Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1 (1884-1885)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (59.66 MB)

Scans (1398.27 MB)

ebook (51.63 MB)

XML (2.94 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1

(1884-1885)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het dierlijk magnetismus.

De toestand van automatisme, waarin een persoon door een ander kan gebracht worden, terwijl hij hem zijn wil opdringt en tot lijdelijke gehoorzaamheid dwingt, wordt als volgt teweeggebracht en vertoont dan de verder vermelde verschijnsels.

Men laat den persoon, die de proef ondergaan zal, gemakkelijk in een leuningstoel zitten; men geeft hem in de holte der hand een schijf je metaal, een stuk geld of zoo iets, en beveelt hem, om voortdurend de oogen op dit voorwerp gericht te houden, en dan aan niets anders als aan dat voorwerp te denken. Nadat hij dit gedaan heeft, verlaat men hem te midden van een diep stilzwijgen, daar allen zich terugtrekken. De richting der oogen op de schijf, en de aanhoudende opmerkzaamheid, houden in de hersens eene veel grootere zenuw-vloeislof terug, dan in den gewonen toestand het geval is, en dit brengt eene opgewektheid der zich in het hoofd bevindende organen te voorschijn. De ooren tuiten, het gezicht wordt beneveld, het schijf je schijnt verlicht, en vertoont allengs verschillende vormen; de pols gaal schielijker, in de leden wordt men eene prikkeling gewaar, het hoofd wordt dof en zwaar. Eene algemeene vermoeidheid maakt zich van hem meester. Het is de toestand van uitputting, die als onvermijdelijk gevolg van overprikkeling in 't leven geroepen is. Intusschen vertoonen zich deze verschijnsels niet bij alle personen, die zich aan de proeve onderwerpen, en wel dàn niet, als de opmerkzaamheid niet onophoudelijk op het schijf je gevestigd blijft, als zij zich met andere gedachten bezig houden, of niets als verveling en ongeduld ondervinden. Ongeveer 30 minuten zijn voldoende om de personen in een toestand te brengen, dat zij geen wil bezitten, of zenuwuitputting bij hen te voorschijn te brengen. Als zij eens in dien toestand verkeeren, dan zijn later 8 tot 10 minuten voldoende.

Als de noodwendige tijd, om de zenuwuitputting tot stand te brengen, verloopen is, dan gaat de operateur alleen in de kamer, waarin zich de persoon bevindt, die zich aan de proef onderwerpt, en hij ziet bij den eersten blik, of hij aan zijn invloed onderworpen is, of niet. Hij staat stil en ziet hem strak aan. Als de trekken van het gelaat eene zekere onbeweeglijkheid vertoonen, dan is hij geschikt, om de proef te ondergaan. De operateur plaatst hem dan zijne duimen vast op den neuswortel, om het orgaan van individualiteit te doen drukken, 't welk zich in dat gedeelte der hersens bevindt. Deze drukking heeft, zoo men zegt, ten doel, om de zenuw-circulatie te belemmeren, en hem zijn Ik, met andere woorden, het bewustzijn zijner individualiteit te ontnemen. Vervolgens staart de operateur hem vast in de oogen, en geeft hem met kracht het fluidum van zijn eigen wil. Dit krachtig fluidum vindt geen weerstand in de geledigde hersens, doordringt dit orgaan, treedt in de plaats van het fluidum van hem, die de proef ondergaat, en zet zich, om zoo te spreken, als heer in dit nieuw verblijf neder. Van dezen oogenblik af aan wordt de persoon sprakeloos, en slechts, door den aandrang van het fluidum, of naar den wil van den vreemde, die in zijne hersens zijn zetel opgeslagen heeft, zal hij handelen. Dit willen wij door eene reeks van gedane proeven bewijzen.

Nadat deze voorbereidingen geëindigd zijn, laat de operateur de personen binnentreden, die getuigen van de proef wenschen te zijn.

[pagina 179]
[p. 179]

Nu richt hij de vragen tot den persoon, waarvan hij hem het antwoord zelf dicteert.

‘Slaapt gij?’

‘Neen.’

‘Sta van uwen stoel op.’ (De persoon gaat opstaan). ‘Zeg aan de tegenwoordige personen, dat gij niet slaapt.’

‘Neen, ik slaap niet, ik ben zeer goed wakker.’

De operateur neemt hem bij de hand, stelt hem aan verschillende bevriende personen voor, en vraagt hem of hij ze kent.

‘Ja, zeker ken ik ze.’

‘Noem hen dan.’

Hij noemt terstond iederen persoon bij zijn naam.

‘Zeer goed; ga zitten.’ (Hij gehoorzaamt.)

‘Thans verbied ik u om op te staan; het zal u onmogelijk zijn, gij zult niet kunnen opstaan.’

Hij beweegt zich heen en weer, stelt nuttelooze pogingen in 't werk en blijft, als door eene onzichtbare macht, aan zijn stoel geketend.

‘Sta nu op, ik veroorloof het u. - Sta op, ik beveel het u.’ (Hij gaat zonder de geringste moeite opstaan.)

‘Vouw de handen.’

De operateur beschrijft op de gevouwene handen eenige kringen alsof hij ze met eene touw in verschillende richtingen vasbindt.

‘Gij kunt uwe handen niet van elkander krijgen; het is u onmogelijk; gij brengt ze niet uit elkander, ik verbied het u.’

Alle pogingen, die hij in 't werk stelt, om zijne handen van elkander te brengen, zijn tevergeefs. Zij blijven als geboeid. Men ziet aan de samentrekkingen van het gelaat, dat de pogingen, die hij aanwendt, sterk zijn, en hem nutteloos zijne krachten doen verspillen.

‘Thans zijt gij vrij, gij kunt uwe handen van elkander doen.’

In hetzelfde oogenblik gaan de handen uit elkander.

‘Leg eene uwer handen in de mijne. Zeer goed! Luister nu goed naar 't geen ik zeg. Uwe hand is geheel en a! aan de mijne vastgekleefd: het is u niet mogelijk, om de uwe van de mijne te trekken. Beproef het eens; ik herhaal, het is u onmogelijk.’

Hij doet alle vergeefsche pogingen; zijne hand is als genageld aan die van den operateur.

‘En ten bewijze, dat uwe hand onweerstaanbaar aan de mijne geketend is, wil ik gaan, en gij zult gedwongen zijn, om mij overal te volgen.’

Inderdaad gaat de operateur rechts en links, voorwaarts en rugwaarts, hij loopt om de tafel heen, en de andere volgt hem zonder tegenstand.

‘Trekt uwe hand terug, ik sta u zulks toe.’

De hand wordt terstond zonder de geringste moeite terug getrokken.

‘Ga zitten; sluit nu uwe beide handen en leg ze naast elkander.’

De operateur maakt met de beide vuisten eene beweging in het ronde en beveelt den andere, zulks na te doen.

‘Draai de vuisten rond, ik verlang het! Sneller, nog sneller. (De vuisten draaien.) Nog veel sneller, ik verkies het!’

De handen draaien met groeiende snelheid in het rond, in weerwil van den tegenstand van den gemagnetiseerde, die zichtbaar vermoeid is.

‘Genoeg, houd op!’

De handen houden eensklaps op te draaien.

Wij moeten hierbij opmerken, dat de operateur dikwijls genoodzaakt is om zijne bevelen drie- en viermaal te herhalen, om den tegenstand van den andere te overwinnen. Hij spreekt op een bevelenden toon, maakt van eene krachtige taal gebruik, om zijn wil heftig uit te drukken en den andere, als het ware, als een werktuig in beweging te brengen. Wij merken verder op, dat gedurende het volbrengen van alle bevelen, de gemagnetiseerde de oogen geopend heeft, spreekt, lacht, ongeduldig wordt en beproeft, om zich tegen den wil, die hem beheerscht, te verzetten.

‘Daar is een stuk hout; neem het in de hand; vindt gij niet, dat het bevroren is? Het is bevroren, zeg ik u.’

‘Het is waar, het maakt mijne hand koud.’

‘Gij vergist u evenwel; 't is integendeel een gloeiende kool, die u branden zal. Neem u in acht, gij zult u branden, gij brandt u.’

De andere werpt terstond het stuk hout met schrik weg en schreeuwt: ‘ik heb mij gebrand!’

Men kan deze proeven tot in het oneindige voortzetten, water voor wijn, zout voor suiker, vruchten voor brood, enz. doen gebruiken.

‘Ik twijfel er niet aan, dat gij uw naam weet.’

‘Gij zoudt ongelijk hebben er aan te twijfelen.’

‘Hoe heet gij dan?’

Hij spreekt zijn naam uit.

‘Thans weet gij uw naam niet meer; ik verbied u uwen naam te noemen. Gij weet dien niet meer, gij kunt dien niet meer noemen.’

Men ziet, dat de lippen van den andere zich bewegen, trillen; hij is evenwel niet in staat, om zijn naam uittespreken.

‘Zijt gij een man of eene vrouw. Antwoord!’

‘Welke vreemde vragen richt gij tot mij! Gij weet immers wel, dat ik eene vrouw ben.’

‘Gij vergist u, gij zijt geene vrouw meer,’ zegt de operateur op een barschen toon, terwijl hij eenige stappen om haar heen doet. ‘Gij zijt tegenwoordig een man, en het bewijs er van is, dat uw baard zeer lang is. Laat ik u dien afscheren.’

De gemagnetiseerde maakt bewegingen als iemand, die zich laat scheren.

‘Doch wat zie ik, uwe vingers zijn voorzien van kromme nagels, en uwe kakebeenen met scherpe haken. Gij zijt in een wolf veranderd; versta mij goed: in een weerwolf.’

De trekken van den andere kondigen hevigen schrik aan en zijne oogen verstijven. Hij gevoelt een overgrooten angst.

‘Ik zeg u, dat gij een weerwolf zijt. Wij willen u dit kind voorwerpen, en gij zult het verslinden. Waarom aarzelt gij? Ik wil het, ik beveel het u, stort u op dit kind en verslind het.’

De andere stort zich op eene in gereedheid gehoudene draagmand en verscheurt die met de tanden.

Wij willen hier echter eindigen om den lezer niet te vermoeien, en alleen er nog maar bijvoegen, dat men naar willekeur de proeven veranderen kan. Hij, die geene bewustheid meer bezit zijner individualiteit, meent alles te zijn, wat men hem zegt dat hij is, en doet alles, wat men hem beveelt te doen. Hij gehoorzaamt blindelings alle bevelen, die men hem op een gebiedenden toon doet, en het zou zelfs voor zijn leven gevaarlijk zijn, zoo men hem krachtig wilde doen bevestigen, dat hij dood is; er zouden ten minste zware storingen in zijne levensverrichtingen uit kunnen voortvloeien.

Men mag den persoon nooit langer dan 12 tot 15 minuten in dezen toestand laten, want het zou voor zijn zenuwstel gevaarlijk kunnen worden, zoo men de proef langer deed duren. Men bevrijdt den gemagnetiseerde uit zijn toestand, door hem een stuk houtskool onder den neus te houden en lot hem te zeggen: ruikt gij den aangenamen reuk van deze roos, van dit viooltje? enz. De andere haalt lang adem, en herkent aan de kool den reuk, dien men heeft aangegeven; vervolgens laat men hem in een leuningstoel zitten, waar hij eenige oogenblikken uitrust. Zoo men hem plotseling uit zijn toestand bevrijdde, zou er eene meer of minder gevaarlijke zenuwkrisis kunnen ontstaan. Ik zelf was getuige van een toeval van deze soort, die een jeugdig meisje overviel, dat aangetast werd door stuipachtige beklemmingen, aanvallen van stikking, enz. De krisis eindigde met eene koortsachtige rilling en met tranen, die zij in overvloed vergoot.

De physiologische toestand van den persoon, die uit den staat van magnetismus is teruggekeerd, is de volgende: meer of minder hevige hoofdpijn, vooral boven den neuswortel; de hersenpan schijnt ledig te zijn, de pols is zwak en schielijk, het gelaat bleek, de blik strak, alle trekken geven uitputting te kennen, de ledematen zijn stijf, algemeene zwakte en vermoeidheid hebben hem aangetast; eindelijk vertoonen zich alle verschijnsels van eene zenuwuitputting na eene hevige opgewektheid.

Uit deze karakteristieke kenmerken kan men gemakkelijk het besluit opmaken, dat de reeks van verschijnsels, die wij beschreven hebben, ontstaan door de uitputting der hersenzenuwen. Men kan zich daarin niet vergissen. Vooreerst overprikkeling der hersens, ophooping van het zenuw-fluidum in de hersens, spanning van het geheele orgaan; vervolgens uitputting van het zenuw-fluidum en afneming der zedelijke en verstandskrachten en ten slotte meerdere of mindere berooving van den wil en de individualiteit.

In dezen toestand van uitputting der hersenzenuwen, is de mensch niets meer dan een werktuig, dat door een vreemden wil in beweging gebracht wordt.

Deze doordringt en vervult de hersenen van den gemagnetiseerde, die van dit oogenblik af, slechts alleen door den wil van een ander handelt, aan wien de zijne geheel onderworpen is. Dat is de physiologische oorzaak der wonderlijke verschijnsels die wij beschreven hebben, en der verschillende magnetische toestanden, waartoe de mensch gebracht kan worden. Het zou echter gevaarlijk zijn, om denzelfden persoon hoogergemelde proeven dikwijls te doen ondergaan, want er zou eene geweldige verstooring van den geest uit kunnen ontstaan.

Naar Dr. A.D.B.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken