Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1 (1884-1885)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (59.66 MB)

Scans (1398.27 MB)

ebook (51.63 MB)

XML (2.94 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1

(1884-1885)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Onschuldig verstooten.
Geschiedkundige novelle.
(Vervolg.)

‘Troost u, heer ridder,’ sprak Selim lachend; ‘door overmacht overwonnen te worden is geene schande en uw degen is bij mij goed bewaard. Onderwerp u aan uw lot: weerstand te bieden ware, gelijk gij wel inziet, meer dan waanzinnigheid.’

De ridder liet het hoofd zinken. ‘Gij hebt gelijk,’ antwoordde hij: ‘ik kan wellicht mijnen keizere nog betere diensten bewijzen! Het zij zoo, ik wil de beproeving dragen, die de Hemel mij oplegt!’

Door twee soldaten ondersteund keerde hij in de herberg terug. Maar hij scheen jaren verouderd, als hij de kamer betrad, waarin de waardige magistraatspersonen der stad nog even radeloos zaten, als toen hij haar verliet.

Alleen Nardory, die zich een weinig van den onverwachten aanval hersteld had, maakte aanstalten om weg te sluipen; want de gedachte, niet aan zijne hulpbehoevende dochter, maar aan zijnen met gevaar bedreigden voorraad koopmansgoederen trad hem voor den geest. Doch de soldaten, die ridder Engelbrecht tot bewaking medegegeven waren, donderden hem een zoo'n barsch ‘terug’ in het oor en twee kromsabels strekten zich zoo dreigend naar hem uit, dat de anders zoo overmoedige koopman verschrikt terugdeinsde.

‘Ridder Zarnitz zonder zwaard! Ridder Zarnitz gevangen!’ jammerde de burgemeester. ‘Wij zijn allen verloren! - Wee onze arme vrouwen, onze arme kinderen!’

‘Moge God hun genadig zijn!’ sprak de ridder ernstig; ‘wij zijn door een ellendig, vloekwaardig verraad aan den vijand overgeleverd; alleen mannelijke standvastigheid en geestkracht kunnen ons van algeheelen ondergang redden!’

Wapens kletterden, stemmen werden in het voorvertrek hoorbaar en vergezeld door de Turksche hoofdlieden, trad Selim Kapudan, de afvallige, het vertrek binnen.

Spottend liet hij zijne blikken over de aanwezigen weiden. Op Nardory bleven zij met eene uitdrukking van haat rusten.

‘Daar zijn wij, mijne heeren,’ begon hij na eene wijl, nadat hij zich genoeg aan den angst der magistraatspersonen verlustigd had. ‘Wij hebben het ons gemakkelijk gemaakt nadat gij ons onlangs eenigszins ongastvrij afgewezen hebt, en ik hoop, dat gij het u tot eene eer zult rekenen de zonen van den profeet als gasten in uwe stad te begroeten.’

De burgemeester viel voer den spreker op de knieën. ‘Het is eene groote eer voor ons,’ stamelde hij: ‘wij zullen doen, wat in ons vermogen ligt! Spaar slechts onze vrouwen en kinderen!’

‘Schaam u, man!’ voegde de heer Engelbrecht hem vermanend toe, ‘voor een ongeloovige te knielen; neen, niet alleen voor een ongeloovige - het woord afvallige klonk straks in mijn oor - gij kunt mij dooden, maar gij kunt niet beletten dat ik u veracht!’

Selims aangezicht werd aschgrauw. ‘Wij rekenen af,’ antwoordde hij scherp, zich tot Engelbrecht wendende; ‘men kan ook zonder vergift en dolk dengene treffen, die iemand tot in het binnenste zijner ziel verwondt! Als ik mijn geloof afzwoer, dan heeft deze’ - en zijne hand wees op Nardory - ‘mij daartoe gedreven. Herkent gij mij?’ vroeg hij, zoo dicht voor den koopman tredende, dat deze achteruitdeinsde. ‘Zoo lang hadt gij als voogd van Walli Werbna en beheerder harer bezittingen vuigen laster op mijn hoofd gestapeld, dat de jonkvrouw mij smadelijk afwees; nu echter komt het uur der vergelding! Reeds plunderen de soldaten uwe woning, waaruit uwe dochter nog te rechter tijd gevlucht is; nog weinige minuten en de vlammen verteeren uw huis en wat mijne dapperen daarin achterlieten!’

Nardory slaakte een kreet, zoo wanhopig, dat zelfs de ridder medelijden met hem ge-

[pagina 40]
[p. 40]

voelde en toch voerde niet de bekommernis over het lot zijner dochter den koopman tot vertwijfeling, maar slechts het verlies van zijn vermogen. ‘Ten gronde gericht! - Een bedelaar!’ kermde hij.

De afvallige wendde zich van hem tot den burgemeester: ‘Verneem nu de voorwaarden, waaronder ik in naam van den machtigen grooten heer de stad zal sparen en beschermen, tot het den beheerscher der geloovigen behaagt verder over haar lot te beslissen,’ sprak hij. ‘Alle wapens moeten aan ons ingeleverd worden en de dood wacht dengene in wiens huis eenig wapen gevonden wordt.’

‘Aangenomen - aangenomen!’ stamelde de burgemeester met moeite; ‘spaar slechts de onzen!’

‘Verder,’ ging de afvallige voort, ‘betaalt de stad eene schatting van tienduizend dukaten en onderhoudt de troepen van Zijne Majesteit den Sultan tot diens verdere bevelen ontvangen zijn.’

‘Tienduizend dukaten!.....’ De stem dreigde den waardigen burgervader haren dienst te weigeren. ‘O mijn God, die kan de stad nooit opbrengen!’

‘Denkt gij dat?’ vroeg Selim spottend. ‘Dan laat ik haren burgemeester zoolang bij levende lijve aan de galg ophangen, tot de stad zich haast hare goudstukken bijeen te zoeken!’

‘Genade! genade!’ jammerde de bedreigde; ‘de tienduizend dukaten zullen u uitbetaald worden!’



illustratie
het scheren der alpaca's, naar e. morbach.


‘Mijne verdere eischen zal ik u morgen in de raadsvergadering, welke gij tegen tien uur bijeenroepen zult, mededeelen. Bedenk wel dat alleen de stiptste gehoorzaamheid u voor een erger lot behoeden kan. Nu zal gaan om mijne getrouwen te verzamelen - het vermaak van het eerste uur wilde ik hun niet vergallen, doch nu waarborg ik u en uwe bezittingen rust en zekerheid. Wat u betreft,’ wendde hij zich tot ridder Engelbrecht, die een somber stilzwijgen bewarende voor zich staarde, ‘ik had wel lust u in een kerker op te sluiten - gij zijt te gevaarlijk dan dat ik u in vrijheid zou durven stellen.’

‘Doe met mij wat gij wilt,’ antwoordde de ridder, ‘ik ben op alles voorbereid, doch op niets goeds! Wilt gij mij echter eene bede veroorloven, de eenige die ik tot u wil richten, zoo zeg mij: wie was de ellendige, vloekwaardige verrader, die voor een Judasloon het geheim van den gang aan u openbaarde? Noem mij den naam, opdat men dien brandmerken kunne tot afschuw van de nakomelingschap, en opdat de levenden hem kunnen vloeken, die door hem rampzalig geworden zijn!’

Woest lachte de afvallige. ‘Neem u in acht, heer ridder van Zarnitz, dat gij er niet te luid naar vraagt!’ waarschuwde hij, terwijl hij zoo honend zijne blikken op den ouden man vestigde, dat de dappere Zarnitzer onwillekeurig ontroerde; ‘niet altijd is een antwoord welkom!’

Nardory, die tot dusverre als wezenloos en geheel vernietigd met strakke blikken op zijn stoel was blijven zitten, sprong bij deze woorden op en staarde met de uitdrukking van den bittersten haat den ridder aan. ‘Thans komt de beurt aan hem,’ mompelde hij halfluid.

Een voorgevoel steeg in den geest des grijzen ridders op, zoo drukkend, zoo zwaar dat zijn hart als toegenepen werd. ‘Wat moet dat beteekenen?’ De woorden stokten hem bijkans in de keel.

‘Wel dat beteekent,’ antwoordde de afvallige zegevierend, ‘dat ik in het woud een vertwijfelenden jongen ridder aantrof, wien de hardvochtige vader zijner uitverkorene de deur voor den neus dreigde te sluiten wanneer hij hem niet voor het invallen van den nacht tweehonderd dukaten op de tafel voortelde. Ik was in eene goede stemming om zaken te doen en beloofde den armen slokker het geld, als hij mij het geheime pad kon aanwijzen, dat midden in de stad voerde, en de jonker, door liefde en geld verblind, maakte geene lange tegenwerpingen, en vraagt gij, geëerde heer ridder, naar den naam des verraders dezer goede stad, opdat de levenden en het nageslacht hem zouden kunnen vloeken, dan wil u dien gaarne noemen: Rudolf van Zarnitz heet hij, Rudolf van Zarnitz!’

Bij het hooren dezer woorden, barstte Nardory in een schaterend hoongelach uit. ‘Wel, dappere, trotsche heer ridder, nu krijgt gij ook uw deel! Heb ik het u niet vooruit gezegd?’

Als bedwelmd door den onverwachten slag die op hem nederviel, was Engelbrecht van Zarnitz op zijn zetel teruggezonken.

‘Mijn zoon!’ riep hij uit op den toon der diepste vertwijfeling, en daarop zijn aangezicht met beide handen bedekkende, herhaalde hij met door tranen verstikte stem: ‘Mijn zoon? Neen, neen, ik wil het niet gelooven, ik kan het niet gelooven!’

‘Geloof het toch maar, oude heer,’ sprak de afvallige, ‘en als gij u van de waarheid overtuigen wilt, dan zal ik u onder geleide naar den geheimen gang zenden, waartoe Rudolf van Zarnitz onze gids was. Daar zult gij den braven jongeling vinden, gebonden aan handen en voeten, op eigen uitdrukkelijk verlangen echter, opdat, wanneer zijne daad aan het licht zou komen, het ten minste heeten zou, dat geweld hem daartoe gedwongen had. Onderzoekt gij echter zijne zakken, dan zult gij er de tweehonderd dukaten in vinden, die hij zich wel gewacht heeft mij terug te geven, ofschoon hij ze niet meer noodig had. Ik heb echter geene reden om hem te sparen,’ ging hij voort. ‘Gij noemdet mij een afvallige, heer ridder, als het toppunt van allen smaad - hoe echter betitelt gij nu uw eigen zoon?’

 

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken