Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Stem. Jaargang 22 (1967)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Stem. Jaargang 22
Afbeelding van De Nieuwe Stem. Jaargang 22Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Stem. Jaargang 22

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Stem. Jaargang 22

(1967)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 759]
[p. 759]

ex libris

bankroet van een charmeur
Hugo Raes - Bankroet van een charmeur. Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam/Contact, Antwerpen 1967. f 6,50/Bfr 115

Het door Roland de Groot ontworpen omslag voor Hugo Raes' laatste verhalenbundel is een vlag die uitstekend de lading dekt: een groene achtergrond (het lieve leven) voor de helft begroeid met exotische bloemen (de verrukkingen) met daar tussenin een wormpje met een kopje als een verkeerssignaal, een kevertje op wieltjes en een klein skeletje (dreigementen, techniek, waanzin, dood).

Hierdoor zijn meteen de hoofdelementen van Raes' teksten in Bankroet van een charmeur aangeduid, met uitzondering van de dominerende eigenschap: de verrassing, verwekt door een opeenvolging van schokjes en schokken, kortsluitingen soms, die het eigen bewustzijn van de lezer verscherpen, hem met nieuwe ogen het leven van alledag doen waarnemen.

Hierbij spreken we met opzet van ‘teksten’ en nièt uitsluitend omdat de bundel een luisterspel bevat, commentaar bij plastisch werk van Bert de Leeuw, een prozagedicht over God, etc.

Immers, Hugo Raes schrijft géén verhalen in de gebruikelijke zin van het woord: vertelling, geschiedenis, bericht, verslag. Vooral géén geschiedenissen.

Wat de auteur wèl doet is het registreren van directe en concrete ervaringen van vandaag de dag (ten eerste) en op ongemeen eerlijke wijze de eigen belevenis daarvan uitdrukken (ten tweede).

Nu is er tussen beide inspiratiebronnen (waarneming/bewustzijn) een voortdurende osmose, waardoor de ‘verhalen’ als het ware een soort totale expressie vormen van een man van deze tijd, iemand die ziet, hoort, voelt wat er gaande is, nergens probeert een pasklare oplossing voor de moderne problematiek op te leveren.

Maar tussen de regels duikt voortdurend deze boodschap op: wat een wonder dat wij leven, ademen, spreken...

Hieraan zouden wij nog best een aantal ethische bedenkingen kunnen koppelen. Dat doen we echter niet. Want daarmee zouden we niet alleen de teksten van Raes ‘hineininterpretieren’, maar tevens de bedoeling van

[pagina 760]
[p. 760]

zijn schrijverschap ten opzichte van anderen tevens ten zeerste ver-raden.

Het is namelijk zo dat een schrijver van het kaliber van Raes in de eerste plaats schrijft om met zichzelf in het reine te komen.

Hij pointeert de menselijke situatie (de schrijver is een medium) anno 1967-1968 en richt intussen open oog zowel als geestesoog op het jaar 2000: ‘In welke wereld zullen onze kinderen terechtkomen?’

Wat Raes doet, is dit: ogen openen, harten openen... Van de lezer (de verstandige lezer) wordt ook iets verwacht.

Met andere woorden: de toekomst van het leven op deze planeet is allemans zorg.

Raes gebruikt gewone woorden. Het vlees is bij hem woord geworden.

Niet omwille van het woord als luxe, afwijking, fiorituur, artistiek genot. Maar om via het woord terug te keren naar het gave, zachte, lieve, onbedreigde, geenszins te kneuzen vlees: de mens. Al die dingen staan niét geschreven in Bankroet van een charmeur.

Daarom is het voor ons part zo'n geweldig boek: hier wordt op unieke manier iets overgedragen op de eigengereide lezer die met eigen middelen moét proberen met zichzelf en de hem omringende wereld in het reine te komen.

 

Wij willen van onze kant volstrekt géén poging ondernemen om sommige verhalen van Hugo Raes samen te vatten in het beperkte bestek van deze bijdrage.

Daardoor zouden wij in tegenspraak komen met onszelf en bovendien behoeft niemand ons oordeel voor klinkende munt te aanvaarden.

Wat niet belet dat wij (met zo goed als om het even welke lezer) ook een oordeel mogen uitspreken.

En dat oordeel luidt aldus: Raes is een vlaams schrijver die schrijft op een manier zoals tot nu toe nog nooit een Vlaming heeft geschreven.

Zinnelijk en mystiek zoals iedere Vlaming, dàt wel. Maar de verwoording, het stijlvermogen is van zo'n aard dat vele Vlamingen (gewend aan mals gesneden brood) zo'n schrijver vooralsnog niet kunnen verteren. Op zichzelf is dat zeker geen geleibrief tot universaliteit.

Nochtans lijkt Raes voor ons in potentie een schrijver van Europees formaat - om niet meer te zeggen.

En om alle misverstanden en verdachtmakingen te vermijden: Hugo Raes

[pagina 761]
[p. 761]

behoort tot onze zéér goede vrienden. Deze vriendschap is niet toevallig ontstaan, maar in de eerste plaats door hetgeen hij schrijft en de manier waarop hij het schrijft.

De goede verstaanders hebben maar enkele woorden nodig en de anderen kunnen zelfs door de complete reeks van Nobelprijswinnaars nièt gered worden.

 

Frans de Bruyn

[pagina 762]
[p. 762]

de meiden

Het toneelstuk van Jean Genet is ook psychoanalytisch de moeite waard. Genet is homosexueel en heeft een puur homosexueel stuk geschreven.

De homosexueel kent eigenlijk slechts één gevoelsrelatie: die ten opzichte van (het innerlijk beeld van) zijn moeder - en dat is er een van teleurgestelde liefde, haat, angst, onderdrukte opstand, vernedering.

Er zijn drie soorten homosexuelen: de pederast die van knapen houdt, de knaap die het bij een pederast (althans bij een oudere man) zoekt, en de ongeveer-gelijken die het bij elkaar zoeken. In de verhouding pederast-knaap speelt de eerste de moederrol, om zich met de knaap te kunnen identificeren; de verhouding tussen de ongeveer-gelijken is ingewikkelder: ze spelen de oudere broer voor elkáár, maar die oudere broer is voor een heel groot deel niet anders dan een masker van de gehate, beminde, gevreesde, in het binnenste meegedragen moeder.

Bezien wij nu De Meiden van Genet: de dienstmeiden Claire en Solange beelden het dubbel-aspect (de ‘broers’) van de homosexueel uit; hun mevrouw is de moeder. Als mevrouw ‘niet thuis’ is, wreken de meiden zich op haar door samen de mevrouw-meidverhouding uit te beelden. Knap gevonden, want op verborgen wijze doet de homosexueel niet anders.

Pikanterie: Genet schrijft voor dat de rol van de meid in beide gevallen door een man gespeeld moet worden. Hij heeft daar een mooie theorie voor gevonden die de toeschouwer, omdat hij graag ‘bij’ blijft, met huid en haar slikt. In werkelijkheid gaat het niet om ‘meiden’ maar om mannen, om de zoon die een rok draagt, dat wil zeggen zijn geslacht ontkent uit angst voor de moeder.

Typerend is ook het plan om mevrouw (het moederbeeld dus) te vermoorden, maar de moord gaat niet door. Psychologisch is dat relevant, want ‘moord op de moeder’ zou bevrijding uit de homosexualiteit inhouden, en door zijn overgrote angst is de homosexueel daartoe niet in staat. Hij blijft zijn verlangens, angsten en haat aan zijn ‘gelijke’ beleven - en deze aan hèm.

Een belangwekkend stuk pathologie, deze Meiden van Genet.

 

L. Hornstra

[pagina 763]
[p. 763]

gide, vriend of vijand
Jef Last - Mijn vriend André Gide. Van Ditmar, Amsterdam 1966. f 7,90

Een paar jaar terug heb ik Last in dit blad (1964 nr 3) zijn medewerking als vertaler verweten aan een bij Heideland verschenen Gide-bloemlezing, waarvan de vertaalde fragmenten geheel en al volgens de richtsnoeren van ‘bevoegde canonisten (H. Wagnon, W. Onclin, J. Brys en andere)’ waren uitgezocht. Al had Last hoogstwaarschijnlijk niet meegeholpen die regels van kasuïstiek - of was het kanonistiek? - uit te denken, zijn medewerking kwam er toch door in een eigenaardig licht te staan.

Inmiddels heeft hij als vertaler revanche kunnen nemen: in 1967 verscheen bij Bruna zijn vertaling van Les caves du Vatican, die hij de wereld inzond met een niet zó geslaagd voorwoord, waarin terwille van de aktualiteit zelfs de namen Provo en Lin Piau vallen. Van meer belang dan die inleiding is het feit dat nu een van Gides grote werken in een redelijke vertaling toegankelijk is: redelijk, want wie weet heeft van de moeilijkheid van deze vertaling en de voor dergelijk werk gebruikelijke honorering, kan vrede hebben met het resultaat.

 

Merkwaardiger dan deze vertaling is de verschijning, kort na elkaar, van twee nederlandse boeken die zich met Gide bezighouden, al heeft geen van beide werken rechtstreeks Gides leven en werk tot onderwerp. ‘Homofilie, neurose en dwangzelfbeklag’ van Van den Aardweg (Polak & Van Gennep, 1967) is een teorie ‘toegelicht met een analyse van leven en werk van André Gide’. Over het gebruik van literatuur voor een studie als deze kan lang en breed gediskussieerd worden en dat is in dit geval ook wel gebeurd. Als minste eis lijkt wel voor de hand te liggen dat de ondernemer van een dergelijk onderzoek de informatie, die op het eenvoudigste nivo in het bestudeerde werk ligt opgesloten, althans beheerst. Was bij het boek van Van den Aardweg, dat een proefschrift schijnt te zijn, iemand betrokken, niet die verstand heeft van literatuur, maar die althans de inhoud van Gides werk kent, dan was er al veel gewonnen geweest. De auteur had dan niet van die zonderlinge misstappen begaan in zinnetjes als: ‘Paludes is een mannetje dat zich dodelijk verveelt’ (Van den Aardweg, pag. 213), waarin hij de titel van een boek

[pagina 764]
[p. 764]

voor de naam van een van de personen schijnt te houden, hoewel al op de derde bladzij van Paludes anders blijkt. Dit soort vergissingen liggen bij Van den Aardweg voor het grijpen en het lijkt wel duidelijk dat hij in Gide alleen maar heeft gelezen wat hij kon gebruiken. Dat ligt dan ook aan Gide zèlf, want zelden zijn er schrijvers geweest die zózeer hun vijanden in de kaart speelden door, indien nodig, de moed te hebben tegen zichzelf te denken.

 

Slordigheden en onnauwkeurigheden bij Last zullen, anders dan bij Van den Aardweg, wel niet uit onkunde voortkomen, maar als een natuurlijk gegeven moeten worden beschouwd. Ook Last zou ik geen kenner van Gides werk willen noemen, maar zijn Mijn vriend André Gide werd ook niet met deze bedoeling geschreven en hij heeft wat Van den Aardweg mist, simpatie voor zijn onderwerp en in zijn benadering. De zich in zijn werk beurtelings maskerende en ontmaskerende Gide, tegen wie het zo makkelijk is gelijk te hebben, is niet simpel te verklaren en de bijdrage van Last is toch van belang voor de kennis van de persoon Gide, meer dan van het werk, al is het onderwerp in de eerste plaats de betekenis van Gide voor Last.

Overigens komen er ook bij Last wel dissonanten voor, maar zij hebben, in tegenstelling tot die van Van den Aardweg, iets goedaardig komisch.

Dat varieert dan van de bestrijding van windmolens (als zou er nooit genoeg aandacht zijn besteed aan de bijzondere aard van Gides homoseksualiteit, Last pag. 14) tot uitingen van gekwetste eigenliefde. Zo neemt Last het dr M. Albarda bijzonder kwalijk dat hij niet in haar dissertatie over André Gide et son journal bij de vrienden van Gide wordt genoemd, hoewel zijn naam toch óók in het Journal voorkomt (Last, pag. 13). Deze trouwhartigheid lijkt me alleen maar gebaat bij de eerlijke vaststelling dat dat ook niet nodig was, omdat de verhoudingen nu eenmaal zo liggen dat de naam Last in zijn associatieveld eerder die van Gide oproept dan omgekeerd. (Gelukkig heeft de franse kritiek hier al rechtgezet waar de nederlandse zo in is tekort geschoten. Last citeert tenminste met kennelijke instemming een franse bespreking naar aanleiding van zijn ‘dramatische bewerking’ van zijn vertaling van Le retour de l'enfant prodigue, waarin sprake is van ‘dit werk van Jef Last’, dat bovendien nog een blijvend werk heet). Ondanks deze kleine hebbelijkheden heeft Last, op een slordige

[pagina 765]
[p. 765]

en aanvechtbare manier, door zijn simpatie voor Gide een boek geschreven dat beslist de moeite waard is, met ook voor de kennis van Gide waardevolle belichtingen van de reis van ‘de zes’ naar de Sowjet-Unie, de tijd van de spaanse burgeroorlog en de aktiviteiten van Gide in het Duitsland van na de tweede wereldoorlog.

Er is vooral één punt waarop Last de toets van de kritiek doorstaat terwijl Van den Aardweg door de mand valt, de houding ten opzichte van Gides moed. Van den Aardweg is al op een merkwaardig pad waar hij de Voyage au Congo voornamelijk schijnt toe te schrijven aan Gides behoefte om zich met de onderdrukte neger te identificeren: ‘gedreven door zijn neurotische behoefte om zichzelf te dramatiseren’ (pag. 337) - alsof Gide niet op dat moment iets deed dat maar weinigen van zijn kultuur en uit zijn milieu gedaan zouden hebben, alsof men hem ook niet grondig heeft laten wéten dat hij dat gedaan had. Het slot van ‘Homofilie, neurose en dwangzelfbeklag’ maakt het in dat opzicht nog iets bonter. De auteur verklaart daar (pag. 349) dat de betekenis van de bij verschillende schrijvers gevonden getuigenissen over de ‘moed’ van Gide hem niet duidelijk is: in deze argeloze bekentenis lijkt Van den Aardweg óók te ontgaan dat zij eigenlijk zijn hele betoog ondergraaft, omdat het in zo'n geval de taak van de onderzoeker zou zijn het tot nu toe betoogde juist aan het gevondene te toetsen, in plaats van de nieuwe feiten angstvallig buiten zijn Gide-beeld te houden.

Bij Last komt tenminste duidelijk uit dat Gide - hoezeer gelukkig ook altijd mandarijn en onpraktisch gebleven - wel degelijk sociaal geëngageerd kon zijn en over moed beschikte en dat maakt Mijn vriend André Gide ook simpatiek.

 

T. Haan

[pagina 766]
[p. 766]

de Rubaiyat van Omar Khayyâm
Omar Khayyâm - Rubaiyat. Metrisch vertaald door J.A. Vooren. Uitgeverij N. Kluwer, Deventer 1968. f 11,50

Van deze Perzische, door de in 1859 verschenen Engelse vertaling van Edward Fitzgerald beroemd geworden verzen, is een Nederlandse vertaling in herdruk verschenen, die ongeveer het dubbele aantal kwatrijnen, 627, bevat van de eerste druk van 1955 (C.P.J. van der Peet, Amsterdam).

De vertaler heeft Khayyâm, dichter en geleerde van omstreeks 1100, ontmoet in het troosteloze Jappen-kamp, welke ontmoeting hem voor een geestelijk te gronde gaan heeft behoed.

De bundel wordt ingeleid door een drs. in de Indo-Iraanse talen, E.F. Tijdens, die in 1957 in De Nieuwe Stem een artikel heeft geschreven; ‘Op zoek naar Omars stem’. In dezelfde jaargang zijn ook enkele van Voorens vertalingen verschenen.

Omar Khayyâm blijft een omstreden figuur, omdat zijn poëzie voor verschillende uitleg vatbaar schijnt te zijn. Voor sommigen is hij een rationalistische hedonist, zoals voor Fitzgerald in hoge mate. Anderen zien hem als een mystieke Soefi, zoals blijkt uit een in Life van 4 maart jongstleden verschenen bespreking van een nieuwe Engelse vertaling door de schrijver Robert Graves en de Pers Omar Ali-Shah. Laatstgenoemde veroordeelt het zachtaardige (negentiende-eeuwse) hedonisme dat bij Fitzgerald tot uiting komt in zijn ‘snoezig’ vers, dat in tegenspraak is met Khayyâms abrupte en harde vers.

Wat deze tweede druk ook aantrekkelijk maakt zijn de verantwoordingen en het overzicht van wat er aan Nederlandse vertalingen is verschenen van de Rubaiyat.

 

O. N


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Bankroet van een charmeur

  • over Mijn vriend André Gide


auteurs

  • Frans De Bruyn

  • Lieuwe Hornstra

  • T. Haan

  • Margreet van Hoorn

  • over Omar Khayyam