De Nieuwe Stem. Jaargang 15
(1960)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 721]
| |
[Nummer 12]
Jan Romein
| |
IICanada is voor de meesten onzer, zelfs, vrees ik, voor hen die betrekkingen onderhouden met de vele sinds '45 daarheen geëmigreerde Nederlanders, maar een vaag begrip. Ze weten dat het groot, koud en dunbevolkt is, dat er Canadezen wonen die meegeholpen hebben aan de bevrijding van ons land en vermoedelijk leven zij nog in de waan dat Canadezen niet dan met de loupe van Amerikanen zijn te onderscheiden, want zij hebben weleens gehoord dat zij evenveel coca-cola slurpen en kauwgom malen als deze. En tenslotte misschien spreekt voor hen nog het feit dat Canada als lid van de Nato ‘onze’ bondgenoot is. Zij die er al meer van menen te weten kunnen dan nog schrikbarende verhalen ophangen van de cultuurloosheid van het land. En dat die verhalen niet helemaal op fantasie berusten, bleek mij onlangs uit een anecdote die een Canadees historicus - overigens een Duits immigrant - mij vertelde. Er was n.l. eens, zei | |
[pagina 722]
| |
hij, in Toronto een prijsvraag uitgeschreven. De eerste prijs was een week in Toronto, de tweede: twee weken. Zulke grapjes echter zou men op meer provinciale hoofdsteden kunnen maken en van wezenlijk belang voor het probleem waar het hier om gaat, is het in elk geval niet. Van wezenlijk belang hier is dat Canada tijdens het Interbellum een grote industriële mogendheid werd, dat zijn vrijwilligersleger in de Tweede Wereldoorlog het vierde in grootte was en zijn vloot sinds die oorlog dezelfde rangorde inneemt, dat tenslotte Canada's rol in de tegenwoordige wereld al van betekenis is en dat het derhalve voorbestemd is om misschien reeds over enkele tientallen jaren zelfs een leidende rol in het Westelijk Halfrond te spelen, evenals Brazilië dat bezig is te gaan doen. En dit fundamentele feit is blijkens de geringe aandacht die het land in onze pers pleegt te krijgen, stellig nog niet algemeen bij ons doorgedrongen. En toch is dit een feit, en dat feit alleen dwingt ons, de ontwikkeling van en in Canada nauwkeuriger te volgen dan we tot dusver gewend zijn. | |
IIIWat Minifie met zijn boek wil, is in enkele punten saam te vatten: aantonen 1. dat het belang van de mensheid in haar geheel de vrede is; 2. dat de vrede in zijn deel van de wereld het best gediend wordt door een neutraal Canada en 3. dat de voor waar de voor die neutraliteit de werkelijke onafhankelijkheid van Canada is. Beginnen we met punt drie. Is Canada dan niet onafhankelijk? Dat het deel uitmaakt van de Britse Volkengemeenschap kan sinds het Statuut van Westminster van '26 bezwaarlijk meer als een inbreuk op de onafhankelijkheid der deelgenoten worden beschouwd. Wanneer het nochtans in feite in zekere zin afhankelijk is, is het dat niet van Groot-Brittannië, maar van de Ver. Staten. Geen wonder dan ook dat Minifie op de verhouding met deze mogendheid telkens terugkomt. De schrijver toont zich in dit opzicht zelfs geïrriteerd, | |
[pagina 723]
| |
al houdt hij zijn toon rustig, kennelijk met de bedoeling de ‘goede’ Amerikanen van het recht der Canadezen op volledige onafhankelijkheid en van het voordeel, ook voor Amerika, van Canada's neutraliteit te overtuigen. Dat die onafhankelijkheid in militair, economisch en cultureel opzicht in feite echter niet bestaat, laat hij zonneklaar zien. We wisten ook uit andere bronnen trouwens, dat sinds de overeenkomst van Ogdensburg in '40 tussen Roosevelt en Mackenzie King de militaire samenwerking tussen beide landen steeds nauwer is geworden. Nog onlangs werd dat duidelijk, toen op een persconferentie in Ottawa de Amerikaanse minister van defensie, Thomas Gates, als iets vanzelfsprekends meedeelde dat, als de kernlading voor de Bomarc-raketten aan Canada geleverd zouden worden, zij toch onder Amerikaans beheer zouden blijven en alleen op bevel van de president der Ver. Staten mochten worden afgeschoten. En pijnlijker nog voor het Canadese zelfbewustzijn dan deze mededeling opzichzelf was het feit, dat zij in flagrante strijd was met een verklaring, die de Canadese premier, John Diefenbaker, kort te voren had afgelegd; en het allerpijnlijkst dat de heer Gates, naar later bleek, daarvan in het geheel niet op de hoogte was. De militaire afhankelijkheid van de Ver. Staten gaat hier dan ook nog verder dan die der Nato-landen. Naast de Nato kennen de Canadezen ook nog de Norad - de North American Air Defense Command - sinds augustus '57 en de befaamde DEW-linie - de Distand Early Warning-line - de reeks radarstations in het hoge Noorden, waar het zó geheimzinnig toegaat dat zelfs een Canadees parlementslid aan een Amerikaanse instantie toestemming moet vragen om er zijn kiezers te kunnen bezoeken (blz. 103). En tenslotte is er nog het feit dat Canada dieper dan andere landen naar het schijnt betrokken is bij die geheimzinnige bezigheid die heel onschuldig met de letters CBR pleegt te worden aangeduid, maar die in werkelijkheid de voorbereiding betreft van de Chemische, Bacteriologische en Radiologische oorlog. | |
[pagina 724]
| |
IVOok de economische infiltratie van de Ver. Staten in Canada is geen nieuw verschijnsel. De Frans-Canadees Maurice Lamontagne wijdde er indertijd al een boek aan: The American Economie Impact on Canada. Hier mogen daarom enkele typerende aanwijzingen volstaan. Van de in Canada gevestigde bedrijven werd in 1955 naar schatting één tiende door Amerikaanse kapitaalsbelangen beheerst, niet omdat Canada een bondgenoot is, maar omdat belegging in Canada meer winst afwerpt dan in de Ver. Staten zelf (blz. 152). Van 1900 toen deze beleggingen nog geen 200 millioen dollar bedroegen - destijds was Engeland nog de voornaamste kapitaals-exporteur - stegen zij in de loop van zestig jaar tot het fantastische bedrag van een 14 milliard (blz. 131). En het is wel bijzonder typerend te vernemen dat Mexico er in dit opzicht nog beter aan toe is dan Canada, want Mexico eist dat de meerderheid der aandelen en het directoraat in Mexicaanse handen blijft (blz. 143). Foster Dulles zelf, die gelijk bekend niet steeds even tactisch was, moet eens tegenover een Canadees bewindsman nog wel de situatie hebben samengevat in de opmerking, dat Canada de ‘caddy’ van de Amerikaanse golfspeler was (blz. 156). Minder ‘aardig’, maar precieser spreekt Minifie, de positie der Ver. Staten zelf vóór hun onafhankelijkheid tegenover Engeland indachtig, van een mercantilistisch systeem, dat met het 18e eeuwse wedijvert (blz. 7). Geen wonder dat anti-Amerikanisme in Canada net zo min iets ongewoons is als in Latijns-Amerika - en elders. Het boek geeft er talrijke voorbeelden van, maar wij kunnen ons beperken tot Minifie's eigen samenvatting: in zijn hart dankt de Amerikaan God dat hij een Amerikaan is en de Canadees dat hij het niet is (blz. 169). | |
VVoor we tot de kern van 's schrijvers betoog komen, moge nog iets over Minifie zelf gezegd worden ter voorkoming van het misverstand dat tegenwoordig al- | |
[pagina 725]
| |
tijd vlak om de hoek ligt: Minifie is geen Canadees (meer) - zie blz. 173 - en geen communist - zie blz. 69, 73, 77, 108. Zo weinig communist zelfs dat hij zich op laatstgenoemde bladzijde accoord verklaart met Churchill's opvatting van '43, dat de invasie der westelijke geallieerden in ‘de zachte onderbuik’ van Europa moest plaats vinden om te voorkomen, dat de Russen eerder in Midden-Europa zouden zijn. ‘Links’ is hij wel - inzover dat hij als reporter in de Spaanse burgeroorlog door Franco's troepen gevangen genomen is en als verslaggever van de N.Y. Herald Tribune op het randje ontsnapt is aan een uitwijzing door Mussolini - ‘links’ dus van het soort waarvan alle anti-communisten-maniakken het bestaan liefst ontkennen, maar dat desondanks bestaat. | |
VICanada moet dus, om het met de woorden van de oude kapitein Marryat in zijn Settlers in Canada (1840) te zeggen: ‘paddle its own canoe’. En dat om - en hier komen we tot het tweede belangrijkste punt - neutraal te kunnen zijn in de koude en, als 't mogelijk is, ook in een eventuele hete oorlog. Beter dan bastion te zijn van de Ver. Staten in de van de U.S.S.R. via de Pool verwachte aanval, kan het buffer zijn tussen beide supermogendheden. Schrijver gaat uit van de onweerlegbare stelling - maar die nochtans nooit genoeg herhaald kan worden - dat, gezien de tegenwoordige stand van de oorlogstechniek - de intercontinentale raketten en de van duikboten gelanceerde raketten van middelbare reikwijdte èn c.q. de pestvliegtuigen - geen ander alternatief overblijft dan òf vernietiging òf vrede. En vervolgens dat de vrede het best behouden kan worden, wanneer het aantal neutrale landen zo groot mogelijk is. En tenslotte dat Canada met zijn ligging tussen de Ver. Staten en de U.S.S.R. in, zich daarvoor het beste leent. Canada zou voor het westelijk halfrond moeten worden wat India voor het oostelijk is. Een bijkomstig maar amper minder belangrijk voor- | |
[pagina 726]
| |
deel, - omdat ook dat voor het behoud van de vrede onmisbaar is - zou zijn dat het dan, bevrijd van de druk der militaire lasten, zich zou kunnen wijden aan de hulp der onderontwikkelde landen. Daartoe is het nu niet in staat, niet alleen vanwege de kosten der zogenaamde defensie, die er geen zijn kan, maar ook omdat het nu in zijn afhankelijkheid van Amerika deelt in de weerzin dier landen tegen Amerikaanse hulp, die zij noodgedwongen wel aanvaarden, maar niet als onbaatzuchtig kunnen beschouwen. Zij zien immers dat die steun voornamelijk uitging naar reactionaire dictators, van Rhee en Nosavan in het oosten, tot Batista en Peron in het Westen. Van een - neutraal - Canada daarentegen zou niemand iets te vrezen hebben: het heeft geen territoriale ambities, geen koloniaal verleden en is niet op grondstoffen uit, die het zelf voldoende heeft èn het is zelf een sprekend voorbeeld hoe onafhankelijkheid - van Engeland - zonder geweld verworven kon worden (blz. 2 en 3). Minifie staat in dit streven niet alleen. Ook in Canada zijn er - als overal elders ter wereld - groepen en individuën de mening toegedaan, dat de toekomst der wereld niet in haar vernietiging kan liggen en dat een beter leven voor de massa's niet gebaseerd kan worden op een massa-slachting. En nog eens: dat woord is niet overdreven. Het is niet overdreven te menen, dat elke oorlog in het tegenwoordig tijdsgewricht tot een totale kan worden, evenmin dat hij door een onnozele vergissing kan uitbreken en de overtuiging is allerminst overdreven dat totale oorlog alleen nog maar totale vernietiging na zich kan slepen. Hoe dicht we daar niettemin in principe bij zijn, toont Minifie nog eens weer aan door de uitspraak aan te halen in juni '59 gedaan door de Amerikaanse generaal Creasy - die beter Crazy kon heten - waarvan de inhoud was: 1. dat hij wel geen preventieve oorlog bepleitte, maar niettemin vond dat de politiek van pas terug te slaan als je geraakt was, veranderd moest worden en 2. dat hij niet graag enige afspraak over de CBR gemaakt zag, opdat Amerika niet met de handen gebonden een eventuele | |
[pagina 727]
| |
oorlog in zou gaan (blz. 159). Amerika heeft inderdaad het Geneefse protocol van '25 over het verbond van de chemische en biologische oorlog nimmer getekend (blz. 160) en wat het gebruik van die wapens die opgeslagen klaar liggen in de Ver. Staten - en elders! - zou kúnnen betekenen, kan men gemakkelijk hieruit begrijpen, dat b.v. één ons van een vergif dat de z.g. ‘Q-koorts’ verwekt, voldoende is om tienmaal zoveel mensen te besmetten dan er nu op aarde leven (blz. 158). Juist al deze onvoorstelbare ellende-in-voorraad maakt dat Minifie medestanders heeft, ook in Canada zelf, al is het conformisme ook daar of juist daar sterk genoeg om te maken, dat die medestanders in hun politieke programs de gedachte der neutraliteit meestal meer veronderstellen dan uitspreken. Zo de ‘Board of Evangelism and Social Service’ van de Verenigde Kerk van Canada in zijn rapport van september '58 (blz. 63); zo de redactie van Maclean's Magazine, die aan haar pleidooi voor ontwapening overigens realistisch toevoegt, dat het gezien de ‘vested interests’ in de bewapeningsindustrie niet gemakkelijk zal zijn Bertha von Suttner's leuze tot werkelijkheid te maken: de investering in vernietiging, eufemistisch nationale defensie genoemd, geeft astronomische cijfers te zien: het kapitaal alleen al van de Boeing-maatschappij bedroeg in december '59: 1 milliard, 890 millioen dollar (blz. 65). | |
VIIVan een dier medestanders geven we tot slot in iets verkorte vorm de samenvatting van zijn argumenten, zoals die bij Minifie (blz. 66-68) te vinden zijn, omdat Minifie's eigen bedoeling moeilijk beter kan worden vertolkt. Het betoog is van W.H. Pope en dateert van december '59: 1. Gezien de kracht van zowel de Amerikaanse als de Russische offensieve wapenen is het onzinnig te denken in termen van de verdediging van Canada in het geval van een atoomkern-oorlog; in plaats daarvan moet Canada's verdedigingspolitiek gericht zijn op het | |
[pagina 728]
| |
voorkomen van oorlog. 2. De DEW-linie maakt deel uit van het afschrikkingsstelsel; zij zou die rol beter vervullen als ze naar beide zijden afschrikte, wanneer er zowel Russische als Amerikaanse technici voor de radarschermen zaten. Canada kan het best voor de vrede werken door een neutrale buffer tussen de U.S.A. en U.S.S.R. te zijn. 3. Het hele idee van een verdediging tegen kernbommen of -raketten is een concept uit de laatste oorlog: er zouden nu zoveel bommenwerpers of raketten doorslippen dat èn Canada èn de Ver. Staten volledig vernietigd zouden worden. Het idee van een intercontinentale raket met een afweerraket te treffen is even ongerijmd als de hoop om de ene artillerie-granaat met een andere te raken. Tegen deze moderne wapens bestaat geen verdediging. 4. aangezien de Norad in het geval van zo'n oorlog de volstrekte vernietiging van Canada niet kan verhinderen, bestaat er geen enkele reden om er aan vast te houden en althans één goede om dat niet te doen. Politiek gezien, maakt de aanvaarding van het Amerikaanse commando over de luchtstrijdkrachten Canada tot een satelliet van de Ver. Staten, met een prestigeverlies en verspeling van macht-ten-goede tegenover de niet bij het conflict betrokken naties als gevolg. 5. Canada moet trachten de U.S.A. en de U.S.S.R. uit elkaar te houden. Om een buffer te kunnen zijn, moet men neutraal zijn - naar beide zijden. Dit houdt niet alleen het verlaten van de Norad - en van de Nato moet men eraan toevoegen - in, maar evenzeer dat alle Amerikaanse militairen Canadese bodem moeten ontruimen, met inbegrip van de drie bases in Newfoundland. Terzelfdertijd moet Canada de DEW-linie overnemen of moet deze onder beheer van de Ver. Naties komen, maar in elk geval zó dat Amerikaanse èn Russische waarnemers elk naar zijn eigen land hun bevindingen kunnen rapporteren. 6. De neiging tot het denken in termen van een ‘eerste klap’ aan beide zijden verhoogt de waarschijnlijkheid van een verrassingsaanval. Canada kan die | |
[pagina 729]
| |
waarschijnlijkheid verminderen door de Russen dezelfde garanties tegen een Amerikaanse verrassing te geven als het nu de Amerikanen tegen een Russische geeft. 7. Met het geld, gespaard door de afschaffing van nutteloze wapens kan Canada het totstandkomen van een derde kracht bevorderen en er toe bijdragen dat de onderontwikkelde gebieden liever de Indiase dan de Chinese oplossing zullen kiezen. | |
VIIIIn één opzicht hebben we Minifie in deze weergave van zijn opvatting onrecht gedaan en noodgedwongen moeten doen: de warme bewogenheid voor zijn neutralistisch ideaal en de lenige, direct op de man afgaande taal-en-stijl, kan de lezer niet in dit verslag, maar alleen in het boek zelf vinden, dat wij hem dan ook dringend aanraden, zelf ter hand te nemen - zowel wanneer hij het er mee eens is, want hij zal zich dan in zijn overtuiging gesterkt voelen en argumenten tot zijn beschikking hebben, waaraan hij tot dusver niet gedacht had, als ook, ja vooral misschien, wanneer hij het er niet mee eens zou zijn, want dan zou het zijn wit-zwart denken kunnen doorbreken; het wit-zwart denken of beter het niet-denken - want wit-zwart denken is géén denken - dat in beide kampen nog groter gevaar is dan welk wapen ook dat, hoe technisch vernuftig het moge zijn, in wezen toch slechts instrument van dat niet-denken is. |
|