Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1 (1884-1885)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (59.66 MB)

Scans (1398.27 MB)

ebook (51.63 MB)

XML (2.94 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1

(1884-1885)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De krankzinnige
Een verhaal naar het Hoogduitsch.

V.
(Vervolg.)

Terwijl onze doktor de oude dame schielijk de trappen opdroeg en de noodige aanwijzingen gaf, ten einde hare levensgeesten weer op te wekken, werd de gewonde beneden in huis, in een klein, vriendelijk kamertje gelegd; en, de zorg voor de oude vrouw aan de dochter en eenige bedienden overlatende, snelde hij naar beneden, om de wonden van zijnen vriend te onderzoeken.

Gevaarlijk waren deze echter volstrekt niet; een slag van het paard had hem waarschijnlijk aan het hoofd getroffen en bedwelmd; de wonden, die het gevolg waren van den laatsten val op de puntige steenen aan het strand, hadden weinig te beduiden. Reeds na 't gebruik van een eenvoudig huismiddeltje, sloeg don Gaspar de oogen weder op Hij scheen verwonderd en ontroerd, toen hij om zich heen zag. Eerst sloot hij de oogen maar vervolgens, zich haastig oprichtende, zag hij schuw en onderzoekend de kamer rond en sloeg hij met eene bijna wanhopige uitdrukking den blik op het venster, dat, gelijk in de meeste spaansche woningen, met sterke ijzeren tralien voorzien was, om aan de bewoners der benedenverdieping, vooral in het warm saizoen, gelegenheid te geven ook des nachts hunne vensters open te houden, zonder vrees voor inbraak.

‘Waar ben ik? Wat is dit voor eene kamer?’ riep hij eindelijk uit, en drukte zijne handen tegen de slapen van zijn hoofd. ‘Wat is er met mij gebeurd? Stierna, gij hier?... Hoe heb ik het toch? Zijn dan niet de paarden met ons op hol gegaan, en thans... weder hier?’

‘Waar gij zijt?’ zeide Leifeldt glimlachende, en met zijne gedachten bij het lieve kind, hetwelk hij zoo even aan het bed der moeder had verlaten, ‘in het verblijf van een engel. Maar duid het mij niet ten kwade, Gaspar,’ voegde hij er eenigzins ernstiger en vriendelijk verwijtende bij. ‘Gij gaat met uw leven om alsof gij elke maand een ander kondet krijgen, en dit tegenwoordige reeds drie dagen te lang had gebruikt. Zoo Gods hand heden niet kennelijk op u gerust had, zouden de woedende paarden uitgevoerd hebben wat de haai onlangs heeft moeten opgeven.’

‘De paarden, ja, ja, gij hebt gelijk; paarden zijn het geweest en een jong meisje, geloof ik, of een kind. Wee mij, wat doet het hoofd mij zeer. Ja, 't is waar, nu herinner ik mij, die paarden en het kind, is het kind gered? maar neem mij toch dat verband weder af; ik kan immers niet met een doek om het hoofd over straat gaan!’

‘Dat behoeft ook niet,’ hernam Leifeldt; ‘het kind is gered; uw stoute sprong was als de tusschenkomst eens engels, die den lieven knaap van den rand eens afgronds wegrukte. Maar nu moet gij u een weinig in acht nemen, ten minste eenigen tijd rust gunnen; blijf nu maar stil te bed liggen, het is hier wel om uit te houden, en ik zal intusschen eens naar boven gaan, om naar de oude dame te zien.’

‘Is er nog iemand gewond?’ vroeg don Gaspar belangstellend.

‘Neen,’ zeide Leifeldt, ‘slechts bewusteloos door schrik en overspanning, maar slaap nu zelf een weinig, dat zal u goed doen; over een uurtje kom ik terug en wek u weder. Voelt gij u dan sterk genoeg, dan kunnen wij de dames boven goeden avond zeggen, en verder te samen naar huis terug keeren; zij zullen nauwelijks zoo lang kunnen wachten om zelven den redder van het kind te danken. Rustig, geene tegenspraak,’ zeide hij lachende, toen hij bemerkte, dat Gaspar hiertegen iets wilde inbrengen; ‘ik ben thans uw doktor en gij moet mij gehoorzamen; wees nu maar gedwee; dan heb ik hoop, dat ik u morgen weder gezond en op de voeten zal hebben.’

Hij knikte don Gaspar nog eenmaal vriendelijk toe, en snelde, zonder verder antwoord van hem af te wachten, den trap op naar boven, met oogmerk zijne andere patiënten te zien.

Don Gaspar legde zich neer; maar hij kon de rust niet vinden, en, als door eene pijnlijke gedachte getroffen, stond hij op, kleedde zich aan, en liep met rasse schreden in het wel kleine, maar buitengemeen vriendelijke vertrek op en neder. Hij beproefde meermalen zich rustig neer te zetten; maar een blik om zich heen dreef hem weder op, en hoe langer hoe meer was het alsof de kamer hem te eng werd, en hij niet meer adem kon halen in deze besloten ruimte. Die tralieën maakten hem onrustig. Hij sprong weder op, en liep met de handen voor de oogen de kamer op en neer even als een gevangen panther de kooi afmeet, in welke hij is opgesloten; maar hij kon niet lang tegen dat gevoel kampen. Hij ging naar de deur en drukte voorzichtig op het slot, alsof hij vreesde, dat zij gesloten zou zijn, en eene uitdrukking van wilde vreugde verhelderde eensklaps zijn gelaat, toen het slot, door den zachten druk, openging. Een oogenblik luisterde hij in den gang; hij hoorde niemand: de menschen waren allen boven bezig, deels om de noodige hulp te verleenen, deels om van ‘den vreemden heer,’ te vernemen, hoe zich de zaak toch eigenlijk toegedragen had, opdat zij

[pagina 135]
[p. 135]

ook den zamenhang der gebeurtenis konden begrijpen; toen nam hij zijn hoed van de tafel, sloop naar buiten, en verliet het huis alsof hij een misdaad had begaan, en geenzins als iemand, die eene geheele familie gelukkig had gemaakt door zijne moedige daad, eene familie, die juist in het bezit van dit lieve kind hare hoogste vreugde vond en ongetwijfeld, door het op zulk eene nootlotlige wijze te verliezen, ondenkbaar ongelukkig zou geworden zijn.

Toen Leifeldt tegen den avond weder in de kamer kwam om don Gaspar, daar hij hem niet vroeger had willen storen, te wekken, ten einde hem nu aan zijne nieuwe vrienden voor te stellen, vond hij tot zijn verbazing den vogel gevlogen en het nest koud..

Ofschoon hij deze vreemde wijze van handelen niet begreep, verontschuldigde hij toch den vriend en beloofde, hem den volgenden morgen mede te brengen, als hij van zijne lichte ongesteldheid geheel zou bekomen zijn.

‘Maar waarom was hij niet, al was het maar voor een oogenblik, bij hem boven gekomen? De oude dame zelfs vroeg naar hem en wenschte hem te leeren kennen. Zij was gansch hersteld, hield den knaap op haren schoot, en weende en lachte als zij aan het vreeselijk gevaar dacht, hetwelk hij zoo wonderbaar was ontkomen. Misschien zou het hem gehinderd hebben, zich in zijne door den val gescheurde kleederen en met een verbonden hoofd aan hen te vertoonen. Doch had hij daar gelijk in? Hadden zij niet juist het recht hem zoodanig te zien, en was dit niet de bescheidenheid te verre drijven?

Leifeldt, die door deze goede menschen geheel als huisgenoot behandeld werd, beloofde, hem den volgenden morgen mede te zullen brengen, opdat hij boete konde doen en nam toen afscheid om naar den vriend, die wel naar huis gegaan zou zijn, te zien, en te onderzoeken of deze ook misschien zijne hulp nog dezen avond behoefde. Maar hoe onaangenaam werd hij verrast, toen hij, in zijn hotel terugkomende, den vriend tegen alle verwachting niet vond. Niemand had hem gezien, niemand wist iets van hem, en te vergeefs doorliep Leifeldt tot laat in den nacht alle straten, waar men hem misschien zou kunnen gezien hebben, om van de wachten hier of daar iets te vernemen, dat hem eenigszins op het spoor zou kunnen brengen; hij was niet te vinden, en de volgende morgen, ja zelfs de volgende avond bracht den zoo raadselachtig verdwenene niet terug. Wat ter wereld kon hem bewogen hebben, heden, en dat op zulk een vreemde wijze heen te gaan? Zou hem ook, door de inspanning der laatste uren overmand, ergens een ongeluk zijn overkomen?

