Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1 (1884-1885)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (59.66 MB)

Scans (1398.27 MB)

ebook (51.63 MB)

XML (2.94 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1

(1884-1885)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De krankzinnige
Een verhaal naar het Hoogduitsch.
(Slot.)

Terwijl don Morelos met schuwe blikken het adres doorvloog, greep de Argentijn, zijne hand dieper in de lade stekende, een pistool, dat hij, een stap achteruit springende, spande, en den vijand voorhield, terwijl hij tevens luide in doodsangst en vertwijfeling om hulp schreeuwde.

‘Leugenaar en gek!’ riep Morelos uit, den brief met een woesten lach op den grond werpende, en met den voet stampende, ‘bid, want uwe ziel staat binnen weinige oogenblikken voor God!’

‘Help!’ klonk nog eenmaal het noodgeschrei des ongelukkigen, en met dezen uitroep knalde een schot op den aanvaller.

De kogel trof zijnen schouder, maar wat gaf de waanzinnige om zulk een wapen. De gerechtsdienaars, die het hulpgeschrei gehoord hadden, bestormden de buitendeur, en zij bezweek onder hun geweld; hij hoorde het gekraak, en beantwoordde het met een gillend triomfgeschreeuw; want door zijne hand was het offer gevallen en zijn mes woelde in diens hart.

Weinige oogenblikken later wierpen zich de gerechtsdienaars tegen de binnendeur, doch deze, sterker dan de vorige, wederstond den eersten aanval.

‘Zijt gijlieden daar?’ lachte Morelos, zich oprichtende, alsof hij zich tegen den aanval, dien hij verwachtte, gereed maakte en hen te gemoet wilde komen, ‘ha, mijne kameraden, laat het eikenhout u niet binnen!’

‘Doe open, don Louis, doe open, in naam der wet!’

‘Ha, ha, ha, ha!’ schaterde de waanzinnige, ‘doe zelf open, en haal don Louis de Gomez!’ En het venster openende, dat op de veranda uitkwam, die om het geheele binnenplein heenliep, sprong hij er uit, en vlood, het mes weder in de scheede stekende, heen, in de hoop door een of ander venster te ontsnappen.

XIV.

Zijne vervolgers bleven intusschen ook niet werkeloos. De konsul zelve, juist van het gerecht terugkomende, waar hij zich reeds een bevel tot aanhouding en de noodige hulp verschaft had, hoorde nauwelijks het schrikwekkende bericht, dat de waanzinnige reeds tot zijn offer doorgedrongen, en misschien ook het ergste gebeurd was, of hij zond een deel der manschappen naar het binnenplein, om hem gevangen te nemen, wanneer hij misschien naar beneden mocht springen, en liet door een ander klein gedeelte de achterdeur bezetten, waar een smalle trap was, langs welken men van de veranda kon afdalen.

Don Manuel had bevel ontvangen, dezen kleinen troep aan te voeren, en had daarbij den sleutel van het poortjen otvangen, hetwelk anders gewoonlijk open stond. Het order was zoo spoedig mogelijk de deur te sluiten, en dan het overige af te wachten. Don Guzman liet ondertusschen de deur der kamer van Don Louis openbreken, uit welke men den vluchteling, bleef deze op de veranda of in eene der kamers daarop uitkomende, gemakkelijk kon bereiken.

Don Manuel verzuimde ook niet dat bevel ten uitvoer te brengen; hij had nog den smaad te wreken, welken hij dezen middag van den dolleman, die hem te slim was geweest, had ondervonden; derhalve spoedde hij zich over het plein, en de deur, door welke hij daar kwam, sluitende, plaatste hij zijne lieden voor de achterdeur van het huis, zonder hun eenig ander bevel achter te laten, daar hij zich oogenblikkelijk weer bij hen wilde vervoegen; hij liep zelf de trappen op, om de veranda-deur te sluiten, toen hij zich in dat zelfde oogenblik niet alleen in de nabijheid, maar ook in de macht des vluchtelings bevond, die, de deur gevonden hebbende, deze openrukte, juist toen don Manuel gereed was den sleutel in het sleutelgat te steken.

De Chilees stond als van den donder getroffen en deze overrompeling verlamde in het eerste oogenblik werkelijk zijne leden. Niet alzoo was het met Morelos, die in dolzinnigen overmoed deze gelegenheid aangreep, om den man, tot zijn verderf uitgezonden, aan zijne vlucht dienstbaar te maken.

‘Aha! kameraad, wees gegroet!’ riep hij lachende, terwijl hij met de rechterhand zijn mes half uit de scheede trok, en met de linker den ter dood toe verschrikten man op den schouder klopte, ‘al gereed met het bezichtigen van de oude kamer? Ha, ha, ha! kameraad, het verheugt mij u juist hier te vinden, daar ik grooten lust heb, om een toertje te rijden en gij zult mijn geleider zijn. Nu stil, knaapje, stil!’ siste hij dreigend door zijne tanden, toen hij zag, dat de man in zijnen gordel wilde grijpen, ‘stil! eene verdachte beweging en gij zijt een man des doods! En nu voort!’

En toen den sleutel uit de machtelooze hand nemende, zonder den man uit het bereik van zijnen arm te laten, sloot hij de deur achter zich toe, en de hand op den schouder van don Manuel houdende, schreed hij met hem den steilen trap af, die hen bij de buitendeur bracht.

De daar geplaatste wachten verwonderden zich niet weinig, hunnen aanvoerder onder zulk een geleide weder te zien: Morelos was echter de man niet om een verkregen voordeel zoo schielijk te laten varen.

‘Terug, mannen!’ riep hij barsch, toen die beide wachten, niet zonder eenige aarzeling, op hem toe wilden springen; en het mes kwam weer dreigend uit zijnen schuilhoek, ‘terug of deze heer is een lijk. Vrijwillig zal ik mij aan het gerecht overleveren, en don Manuel zal mij geleiden. Gijlieden gaat echter terug en zegt dit aan den heer des huizes: wanneer hij mij wenscht te spreken, dan ben ik aan het gebouw der policie te vinden. Kom nu, don Manuel.’

En den arm van den uit het veld geslagene grijpende, die volstrekt niet wist of het dien verschrikkelijken mensch ernst was met zijne verklaring, liep hij met hem de straat af, terwijl de gerechtsdienaars door het ernstige bevel en de gebiedende houding des mans, dien zij buitendien gaarne uit den weg gingen, terugbleven.

Intusschen liepen onze twee zeer snel de kleine straat af, die hen op de hoofdstraat bracht, en hielden zij eene der drosky's aan, die daar overal gereed staan.

‘Houd stil, kameraad!’ riep Morelos, den voerman wenkende, ‘vijf dollars voor u, als gij mij, zoo spoedig uwe paarden loopen kunnen, den Almendral af rijdt; daar is het geld!’.

‘Ik mag niet galoppeeren,’ antwoordde de man.

‘Draaf dan.’

‘Den Almendral af?’ vroeg don Manuel, verschrikt; daar stond het policie-gebouw niet; doch een blik van zijnen geleider en eene zachte knelling van diens hand overtuigde hem welras, dat hij gedwee gehoorzamen moest.

Zij stegen in het rijtuig, en don Manuel het eerst; doch eer Morelos hem volgde, hield hij zich een oogenblik aan het portel van den wagen vast; hij was doodsbleek en men zag duidelijk, dat hij tegen eene geweldige pijn streed.

‘Senior!’ riep de voerman, toen deze naar hem omzag, ‘gij zijt gewond.’

‘Juist daarom, amigo! wil ik naar den doktor,’ zegde de kranke glimlachend, en met geweld zich vermannende, hief hij zich in den wagen en zette zich naast don Manuel. ‘Nu voort, voort, mijn vriend, zoo hard als de paarden loopen kunnen.’

De voerman legde de zweep op de paarden, en in vollen draf ratelde het rijtuig den eersten hoek om, toen van het huis des konsuls zijne vervolgers hem nasprongen.

‘Harder, harder! amigo!’

‘Ik mag niet galoppeeren, senior.’

‘Ik betaal de boete, vriend, gij weet, doktors en gerechtsdienaars mogen dat, en zieken zullen wel hetzelfde recht hebben.’

De voerman sloeg nu op de paarden, en de beesten, door de gedurige zweepslagen reeds verhit, vlogen in vollen ren de straat af.

‘Halt!’ schreeuwde een policie-beambte, die bij den eersten hoek hen tegenkwam en voor den wagen trachtte te springen; doch het paard beet naar hem, en hij ging terug, terwijl de lichte wagen als de wind voorbij vloog.

‘Waar is het huis, senior?’ vroeg de voerman, zijn hoofd half omkeerende, ‘de Almendral is haast ten einde.’

‘Vooruit maar!’ was het eenige antwoord, terwijl het gedruisch van hoefslagen zich achter hen liet hooren.

Nu waren zij aan het einde der stad en de wagen donderde over eene kleine brug naar de laatste huizen.

‘Is het hier?’ vroeg de voerman, zich naar zijnen vreemden passagier keerende, nog eens.

‘Vooruit?’ luidde het antwoord, doch de toon, waarop dat woord uitgesproken werd, klonk hol en akelig.

‘Vooruit?’ riep de voerman verbaasd, ‘ik rij niet verder, hier is mijne grens.’

‘Gij rijdt, zeg ik u,’ zeide Morelos op doffen toon, en hij behoefde het mes, dat hij uit de scheede trok, niet te gebruiken; de blik alleen, waarmede hij den ontstelden koetsier in de oogen zag, deed dezen het bloed in de aderen stollen.

Woester hieuw deze op de paarden in, en hijgende, schuimbekkende, snuivende en op het gebit knarsende, ging het den schuinen heuvel op. Don Manuel zag om, tien of twaalf ruiters waren op eenen afstand van nauwelijks honderd schreden achter hen. Een koene sprong kon hem thans uit het bereik van zijnen vijand brengen, doch diens hand lag nog immer op zijnen arm, en een onbeschrijfelijk akelige lach speelde om zijne lippen.

De paarden briesten, snoven en hijgden den berg op, en hadden den top bereikt; de koetsier zag met een schuwen blik even achteruit, en sloeg met vernieuwde kracht in op de arme dieren, welke reeds ter dood toe waren afgemat.

‘Halt!’ schreeuwde een der voorste vervol-

[pagina 208]
[p. 208]

gers, woedend van kwaadheid, ‘halt! of ik trek u met den strik van den wagen af.’

Een zweepslag over de paarden was het antwoord, het ontblootte mes lag naast den armen duivel van een voerman, en hij vreesde de bedreiging des ruiters niet zoo zeer als het koude, dreigende staal des geduchten vreemdelings.

De weg liep nu tegen eene hoogte aan, op nieuw zweepte hij de paarden, doch hunne krachten waren uitgeput. Het zadelpaard, met de korte lasso aan den riem bevestigd, wilde zich losscheuren, rukte nog eenmaal met de grootste inspanning, voorwaarts; doch zijne ledematen weigerden hunne dienst: het stortte neer, en was buiten staat weer op de beenen te komen.

Schier in hetzelfde oogenblik hielden de voorste ruiters onder het slingeren met den strik den wagen aan, en wendden zich tot den ontvluchten moordenaar.

‘In naam der wet, riep de eerste, gij zijt mijn gevangene, senior Morelos!’

Don Manuel richtte schuw zijnen blik op hem; nog altijd rustte de hand op zijnen arm, en dat zelfde koude lachje speelde om zijne bleeke ippen en verglaasde oogen... hij was dood.

De gerechtsdienaars spanden hunne eigene paarden voor den wagen, en reden met het lijk terug naar de stad, het aan den voerman overlatende, zijne afgejaagde en verhitte dieren naar den stal te brengen.

 

***

 



illustratie
één jaar later.
VERLOOFD EN GETROUWD.
op den trouwdag.


Zes maanden waren sedert dien dag voorbij gegaan; het was Lente in Valparaiso. De perziken bloeiden, en de vijgeboom ontsloot zijne saprijke bladeren; de natuur was door den langen regentijd weder verjongd, en had nieuwe krachten gekregen, die in knoppen en bloemen ontkiemden; de vogelen bouwden hunne nesten, het heerlijke jaargetijde ter eere, om het groote opstandingsfeest mede te helpen vieren door liefde en gezang. Het jeugdige morgenrood spreidde warm en zonnig zijne stralen op den bedauwden grond; een frissche nachtregen had al het stof van de grasscheuten afgevaagd, die nu in het gouden licht tintelden en flikkerden.

In de baai, als met een mastbosch overdekt, was evenzoo alles leven en beweging. Booten en kleine vaartuigen voeren over en weder. Vooral om een bijzonder groot vaartuig heen zag men een gedrang van eene menigte kleine bont gekleurde schuitjes, die vruchten en voorraad voor eene groote reis schenen aan te brengen.

Van den top van den mast des aangeduiden vaartuigs wapperde vroolijk de Engelsche vlag, het voormarszeil was reeds geheschen; het tweede anker reeds driftig gewonden, de razeilen sloegen, de losgemaakte zeilen werden uitgetrokken onder het luide hurra en het zingen der matrozen, welke huiswaarts keerden.

Op de campagne van de paketboot stonden oude bekenden van ons; doch de dood had eene diepe wonde in die familie geslagen. Zij togen heen, om te zien of de vaderlandsche lucht de wond genezen zou, die hier telkens op nieuw smartelijk openreet.

Het waren de Newlands. Twee maanden geleden hadden zij hunne dochter begraven op den stillen godsakker, tusschen de hooge muren, die de dooden bewaken.

Bill's vader was weer naar zee gegaan, en nu namen zij den kleine mede naar Engeland, om hem daar tot een braaf en wakker man op te kweeken, tot zoo lang de doodsengel ook hen zou oproepen.

Dezen morgen nog hadden zij het met bloemen getooide graf van hunne Jenny bezocht, en er afscheid van genomen; en nu drukten zij den laatsten vriend de hand, die in de verloopen droevige maanden niet van hunne zijde geweken was, smart en leed met hen gedeeld, ja, wellicht niet 't minst gedragen had. Het was Stierna, de jonge Zweed. Bill wilde den doktor haast niet loslaten, en de oude dame had zijne hand gevat en fluisterde langzaam:

‘En haar graf?’

‘Ik kan haar den vaderlandschen bodem niet geven,’ zegde de jonge doktor met een half afgewend gelaat, want hij wilde de zwaarmoedigheid en de aandoeningen der oude vrouw niet vermeerderen; ‘doch ik wil haar hier in vreemden grond een vaderland van bloemen kweeken, na haren dood, daar zij levende het den vriend niet vermocht toe te staan.’

De oude heer Newland drukte den jongen man diep bewogen en zwijgend de hand.

‘Senior, het is tijd,’ riep de bootsman, dien Stierna in de haven had aangenomen, om hem aan den wal terug te brengen, zoodra het vaartuig onder zeil zou gaan. Eene zachte doch gunstige koelte bolde de zeilen en zoude het goedgebouwde schip binnen weinige minuten naar den smallen ingang der baai voeren.

Stierna hief nog eenmaal den knaap in zijne armen, en kuste hem het voorhoofd en de kleine roode lippen. Het hart dreigde hem te breken, toen hij in die oogen blikte, nog eenmaal drukte hij hun, die in het vreemde land hem tot vader en moeder geweest waren, met warmte de hand, en weinige minuten later stevende het trotsche gevaarte met gezwollen zeilen over de groote, golvende waterbaan, doch in den hoek van den kleinen boot zat de jonge doktor met het gelaat in zijne handen verborgen, en weenend als een kind.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken