgemaal


auteurs

  • Annie Romein-Verschoor

  • over J.J. Klant

  • over Maria van der Steen

  • over Herman Teirlinck