Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1 (1884-1885)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (59.66 MB)

Scans (1398.27 MB)

ebook (51.63 MB)

XML (2.94 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1

(1884-1885)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 299]
[p. 299]

[Nummer 38]

Onze gravures

Vivat de pijp en het bier!



illustratie
vivat de pijf en het bier, naar max scholz.


Bij het beschouwen van onzen gemüthlichen en levenslustigen Beierschen boer is het moeielijk uit te maken of hij aan de groote porseleinen Duitsche pijp of aan de kan schuimend vaderlandsch bier de voorkeur geeft. Misschien hooren beide als onafscheidelijk bij elkander en zou het missen van een dezer genoegens hem het genot van het andere geheel bederven. De tabak en het bier hebben dan ook in Midden-Europa in alle standen der samenleving eene overwegende plaats bemachtigd in de dagelijksche gewoonten en uitspanning van het volk en zijn daar om zoo te zeggen onmisbare behoeften geworden. Dit is vooral het geval met den tabak, nog van een vrij algemeener gebruik dan het bier, dat erg genoeg bij de lagere standen voor den genever schier geheel ter zijde gesteld wordt. Den tabak schijnt men volstrekt niet te kunnen ontberen: dichters van allen aard hebben zijnen lof bezongen, kunstenaars beweren den donzigen wolkjes hunne gelukkigste inspiraties verschuldigd te zijn, burger en landman vinden des avonds na den arbeid in de pijp eene troostrijke verpoozing. Wie daarvan de gevolgtrekking afleiden zou, dat het met den maatschappelijken toestand onzer vaderen van vóór een viertal eeuwen allertreurigst gesteld was, en welke reuzengenieën Homerus, Virgilius, Cicero, Rafaël, Columbus enz. zouden geweest zijn, indien zij den tabak gekend hadden, daar zij het reeds zonder pijp zoover gebracht hebben, zou gewis onder de algemeene verontwaardiging der rookerswereld het aanvoeren zijner bewijsredenen dadelijk moeten staken. Onze genoeglijke oude boer echter zou voorzeker die bijtende opmerkingen zoo euvel niet opnemen, en wij meenen reeds

[pagina 300]
[p. 300]

in zijnen gullen en eenigszins sarcastischen lach de woorden te lezen: ‘Och, mijnheer kan niet rooken! Welnu, dan zijt gij erg te beklagen, want de pijp is een machtig groot verzet en als mijnheer van eenen fikschen teug deugdelijk, versterkend en opfrisschend bier houdt, is hij dubbel te beklagen, want het schuimende gerstennat streelt nooit zoo lekker tong en gehemelte dan bij eene smaakprikkelende pijp. Mijnheer houdt misschien meer van koffie? In dit geval zal ik hem de toekomende week kennis laten maken met mijne zuster, eene oude onvergelijkelijke koffieliefhebster, die hem een tasje zetten zal, dat nergens zijne weerga vinden kan, en die den lof van haren lievelingsdrank met meer vermaak aanhooren zal dan ik.’

Het zou onwellevend zijn van onzentwege indien wij den ouden Beierling het verlangen niet uitdrukten bij zijne eerzame zuster ingeleid te worden. Wij zullen dus het genoegen afwachten de volgende week met haar in kennis te komen.

Een bezoek aan Watteau.

De Fransche genreschilder Jean Antoine Watteau zag te Valenciennes het levenslicht in 1684 en stierf te Nogent aan de Marne in 1721. Hij was een van die kortstondige genieën, die zich in een betrekkelijk kort tijdsverloop uitputten. Watteau gelukte niet te best in de afschildering van krijgsdaden of geschiedkundige feiten, maar hij bereikte eene ongeëvenaarde hoogte in het wedergeven der vermakelijkheden van de hooge wereld zijns tijds. Wie nooit een echt tafereeltje à la Watteau gezien heeft, stelle zich een gezelschap heeren en dames voor, potsierlijk opgeknapt in rocococostuum en die in den vijver van een park spelevaren of zich op den spiegelgladden vloer eener feestzaal bij bal of concert verlustigen. Watteau's schilderstukken zijn geestig, vol uitdrukking, vlot en met teedere maar eenigszins zoetsappige kleuren geborsteld. Doch altijd spreekt er eene eigenaardige kracht en een bepaald karakter uit deze tafereelen.

Er wordt tegenwoordig ongetwijfeld anders geschilderd. De tafereelen van dien tijd hebben wel iets te veel van decoratie en waren meer een sieraad dan een kunststuk in de huidige opvatting. Men moet zich echter ten volle verplaatsen in de eeuw van den Franschen meester - den tijd der beuzelarijen, van vergedreven opschik en herdersspelen - om deze volkomen recht te laten wedervaren en hem te kunnen waardeeren. Watteau genoot tijdens zijn leven eene groote befaamdheid, hij werd reeds in 1717 lid der Academie benoemd en zag zijn werkhuis voortdurend bezocht door aristocratische bestellers en koopers.

Onze gravure geeft ons een dergelijk bezoek te zien. In eenen fluweelen leunstoel heeft zich een rijkgekleede en zorgvuldig gepoeierde edelman neergevlijd - juist eene figuur zooals Watteau er voor zijne models verlangde - en schijnt met bijzonder welbehagen al de schoonheden te ontleden van het tafereel, dat voor hem geplaatst staat. De oude hoveling moet een kenner zijn, want de meester toont blijkbaar hem eene meer dan gewone aandacht te verleenen. Misschien geeft hij Watteau wel den raad niet zooveel vernis over zijne schilderijen te vagen; doch deze veronderstelling is niet aannemelijk bij iemand, die zich zoo geheel voordoet als man van eenen tijd, die bijzonder met glans en vernis ophad. Het is veeleer als eene toegeving aan deze mode van verglazing dat Watteau zich wellicht aan gemelde overdrijving heeft plichtig gemaakt, die oorzaak is dat thans het grootste deel zijner tafereelen verdonkerd en gesprongen zijn. Dit belet echter niet dat deze nu weer zeer gezocht en met duizenden betaald worden.

De hertog van Alva doet de graven van Egmond en van Hoorne gevangen nemen.

In het eerste nummer van dezen jaargang hebben wij Egmonds en Hoorne's geschiedenis en treurig uiteinde omstandig genoeg in het geheugen geroepen om onze lezers daarheen te kunnen verwijzen iedere maal als in onze Illustratie eene gravure voorkomt, wier onderwerp ontleend is aan het leven dezer twee doorluchtige slachtoffers der kettersche beroerten in de Nederlanden. Dit tijdvak toch wordt om zijne talrijke en hoogst tragedische toestanden, zoowel als voor het kleurrijke en schilderachtige zijner kleederdracht, door onze beeldende kunstenaars bij voorkeur behandeld, en inzonderheid is zulks het geval met de episoden uit de geschiedenis van den ongelukkigen Lamoraal.

Een geschiedkundig onderwerp vraagt echter iets meer dan technische vaardigheid van den kunstschilder, het vereischt eene omvattende en grondige studie der historie en eene meer dan gewone menschenkennis. De schilder, die bijvoorbeeld zijn onderwerp kiezen wil uit de veelbewogene regeering van keizer Karels' zoon, dient iets meer te weten van de karakters der personaadjen van dit tijdvak dan het gewone deuntje dat Filips II een schijnheilige tyran, Alva, een bloedhond, Granvelle, een sluwe Machiavelische diplomaat, Oranje, een volksredder, Egmond en Hoorne onschuldige martelaars der vrijheid waren.

Die schoon- en krachtigklinkende machtspreuken mogen ten bate eener staatkundige partij door een dagbladschrijver herhaald worden, die zelve alle ernstige historische kennissen mist of om den wille des broods tegen zijne overtuiging schrijven moet; een dramaof operafabrikant moge de karakters zijner geschiedkundige figuren in bovenvermelden zin opvatten om den bijval te verwerven van een weinig ontwikkeld publiek, dat slechts naar den schouwburg gaat om door overdrevene en onnatuurlijke tooneelen tot schreien of lachen bewogen te worden en geenszins om te denken en te leeren.

De roeping van den historieschilder moet hem boven den wansmaak der menigte en de hartstochten zijns tijds plaatsen; want niet alleen dringt zich de waarheid van voorstelling bij hem gebiedend op als hij wezenlijk kunstenaar is, maar hij ondermijnt zijnen eigen roem in de toekomende eeuwen als hij door zijne schildering aan het nageslacht verklaart, dat het hem bij de behandeling van zijn onderwerp aan geschiedkennis mangelde of erger nog dat hij zijn penseel veil had om zijne kortzichtige tijdgenooten te behagen, in hunne kleingeestige staatkundige kuiperijen mede te werken en zijne kunst niet hooger schatte dan een opgeblazen dagbladartikel of een monsterdrama, met zijne onmisbare verraders, moordenaars, beulen en slachtoffers.

De waarheid is, dat de wereldgeschiedenis eigenlijk, op luttel uitzonderingen na, geene voorbeelden vertoont van volslagene booswichten, evenmin als van zuiver belanglooze en door niets dan edele drijfveren bewogene volkshelden. Men is en men blijft doorgaans mensch, zoowel in het goeddoen als bij het kwaadstichten, hoezeer ook lage hartstochten en edele verzuchtingen hunnen invloed tijdelijk bij ons mogen doen gelden. Die wijsgeerige waarheid, die de richtsnoer wezen moet van elken onpartijdigen geschiedschrijver, mag nog minder uit het oog verloren worden door den historieschilder, die tevens de geschiedsteller der ongeletterden en onbevoegden is en dus in ruimeren kring onderrichten moet.

Ter verontschuldiging echter der meesters, wier tafereelen uit de XVIde eeuw door historische onjuistheden en verkeerde karakterschetsing zondigen, dient aangevoerd te worden, dat dit tijdvak onzer vaderlandsche geschiedenis tot nu toe, uit onkunde met de noodige bouwstoffen en uit onedele bijbedoelingen, door de geschiedschrijvers onvolledig of valsch voorgesteld werd, en dat slechts nu de beroemde en beruchte helden van den zoogezegden godsdienstoorlog in hun vol en waar daglicht treden.

Zoo leeren onpartijdige gegevens dat Egmond en Hoorne minder de slachtoffers waren van Alva's onverbiddelijke strengheid dan offers van Oranje's sluwberekende en eerzuchtige plannen. Deze leidde, zooals de meeste edelen van zijnen tijd, een lichtvaardig, ongebonden en verkwistend leven. Vóór de troonsbestijging van Filips II had hij reeds 800,000 florijnen schuld. Zijne eenige hoop om zich uit dien neteligen toestand te redden was tot stadhouder der Nederlanden verheven te worden. Zoodra Willem van Oranje zich in deze verwachting te leur gesteld zag, vatte hij het plan op de Nederlandsche provinciën in opstand te brengen en deze aan Spanje's heerschappij te onttrekken om dan zelve als hun beheerscher op te treden. Om de edelen en het volk, zijne speelballen, op te ruien, schreef hij den koning het inzicht toe de Spaansche inkwisitie in de Nederlanden te willen invoeren en 's lands privilegiën te vernietigen. Dat het Oranje bij zijne omwentelingsplannen geenszins te doen was de godsdienstvrijheid te bekomen, betoogen zoowel zijne woorden als daden. Hij zelve had geene de minste geloofsovertuiging, verzekerde der landvoogdes Margaretha ‘zijne warme getrouwheid aan onzen ouden en waren godsdienst, tegenover de nieüwe en ongelukzalige secten,’ stelde zich in Duitschland als Luthersgezind, in Frankrijk als Calvinist aan en gaf den hertog van Alençon den raad: ‘Men moest zich om den godsdienst vooral dan weinig bekommeren, wanneer men zijne eigene belangen te behartigen heeft en zich macht en invloed verzekeren wil.’ Evenmin was het met een edel en onbaatzuchtig inzicht dat Oranje de Nederlanden van de Spaansche overheersching onafhankelijk verklaarde en tot een vrij gemeenebest verhief; want toen hij bij de daaruitvolgende krijgsgebeurtenissen de overtuiging erlangde van de onmogelijkheid om al de opgeruide provinciën onder zijne opperheerschappij te vereenigen, liet hij door zijnen broeder Lodewijk van Nassau bij den Franschen Koning, Karel IX, onderhandelingen aanknoopen om met de toestemming der Engelsche Koningin Elisabeth, de Nederlanden te splitsen: Vlaanderen en Artois aan Frankrijk te hechten, Zeeland en de overige eilanden aan Engeland te schenken en Gelderland en Luxemburg aan het Duitsche Rijk af te staan.

De oproer der Nederlanden, de invoering van de Hervorming en de afscheuring der noordelijke provinciën zijn niet zoozeer de gevolgen van Filips dwingende voorschriften en Alva's krijgsdespotism dan wel de uitslagen van de koel overlegde en geheime berekeningen van den ik- en eerzuchtigen Zwijger, en een groot deel der gruwelen, die ons rampzalig vaderland in dit bloedige tijdvak geteisterd hebben, en waaronder ook de dood van de misleide graven van Egmond en Hoorne dienen gerangschikt te worden, zijn door Oranje's toedoen rechtstreeks of onrechtstreeks verwekt.

Deze geschiedkundige toelichting moet echter geenszins door onze lezers beschouwd worden als eene kritiek van de prachtige schilderij, naar welke onze gravure vervaardigd werd, maar enkel als eenige niet ten onpas aangebrachte regels ter wederlegging van valsche voorstellingen, die nog al te veel onder het volk met laakbare inzichten verspreid worden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • over Lamoraal graaf van Egmont

  • over Phil. van Montmorency-Nivelle van Horn

  • over Alva (Ferdinand Alvarez de Toledo, hertog van)