De familie Newland, dus hieten de dames, aan wie de beide vrienden den vorigen dag zulk een wezenlijken dienst hadden bewezen, maakten zich zeer ongerust over het verdwijnen van eenen man, wien zij zoo gaarne hunne dankbaarheid betuigd hadden; en de heer Newland, een grijsaard van in de zeventig jaar, liet het zich niet ontraden, zelf naar de policie te gaan, ten einde de nauwkeurigste navorschingen omtrent den vreemdeling in het werk te doen stellen. Alle dergelijke pogingen bleven echter vruchteloos, en eene geheele week was reeds voorbijgegaan, zonder dat men eenig spoor van don Gaspar had gevonden.

Leifeldt was intusschen een trouw bezoeker der familie Newland geworden, en door deze aangemoedigd, dacht hij er ernstig over, zich in Valparaiso voor goed met der woon te vestigen. Hij was een uitstekend kinderdokter, en zijn goed geluk voerde hem reeds in de eerste dagen twee zeer moeielijke en gevaarlijke gevallen toe. Hij besteedde, natuurlijk, al zijne krachten en al zijn tijd aan deze kleine patiënten, die reeds door den Spaanschen dokter waren verlaten. Hij was zoo gelukkig, hen in het leven te behouden en begon daardoor, onder den naam van ‘de Duitsche dokter’ spoedig grooten opgang te maken.

Tegen het laatst der week werd ook de kleine Bill ziek, anders zulk een sterk en krachtig kind, en ondanks alle voorzorgen, ontaardde deze eerst lichte onpasselijkheid schielijk in eene zoo kwaadaardige koorts, dat men voor het ergste begon te vreezen.

Leifeldt verliet nu het huis in het geheel niet meer: des morgens bezocht hij de weinige zieken, die zich bij zijn kort verblijf aldaar aan hem hadden toevertrouwd, en waakte dan zelf des nachts aan het ziekbed van den armen kleinen knaap, die in ijlende koortsen lag en dikwijls de handjes naar hem uitstak, alsof hij hem om hulp smeekte. Jenny hield hem hier onafgebroken gezelschap, zelfs waakten zij halve nachten met eene oude dienstmaagd gemeenschappelijk bij het bed des lievelings, en o! welk een gelukkige tijd was dat voor den dokter, voor wien de uren als minuten omvlogen, en die hier, door de gemeenschappelijke verpleging van het lieve kleine wezen, meer gelegenheid had, het goede hart en het fijn gevoel der jonkvrouw te doorgronden, dan jaren lange kennismaking op de gewone wijze hem zouden gegeven hebben.

Bill was het zoontje van haren broeder, een officier der Chileesche marine; de moeder van den knaap, eene jonge Chileesche, was kort na zijne geboorte gestorven, ten gevolge waarvan de verzorging van het kind aan het jonge meisje werd opgedragen, die het opvoedde en met de grootste teederheid door hem bemind werd. De vader van den kleinen knaap was ver op zee, en bij de liefde voor het kind voegde zich de angstige gedachte, dat zij het niet, zoo als vroeger, bij het terugkeeren des broeders, hem te gemoet zou kunnen voeren en in dit zalige oogenblik de rijkste belooning zou vinden voor hare opofferende liefde.

In de eerste dagen scheen zij waarlijk geheel wanhopig door die gedachte. Toen echter de krisis gelukkig doorgestaan, en de kleine haar na verloop van eenige weken als het ware op nieuw geschonken was, kende hare vreugde geene grenzen, en Leifeldt las in de trouwe, blauwe oogen, die van dankbare blijdschap glinsterden, de zoetste hoop voor zijn eigen volgend leven.

Wat vroolijke, luchtige plannen vormt het arme menschenkind in die gelukkige dagen! Hoe snel rijzen de luchtkasteelen voor hem op; hoe vriendelijk kaatsen die velden den blijden glans terug, waarmede hij ze naar 's harten lust heeft opgesierd. Waar zijn die donkere wolken, die nog voor weinige maanden zijn geheel leven dreigden te omhullen, waar het giftige zwadder van zorg en leed, dat zich op de bloesems zijner jeugd wilde hechten om hare kiemen te verstikken? Een enkele zonnestraal heeft ze niet verdreven, want het eerstvolgende oogenblik kan hen donkerder, vernielender te voorschijn roepen, maar met haren lichten gouden glans overtogen; en terwijl het sterflijk oog, dat in de eeuwigheid wil doordringen, en niet eens in staat is, door dezen dunnen schemerglans heen te zien, vol verrukking en zalig aan dit bonte kleurenspel hangt, en aan die gloeiende tinten leven geeft, door ze aan zijne eigene droombeelden te hechten, verstoort ééne windvlaag dikwijls het geheele bedriegelijke gebouw, en het hart zou wel met zijne kasteelen willen ineen storten en sterven, zoo pijnlijk is het hem dan!

Tien dagen na het uitbreken der ziekte was het gevaar voor het kind geheel geweken, ja, het behoefde nog slechts eenige verpleging, om het anders gezonde lichaam geheel te herstellen. Het waken bij den kleinen zieke werd nu overbodig. Intusschen was Leifeldt niettemin elken avond ten huize der oude lieden, die stil en eenvoudig met hunne dochter en het kleinkind van een pensioen schenen te leven. Hij zat dan tegenover de jonkvrouw, die met haren arbeid bezig was en even als een kind vroolijk met hen snapte en schertste, doch tevens getrouw haren post aan de theetafel waarnam. Elken avond vloog hem als het ware voorbij, en dikwijls moest hij zichzelven afvragen, of het geluk, dat thans zijne geheele ziel vervulde, niet een droom ware, of dat de werkelijkheid hem het leven reeds hier tot een hemel maakte. O, hoe lieftallig zag zij er uit, bij dit stille, bedrijvige huiselijk leven, en zijn gemoed werd vol, wanneer hij maar een oogenblik aan de mogelijkheid dacht van dit beminnelijk wezen eens de zijne te mogen noemen!

Jenny daarentegen bleef zichzelve gelijk tegenover den jongen man! van het eerste oogenblik af, dat hij zich het lot harer moeder had aangetrokken, was zij zoo ongedwongen vriendelijk jegens hem geweest, als of zij hem reeds jaren had gekend, en hem nu hier in den vreemde toevallig weder ontmoet had. Na de ziekte van het kind echter, waarbij de vreemdeling zich als een hartelijk vriend had gedragen, was zij veel guller jegens hem geworden; als hij kwam, ging zij hem tot aan de deur te gemoet, reikte hem de hand, en keuvelde en lachte, verheugde zich over zijne toenemende goede uitzichten in de stad, die haar hoop deden voeden, dat hij in Valparaiso blijven en hen niet schielijk ontnomen zou worden. In een woord, hij was werkelijk de huisvriend van het gezin.

VI.

En wat was er intusschen met don Gaspar, den vermiste gebeurd?

Vruchteloos waren tot hiertoe Leifeldts pogingen geweest, om hem op het spoor te komen; als van de aarde verdwenen, scheen het wel, dat de roofgierige vloed, die in deze stille baai reeds zoo menig offer had geëischt, ook hem had verslonden. Leifeldt zelf, die wist wat vreemde invallen zijn vriend soms hebben kon, had nog altijd gehoopt, dat hij onverwachts uit eene andere provincie een brief van hem zou ontvangen, en dan de reden vernemen, waarom hij hem, zijn vriend, zoo schielijk en heimelijk had verlaten; maar hij moest die hoop nu wel opgeven en aan den dood zijns ongelukkigen vriends geloof slaan, toen hij, eindelijk, op zekeren dag, uit San-Jago een brief ontving van een jong mensch, dien hij hier in Valparaiso had leeren kennen. Deze schreef hem, dat zich aldaar een jonge Spanjaard bevond, die volkomen aan zijne beschrijving beantwoordde. Hij woonde stil en afgezonderd in het afgelegenste gedeelte der stad en verkeerde met niemand. Leifeldt nam oogenblikkelijk plaats in den postwagen, die van Valparaiso naar de hoofdstad van Chili vertrok, zocht en vond de aangeduide plaats, het hem uitvoerig beschreven huis, en lag weinige minuten later in de armen des wedergevondenen, die bij den eersten aanblik eene beweging maakte alsof hij hem weder ontvluchten wilde, maar zich spoedig aan de borst zijns vriends wierp, en daar weende alsof hij van inwendige smart vergaan zou.

Hij weigerde echter in den beginne standvastig om met hem naar Valparaiso terug te keeren; hij voerde alles aan, wat hij maar bedenken kon, om zich deswege te verontschuldigen, maar scheen niet te kunnen besluiten, de ware reden op te geven. Leifeldt meende deze eindelijk te moeten zoeken in te ver gedrevene kieschheid van den jongen Spanjaard, die zich misschien in zijne hoop, om hier geld op te kunnen nemen, bedrogen had gezien, en die den vriend, welke om zijnentwille zijne vaste betrekking had laten varen, nu in het ongedeelde bezit der kleine som wilde laten. Zich verblijdende in de gedachte van hem hieromtrent althans gerust te kunnen stellen, verhaalde hij zijnen vriend, hoe hij geheel boven verwachting, gedurende zijn verblijf in Valparaiso, niet alleen een aardig sommetje had verdiend, om zonder bezorgdheid te kunnen leven, maar ook om de toekomst met gerustheid te gemoet te kunnen gaan. Hij hoopte, dat don Gaspar hem, zijn vriend, niet zou weigeren, die som met hem te deelen, tot hij zelf zijne vooruitzichten verwezenlijkt zou zien.

Don Gaspar moest wel, willens of onwillens, hierin genoegen nemen, maar hoe hartelijk hij den trouwen vriend dankte, hoe vroolijk hij ook trachtte te schijnen, het was duidelijk zichtbaar, dat een zware last hem drukte, welken hij, ondanks den vriendelijken aandrang van Leifeldt, in zijn eigen hart besloot

Bijna met geweld moest Leifeldt hem overhalen, om zijne weinige zaken in te pakken

[pagina 136]
[p. 136]

en dien zelfden avond nog met hem naar Valparaiso terug te keeren; ten laatste deed hij het, en Leifeldt vergat, door zijn eigen geluk, spoedig de bezwaren zijns vriends, dien hij nu een nauwkeurig verslag gaf der verloopen dagen sedert zijne vlucht; hij kon daarbij nauwelijks woorden vinden om naar wensch de beminnelijkheid der kleine famillie te roemen, in wier kring zijn goed geluk hem gevoerd, of om juister te spreken, in welken de gewaagde sprong van don Gaspar hem binnengeworpen had.



illustratie

Don Gaspar hoorde hem glimlachend aan en streek zich met de vlakke hand langs het voorhoofd, zoo dikwijls de andere van zijne blijde uitzichten en hoopvolle toekomst begon te spreken. Eerst toen zij den volgenden dag den laatsten heuvel opreden, die naar de in de laagte gelegene stad voerde en weder het uitzicht op de zee kregen, was het als of er een nieuw leven in den Spanjaard ontwaakte. Hij richtte zich in zijne volle lengte in den wagen op, en met fonkelende oogen naar de witte zeilen wijzende, welke hier en daar in de verte tegen den donkeren achtergrond der zee scherp afstaken, nep hij uit:

‘De zee! de ruime, vroolijke zee! Zie hoe zij daar schuimt en bruist, en werkt en woelt, even als een beker schuimende wijn breidt zij zich uit. Gelukkig wie als een parel op haren bodem mocht rusten!’

‘Onzin!’ hernam Leifeldt lachende en met opgewekten zin, daar thans de stad voor hem uitgebreid lag, die alles wat hem lief en waard was op de wereld, in zich bevatte, - ‘als een parel! - Zeg dan liever als eene doode mug, wanneer gij de zee toch bij een wijnglas vergelijken wilt, als eene mug, vriendje, die aan den oever drijft en weder teruggedreven wordt. Neen, weg met die droeve gedachten! Zie, uw oog staat weer helder en gij begint er weder als een verstandig mensch uit te zien, nu weet ik ook wat u zoo neergedrukt heeft, de enge heuvels waren het, die u omsloten hielden, de zware lucht, die u in het benepen dal benauwde. Hier is de hemel zichtbaar, hier breidt de zee zich in hare volle breedte voor ons uit, en het hart wordt ruim en ademt vrij, en het is alsof het bloed sneller en levendiger in onze aderen stroomt. Sedert ik eenmaal de heerlijke zeelucht heb genoten, zou ik niet gaarne meer in het binnenland leven, en ik kan haast niet begrijpen hoe men daar weer gelukkig wezen zou, nadat men eens het volle genot van zulk een oogenblik als wij thans vieren gesmaakt heeft, dat voor ons dan onontbeerlijk moet geworden zijn.’

(Wordt voortgezet.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken