Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1 (1884-1885)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (59.66 MB)

Scans (1398.27 MB)

ebook (51.63 MB)

XML (2.94 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1

(1884-1885)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De krankzinnige
Een verhaal naar het Hoogduitsch.
(Vervolg.)

Daartegen kwam Leifeldt echter nadrukkelijk op, want hij wilde den man, dien hij eenmaal uit den kerker had geholpen, en die hem thans een vriend was geworden, geenszins verraden; hij verlangde alleenlijk hulp voor het geval, dat zijne razernij werkelijk op nieuw mocht losbreken: het was immers ook mogelijk, dat de gansche kwaal van den ongelukkige eenvoudig in eene onschuldige zwaarmoedigheid was verkeerd. De aankomst van den eenigen mensch, die op den zieke een gevaarlijken invloed scheen uit te oefenen, vorderde wel, dat men hem zorgvuldig in het oog hield, en wanneer onverhoopt de oude woeste wrok daardoor in het hoofd van den Spanjaard mocht ontwaken, dan wilde ook Leifeldt zelf de hand leenen, om den ongelukkige te grijpen; dan en in zoo verre verlangde hij hulp, en daartoe verzocht hij don Guzman, hem een geschikten man aan te wijzen, dien hij aan don Gaspar als zijnen vriend kon voorstellen en in zijne nabijheid kon houden, om in het beslissende oogenblik krachtigen bijstand te bieden.

Don Guzman was met dit plan in 't geheel niet ingenomen, en verklaarde den jongen doktor ronduit, dat hij, als konsul, zijn gedrag bij de Argentijnsche regeering niet kon rechtvaardigen, en alleen de naam van zijnen vriend, don Louis de Gomez, hield hem terug de geheele zaak, zooals zij was, in handen van het Chileesche gerecht over te leveren; immers zij zou daardoor nog meer opzien baren dan don Louis wellicht aangenaam mocht zijn. Het sprak van zelf, dat de gevaarlijke mensch, wiens vlucht den doktor nog wel duur kon te staan komen, als hij nu niet met alle kracht de fout hielp herstellen, zonder veel omslag weder opgesloten en onschadelijk gemaakt moest worden.

‘Senior,’ hernam Leifeldt bedaard, ‘ik heb u opgezocht en u in vertrouwen mijn geheim geopenbaard, met het oogmerk om den ongelukkige nog de mogelijkheid te laten, van zijne vrijheid te behouden, als 't werkelijk bewezen wordt, dat hij niet gevaarlijk is; anders zou ik mij uit eigen beweging bij de policie vervoegd hebben. Ontzegt gij mij uwe hulp, dan betreur ik het, dat ik u te vergeefs ben lastig gevallen, maar wees verzekerd, dat gij alsdan binnen een uur tijds noch mij, noch don Gaspar te Valparaiso vinden zult, en alle gevolgen op uw hoofd alleen zullen nederkomen.’

Don Guzman was in eene pijnlijke verlegenheid, en ging wel tien minuten, de armen over elkander geslagen, haastig de kamer op en neer; over de nauwgezetheid omtrent eene vertrouwelijke mededeeling had hij zich reeds heen gezet; maar moest hij niet vreezen, dat de Zweed zijne bedreiging ten uitvoer zou brengen, en ten tweeden male den Spanjaard helpen ontvluchten? List alleen kon hem hier nog uitredden.

‘Goed, senior,’ zeide hij na een tamelijk lang stilzwijgen, terwijl hij met gekruiste armen voor den jongen dokter bleef staan, ‘ik neem genoegen in uw voornemen, en weet juist een geschikten persoon, een wezenlijken caballero van reuzensterkte, die mij zeer bevriend is, en

[pagina 183]
[p. 183]

mij ten gevalle, deze inderdaad moeielijke, ja, misschien gevaarlijke taak zal willen aanvaarden. Intusschen hoop ik dat gij spoedig, zeer spoedig, op de eene of andere wijze aan een goed einde komt, want gij kunt begrijpen dat ik don Louis niet aan het gevaar mag blootstellen, om het slachtoffer te worden van mijne eigene en hier geheel ontijdige toegeeflijkheid.’

Leifeldt beloofde alles, wanneer hij maar niet verplicht werd zijnen vriend te verraden; gaarne zelfs nam hij het aanbod van don Guzman, die hem niet uit het oog wilde verliezen, aan, hem naar de woning van dezen nieuwen agent te geleiden, van wien de Argentijn zulk een krachtdadigen steun en bijstand verwachtte, en de beide mannen begaven zich terstond daarheen op weg.

X.

Don Manuel, dien zij gelukkig thuis vonden, hield zich juist bezig met in alle mogelijke gemoedsrust te drinken. Het was een klein, maar gezet en krachtig manneken, met het goedaardigste voorkomen van de wereld, hetwelk alleen door een paar kleine, zwarte en levendige oogen, die zeer tevreden te voorschijn kwamen, gelogenstraft werd. Hij ontving de beide heeren met de uiterste beleefdheid en ofschoon Leifeldt zich hier een ander man had voorgesteld, liet don Guzman hem niet aan het woord komen, maar maakte den aanstaanden deelgenoot van hun plan onmiddellijk bekend met het oogmerk hunner komst en waarin de hulp bestond, die zij van hem kwamen inroepen.

Don Manuel zette in 't eerst een bedenkelijk gezicht, en scheen weinig op te hebben met zulk een last, ja, sloeg het bepaald van de hand om zoo iets te ondernemen. Don Guzman trok hem echter met zich bij het venster, en nadat hij daar geruimen tijd druk met hem gesproken had, verklaarde de Chilees zich bereid, doch onder de uitdrukkelijke voorwaarde, dat don Gaspar geenerlei gevaarlijk wapen bij zich zou dragen.

Het overige bespraken zij onderweg; want Leifeldt maakte haast en wenschte zoo spoedig mogelijk naar den zieke terug te keeren, voordat hij eenig bericht van de aankomst van don Louis zou kunnen bekomen hebben.

Zij vonden hem, langzaam de kamer op en neder gaande, en met de meeste beleefdheid groette hij den onbekende, die hem als een koopman van deze plaats, don Manuel genaamd, werd voorgesteld. Het scheen wel dat don Gaspar heden juist in zijne beste luim was: zoodra hij met den kleinen, dikken man slechts een weinig in kennis was geraakt, lachten en spraken zij te zamen, alsof zij jaren lang de beste vrienden waren geweest.

Don Manuel nam Leifeldts vooraf reeds besprokene uitnoodiging tot het middagmaal aan, en daar, aan den disch, was het, dat de Chilees voor het eerst den naam van don Louis de Gomez schijnbaar onachtzaam noemde, ten einde waar te nemen welke uitwerking zulks op den Spanjaard zou hebben. Don Gaspar echter was dien ganschen morgen zoo zeer voorbereid op dien naam, dat de indruk, welken hij toch niet geheel van zich weren kon, gewis niet door de beide anderen bemerkt zou geworden zijn, wanneer zij hem niet zoo scherp en opzettelijk in het oog hadden gehouden. De bewustheid van bespied te worden, deed het hare daarbij, en het bloed vloog hem zichtbaar naar het hoofd. Don Manuel had intusschen aan het gesprek eene andere wending gegeven en vertelde den jongen dokter nu van eene kloppartij, die des morgens tusschen Engelsche en Chileesche matrozen had plaats gehad. Hij deed dit op eene zoo boertige wijze, dat spoedig alle andere gedachten in een schaterend gelach van don Gaspar verdwenen.

Na het eten sloeg don Manuel aan de beide vrienden eene wandeling voor, en het gesprek daarbij op den voormaligen Spaanschen oorlog brengende, in welken de Chileezen, krachtig geholpen door den Argentijnschen generaal San Martin, de macht hunner toenmalige heerschappen versloegen en hen den lande uitjoegen, noodigde hij hen uit, eene der oude vestingwerken te bezoeken, die nog, ofschoon niet meer gebruikt wordende, bestonden en in ieder geval van historisch belang waren.

Leifeldt begreep niet hoe hij de handelwijze van zijn nieuwen bondgenoot moest verklaren: want in plaats van zich de zekerheid te verschaffen van don Gaspars ongesteldheid en met het noemen van den gehaten naam den ongelukkige op de proef te stellen, ontweek hij behendig alle verdere hervatting van dit onderwerp, en raakte de jonge doktor dat gevaarlijk thema, hetwelk hij zelf niet durfde uitwerken, ook slechts in de verte aan, dan stond don Manuel gereed met duizend geestige invallen, welke door don Gaspar, die heden met een zekeren moedwil zijne luim botvierde, telkens luide werden toegejuicht.

Zoo waren zij van de Plaza del Victoria aan een kleine straat gekomen, wier huizen aan het statige kerkgebouw van deze plaats palen, en van welke het laatste met deze kerk in verband scheen te staan: immers het was onbewoond, en de buitenzijde van het gebouw gaf, buiten één eenig, zwaar getralied venster in de eerste verdieping, niets te zien dan een hoogen, kalen muur. Reeds onder de wandeling had don Manuel hun de geschiedenis van dit klein en onoogelijk, maar in allen gevalle merkwaardig gebouw verhaald, en door eene daaraan verbondene legende, volgens welke nog heden ten dage, of liever des nachts, de geesten van drie verslagen Spanjaards daar omdwaalden, hunne nieuwsgierigheid gaande gemaakt.

Don Gaspar had aan don Manuel het verzoek gericht hen op het tooneel van al deze wonderbare gebeurtenissen rond te leiden. Toen zij de plaats echter bereikten, en hij het droevig en donker gebouw en het sterk getralied venster zag, scheen hij voor het eerst eenigen argwaan te krijgen, en bleef hij, een vluggen, wantrouwenden blik om zich heen slaande, staan, alsof hij het terrein, waaraan hij zich thans zou toevertrouwen, eerst wilde opnemen.

Boven aan een der vensterramen hadden zich twee paar oogen laten zien, die nieuwsgierig de aankomenden schenen op te nemen. maar zich schielijk terug trokken, toen zij den zwevenden blik des Spanjaards naar zich heen gewend zagen.

‘Niet waar! dat oud gebouw ziet er donker genoeg uit voor eene spookgeschiedenis?’ zeide don Manuel, waarschijnlijk zonder op die twee paar oogen te hebben acht gegeven, als hij het aarzelen van den aan zijne zorg aanbevolene bemerkte en naast hem staan bleef: ‘was ik president, ik liet het afbreken, ik zou zelfs niet in de nabijheid willen wonen.’

Don Gaspar draalde nog een oogenblik, maar trad vervolgens, schijnbaar tevreden gesteld en zonder iets op het gezegde van zijnen leidsman te antwoorden, langzaam op de geopende deur toe, doch ging die evenwel niet binnen, voor dat don Manuel hem was voorgegaan. De kleine man wilde hem volstrekt den voorrang geven; maar don Gaspar noodigde hem met zoo voorkomende ofschoon te gelijker tijd afgemetene beleefdheid, dat don Manuel er niet af kon. De deur bleef achter hem open.

Reeds aan den ingang zag het er alles woest en verlaten uit. Zij kwamen het eerst aan eene kleine, nauwe binnenplaats, waar het gras ongehinderd opschoot. In het midden stond eene oude, vervallene waterpomp; aan de kanten lag half vergaan timmerhout, benevens oude ijzeren haken en bouten opgestapeld. Ook hier waren in het inwendige des gebouws de vensters, met uitzondering van eenige weinige, die door den tijd of door ruwe menschenhanden reeds uitgebroken waren, allen van zware ijzeren traliën voorzien Don Manuel, met de plaats volkomen bekend, wendde zich nu links af om den trap op te gaan, die naar de vertrekken leidde.

‘Halt, senior! halt,’ riep don Gaspar, ‘niet zoo haastig: leg ons eerst een en ander uit van deze plaats. Gij hebt ons daarvan zoo veel gezegd; het tooneel der meeste gruweldaden was immers hier? Waar heeft de galg destijds gestaan?’

‘Wij komen hier straks weer terug,’ hernam de Chilees, zich half naar den vrager toekeerende; ‘eerst willen wij de bovenvertrekken bezoeken en vooral de kamer, waar de drie Spanjaarden vermoord werden en nog tegenwoordig hunne nachtelijke samenkomsten houden.’

‘En woont nu verder niemand hier in huis?’ vroeg don Gaspar, nog altijd zonder van zijne plaats te wijken; terwijl ook Leifeldt te weifelen scheen, of hij don Gaspar aansporen zou te volgen of hem terug zou houden, daar hij zelf eenig wantrouwen in de voornemens van hunnen gids begon te voeden.

‘Geene levende ziel, reeds sedert de revolutie,’ riep de Chilees, langzaam de trappen opstijgende.

Op het gelaat van den Spanjaard speelde een smadelijke, bijna zegepralende glimlach, en, den jongen dokter op den schouder kloppende, riep hij luide en rustig: ‘Welaan, kameraad, ga voort,’ en met eenige groote stappen, had hij, terwijl Leifeldt maar half tevreden hen volgde, den Chilees weer ingehaald, die aan het boveneinde van den trap stand hield, zich nog eenmaal omkeerde en daarop don Gaspar verzocht hem te volgen. De blik echter, waarmede hij zulks deed, scheen den argwaan van den zieke te versterken, hij draalde een oogenblik, trad vervolgens een paar schreden vooruit, maar bespeurde, toen hij naar beneden zag, twee mannen, aan den voet van den trap, en hoorde Leifeldt hun vragen wat zij daar te maken hadden.

‘Ziet gij, don Gaspar!’ riep in dit oogenblik don Manuel, opzettelijk wellicht op wat luider toon: ‘hier is die kamer, waarvan ik u vertelde, wees zoo goed en kom hier; daar boven ziet gij nog de sporen van het bloed.’

Don Gaspar lachte luidkeels, en langzaam op den Chilees afgaande, zeide hij, terwijl hij met de linkerhand op diens schouder leunde:

‘Wij hebben bezoek gekregen, daar beneden; nog een paar heeren, die waarschijnlijk de merkwaardigheden van deze oude vesting willen bezien, maar don Frederigo, ha ha ha! don Frederigo wil ze niet toelaten!’

Don Manuel was eenigszins verbluft, en scheen zich dit oogenblik in de zoo onmiddellijke en wat al te vertrouwelijke nabijheid des jongen mans niet recht op zijn gemak te gevoelen. Daarbij was het alsof hem die woordenwisseling daar beneden ook niet aanstond; hij maakte eene beweging alsof hij naar den trap terug wilde gaan, doch hij bedacht zich en zeide op een onverschilligen toon:

‘Bezoekers? niet waarschijnlijk, don Gaspar! leegloopers veeleer of bedelaars, die op de straat rondslenteren; don Frederigo zal ze wel afschepen: ik bid u, kom hier.’

Don Gaspar was intusschen in dezelfde houding blijven staan, en de lach, die om zijnen mond speelde, beviel den Chilees in het geheel niet. Deze maakte zich los van den arm des Spanjaards, die hem rustig begaan liet, en trad op den drempel der nabijzijnde deur.

‘Maar zullen we niet wachten tot don Frederigo bij ons is, senior?’ vroeg de Spanjaard, zonder de plaats te verlaten, waar hij stond en van waar hij, uit den nauwen gang, door een open en tralieloos, half vervallen venster eene kleine zijstraat overzien kon. ‘Weer en wind, zeg ik u, dat moet hier vroeger inderdaad wel eene soort van gevangenis geweest zijn: zie maar eens, don Manuel, wat zware deuren en op sommige plaatsen waarlijk nog sterke grendels; het slot, dat daar ligt, schijnt wel vergeten te zijn. Pah! wat is de lucht hier dof en dompig, voegde hij er huiverend en schier tot zich zelven sprekende bij, ‘hoe kil en somber bij de vrije, heerlijke natuur daarbuiten.’

Hij stapte langzaam den gang op en bleef naast don Manuel staan, die, zonder zich van zijn stuk te laten brengen, zijne verklaring van den ontzettenden moord aanving.

‘En ik zal het onder geene voorwaarde toestaan,’ klonk in dit oogenblik de stem des jongen dokters klaar en duidelijk in hunne ooren, ‘ik heb zelf met....’

[pagina 184]
[p. 184]

Hier werden de woorden zachter en onverstaanbaar.

‘Het schijnt toch een bezoek te zijn,’ zegde don Gasper luisterend.

Don Manuel echter, die in het eerst op zijne lippen beet en de wenkbrauwen fronste, hernam vervolgens zijne bedaardheid, en zegde lachend:

‘Onze jonge vriend had die goede menschen ook wel naar boven kunnen laten gaan, zij zouden ons niet gehinderd hebben; maar hoe dat ook zij, ziet gij, don Gaspar, daar, in gindschen hoek kunt gij nog de sporen van het vermelde feit vinden. Zoo zeer als een mijner landgenooten verheug ik mij in de herwonnen vrijheid van ons vaderland, maar ik betreur de vreeselijke en dikwijls onnuttige gruweldaden, door welke zij, ten deele althans, gekocht is moeten worden’

Terwijl hij dit zeide, werd in hunne nabijheid zeer zacht en nauwelijks hoorbaar eene deur geopend, waaruit een hoofd naar buiten stak, maar dat zich onmiddellijk weer terugtrok, zoodra het nog iemand op den drempel van het vertrek bemerkte, Don Gaspar had althans de vluchtige schaduw daarvan gezien en bleef onbeweeglijk op de plaats waar hij stond, terwijl datzelfde lachje weer op zijne lippen speelde. Het liet geen twijfel, hij kende het gevaar, waarin hij zich bevond, in al zijnen omvang, maar juist dat scheen hem aan te trekken. Evenals hij op de haai was afgegaan en zich onder de hoeven der hollende paarden had geworpen, zoo speelde hij er ook mede, en wachtte hij met vermaak het oogenblik af, waarin het met al zijne macht op hem af zou komen. Wat wist hij van vrees?

‘En evenwel wonen hier nog menschen of huisvesten zij er althans van tijd tot tijd,’ bemerkte de Spanjaard, te gelijker tijd wijzende op vijf of zes eerst kortelings weggeworpen overblijfselen van sigaretten, die niet verre van de deur op den grond lagen.

‘Ongetwijfeld bezoekers, die dit gedenkstuk der oudheid komen bezichtigen,’ hernam de Chilees; ‘de regeering ziet het echter, gelijk ik onlangs gehoord heb, niet gaarne, vooral niet dat vreemdelingen hier komen. Zulke gruwelen zetten altijd kwaad bloed, en men vermijdt, zelfs nu nog, na zooveel tijdsverloop, liefst zooveel mogelijk elke noodelooze herinnering daaraan.’

‘Dat beginsel schijnt don Frederigo ook toegedaan en gevolgd te hebben,’ zegde don Gaspar lachend naar het lager en tegenover liggend tralievenster wijzende, hetwelk op de binnenplaats uitzag. Met één zagen zij de twee mannen van zoo even de plaats overgaan, met oogmerk, zoo het scheen, om die te verlaten. Zij hadden bijkans de deur bereikt, toen don Manuel naar het kleine venster sprong, en hun toeriep, dat zij terug zouden komen.

‘Het zijn bekenden van mij. senior!’ sprak hij, zich weder tot dezen wendende, brak haastig deze verontschuldiging af en sprong naar de deur, toen hij nog even bemerkte, dat don Gaspar daar uit verdween en haar achter zich dichtsloeg.

Te laat stelde hij zich met alle geweld daar tegen: de snel van buiten voorgeschoven grendel was bestemd om eenen waanzinnige te houden en spotte dus met al zijne pogingen.

In een ommezien had de Spanjaard ook de tweede deur, uit welke hij dat hoofd had zien steken, zonder verder te onderzoeken wie daar binnen mocht zijn, gegrendeld en luidkeels lachte hij in zegepralenden spot, toen ook daar binnen iemand zich vruchteloos tegen die sluiting verzetten wilde.

‘Twee vliegen in één klap,’ riep hij don Manuel op een schamperen toon toe, terwijl hij aan deze deur nog bovendien het hangslot bevestigde en vervolgens den trap naderde. ‘Maar ik zag nog meer oogen. Zoo,’ liet hij er op volgen, ‘vast in den knip, o arme don Manuel, alleen en eenzaam in die ontzettende spookkamer, en door een gek in den strik gevangen, ha, ha, ha, ha!’



illustratie
eene berenfamilie.


‘Doe open, don Gaspar! doe open, dat is eene onaardige grap. Don Frederigo! Pedro! Fernando!’ schreeuwde de gevangene.

‘Ha, ha, ha, ha!’ lachte don Gaspar, maar zijne hand lag aan het gevest van het lange mes, dat hij voorzichtig en verborgen ter linker zijde onder zijne vest droeg; want hij hoorde iemand met vlugge schreden den trap opkomen.

Het was Leifeldt, en de Spanjaard, de hand terugtrekkende, ontmoette den vriend boven aan den trap.

‘Wat hebt gij uitgevoerd, don Gaspar! wat gaat hier om?’ riep deze, met zijnen arm de plaats aanduidende, van waar de luide angstkreten van den Chilees klonken.

‘Kom Frederigo!’ voerde de Spanjaard hem tegen, terwijl hij zijne hand greep en hem met zich de trappen afleidde, ‘kom, laten wij den senior don Manuel de San José of hoe hij anders heeten mag, aan zijne Spaansche herinneringen over; hij heeft daarboven ook nog gezelschap. Maar verwacht mij,’ liet hij ei sneller en met nadruk op volgen, binnen een kwartier uurs in ons hotel op mijne kamer, liever vroeger dan later, ik heb u een gewichtig geheim te openbaren. Zult gij komen?’

‘Gewis, maar....’

‘Geene maren op dit oogenblik, die knaap daar had iets kwaads met mij voor. Stel u gerust, ik weet alles, en deze kleine les zal hem goed doen; laat mij nu niet te lang wachten. Gij zult daar opheldering van vele zaken bekomen, houd u dus niet op, en laat den senior daar boven aan zijn lot over; een weinig angst moge hem tot een proefje strekken van hetgeen hij mij voor een ganschen leeftijd had toegedacht.’

Zij waren inmiddels beneden aan den trap gekomen en ontmoetten daar de beide personen, die blijkbaar eenigszins verrast bleven staan, als zij denzelfden man zoo bedaard sprekende den trap af zagen komen, dien zij daarboven opgesloten waanden, en die daar, meenden zij, zoo veel geweld maakte. Don Gaspar's kalmte, die bijna aan het wonderbare grensde, moest hen nog sterker verbazen, toen hij den eersten hunner vriendelijk op den schouder kloppende, lachend zeide.

‘Wij hebben hem, amigo, dat was behendig aangelegd en goed uitgevoerd. Daar, verteert dat met elkander in de naastbij gelegen herberg.’

Den man eenen dollar in de hand drukkende, knikte hij den jongen doktor vriendelijk toe en snel over de plaats naar de deur gaande, bleef hij nog eene poos aan den ingang staan, om eens rond te zien, wierp den razenden en tierenden don Manuel, die door het venster dat op de plaats uitzag, zijne vloeken en scheldwoorden naar beneden zond, lachende een handkus toe, en was binnen weinige seconden in de nauwe, donkere straat verdwenen.

XI.

Eene in het oog loopende bedaardheid, die evenwel menigmaal werd afgewisseld door een geheel eigendommelijk en moedwillig humor, had den Spanjaard al dien tijd gekenmerkt, en wel voornamelijk van het oogenblik af, dat hij het hem verdachte gebouw in gezelschap der beide mannen was binnen getreden, tot dat hij weder alleen den drempel daarvan overstapte. Hoe veranderd scheen hij echter op het oogenblik, waarin hij die donkere onheilspellende muren, en daarmede het gevaar achter zich liet. Gelijk na iedere bovenmatige, onnatuurlijke inspanning eene verslapping volgt, te sterker naarmate zij plotselinger invalt, zoo ook hier: het zweet stond hem met groote droppelen op het voorhoofd, en met geweld moest hij zich herstellen om met ijlenden spoed de straat uit te komen.

Daar reed hem in hetzelfde oogenblik eene van die gewone wagens welke hier en daar in de stad gereed staan, voorbij, met twee paarden bespannen, het eene aan den dissel, het andere aan het gareel bevestigd, en met eenen half slapenden voerman op den bok.

 

(Wordt voortgezet.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken