Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2 (1885-1886)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (60.12 MB)

Scans (1363.93 MB)

ebook (52.94 MB)

XML (2.92 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

(1885-1886)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Eksteroogen.

Alleen groote, werkelijke rampen verwerven ons den verkwikkenden balsem van het medelijden; al de andere kwellingen des levens, hoe pijnlijk zij ons ook vallen mogen, laten gewoonlijk onze medemenschen koud, ja wekken niet zelden hun leedvermaak of hunne spotzucht op. Evenzoo gaat het met onze ziekten; hoofd- en tandpijn, het pootje, kaalhoofdigheid en hoe die grillige plaaggeesten, welke ons zoo vaak het leven vergallen, meer heeten mogen, zij ontlokken onze omgeving ternauwernood een woord van deelneming; eerst als de vreeselijke woorden: keelziekte, pokken, typhus of beroerte weerklinken, dan ontwaakt de naastenliefde plotseling uit haren doodslaap.

Welke lijder aan eksteroogen heeft ooit het medelijden zijner natuurgenooten opgewekt? Dat komt omdat eene eksteroog nu eenmaal bekend staat als een ongemak, waaraan men niet licht sterven zal, en dat in de rij der menschelijke kwalen bijna den laagsten rang inneemt, zoodat het haast eene beleediging voor een dokter zou zijn, als wij van hem durfden vergen dat hij zich met de verwijdering onzer likdorens zou bezighouden. Dat is immers het werk van den eksteroogsnijder, een titel, die maar weinig van dien van kwakzalver verschilt, waarom hij veelal door het deftiger klinkende pédicure vervangen wordt.

Maar al zijn eksteroogen ongetwijfeld slechts wezens van lage geboorte, - als zij zich onze teenen tot tooneel hunner buitensporigheden uitkiezen, laten zij ons maar al te duidelijk voelen waar ons de schoen wringt en toonen op onwederlegbare wijze aan dat het hinkende paard steeds achteraan komt. Zoo ergens dan geldt bij hen het bekende woord van de kleine oorzaken en groote gevolgen. Die kleine, onooglijke dingen maken ons elken voetstap tot een torment, leggen ons onverbiddelijk huisarrest op, en doen onze schoonste verwachtingen in duigen vallen door ons bij voorbeeld te ontzeggen aan het ijsvermaak, het bal, aan dit of dat uitstapje deel te nemen.

Ja, niet alleen benemen zij ons de vreugde des levens, maar er zijn gevallen dat zij ons het leven zelf kunnen kosten. Hoe dikwijls leest men niet in de bladen dat eksteroogen door ontsteking of bloedvergiftiging den dood hebben te weeg gebracht, wat dan meestal aan onvoorzichtig uitsnijden, waarbij beenhuid of teengewricht beschadigd werd, moet worden toegeschreven.

En wat zijn er velen, die met die ongelukkige eksteroogen geplaagd zijn! Vooral in onzen tijd van nauwe laarzen en hooge hielen is het aantal lijders aan die lastige dingen overgroot. Daarom kan het zijn nut hebben hier eens na te gaan op welke wijze het ontstaan van eksteroogen het best verhoed, en als zij er eenmaal zijn, hoe zij het best verwijderd kunnen worden. Beschouwen wij daarom hun ontstaan, hun zetel en hunne uitwerkselen eens van meer nabij en vernemen wij in het voorbijgaan waaraan zij hun zonderlingen naam te danken hebben.

Bij vele menschen ontwikkelt zich, meestal op de rugzijde der teenen, nu eens op de gewrichten, dan weer in de nabijheid daarvan of tusschen de teenen, somtijds ook aan den hiel of onder den voetzool, eene eeltige, hoornachtige verharding in den vorm van een rond, gewelfd schijfje ter grootte van een halven frank. Het is het best te vergelijken met de bekende koperen spijkertjes, die wij aan bekleede stoelen waarnemen; want evenals die spijkertjes loopt het boven beschreven schijfje in een fijnen harden punt uit, die door alle huidlagen heen dikwijls tot op de beenhuid of de omkleeding der gewrichten doordringt.

Neemt men deze verharding met een mes bij dunne laagjes weg, dan stoot men weldra op eene ronde, donkere vlek in het midden, welke niets anders is dan een bloeddroppel, die ten gevolge van aanhoudende drukking onder de eeltige oppervlakte geschoten is en mettertijd in eene donkere kleurstof is overgegaan. Er behoort slechts een weinig stoute verbeeldingskracht toe om in deze donkerroode vlek het oog van een vogel, eene eksteroog bij voorbeeld te zien. En wat nu de andere benaming, die van ‘likdoorn’ betreft, zoo wete men dat lik oorspronkelijk niets anders wil zeggen dan lijk of lichaam, zoodat likdorens letterlijk dorens aan het lichaam beteekenen, gelijk een litteeken (oorspronkelijk likteeken) een teeken aan het lichaam is.

Het is gemakkelijk te begrijpen dat de teere huidvezelen onder den druk van zulk een hoornachtigen uitwas soms zeer in het nauw kunnen raken en bij voorbeeld bij te nauwe laarzen, of ook bij te wijde, als het leer hard en wrijvend is, vooral bij lange wandelingen, wanneer de voet warm wordt en opzwelt, geweldig pijn kunnen doen.

Hoe ontstaat nu eene eksteroog? Al aanstonds kan gezegd worden dat het een der wrange vruchten onzer beschaving is; want van nature is de menschelijke voet een meesterstuk, dat zoowel aan de eischen der schoonheid als die der doelmatigheden in de hoogste mate beantwoordt, gelijk alles wat uit de hand des Scheppers is voortgekomen. Als hij dus tot een wanstaltig, gebrekkig werktuig misvormd wordt, ligt de schuld daarvan aan den mensch zelf; en gewoonlijk is het niet de eenvoudige buitenman, die zich daaraan bezondigt, maar juist de fijnbeschaafde stedeling, die zich gewillig aan al de dwaze eischen der hedendaagsche mode onderwerpt.

Wij lachen om den Chinees, die de voeten van zijn vrouwelijk kroost zoolang inperst tot ze eindelijk maar vormelooze, tot niets dienstige stompjes zijn. Maar gaan wij zooveel wijzer te werk dan de zonen van het Hemelsche Rijk? Heerscht ook niet bij ons het dware vooroordeel dat een onnatuurlijk kleine voet fraai staat? En is alles er ook bij ons niet op berekend de ontwikkeling van den voet te belemmeren, zijne oorspronkelijke schoone gedaante te misvormen en zijne natuurlijke bestemming, het gaan, te bemoeilijken?

Menige dame beschouwt ook bij ons een belachelijk klein voetje als een onmisbaar bestanddeel van vrouwelijke schoonheid, ofschoon de Grieksche beeldhouwers, die waarlijk wel wisten wat schoon was, de beelden hunner godinnen wel degelijk van flinke voeten voorzagen. Bij ons daarentegen schijnen sommigen er iets boersch en plomps in te zien op een goeden voet te leven.

Spoedig na het eerste levensjaar worden de voetjes der kinderen in kleine laarsjes gekneld, met het natuurlijk gevolg dat de teenen, wegens gebrek aan ruimte tot vrije beweging, gedwongen zijn zich over elkaar te leggen, eene positie, die zij gewoonlijk levenslang behouden.

Likdorens treft men op kindervoeten maar zeer zelden aan; hun gebied begint eerst later in het tijdperk der jeugdige ijdelheid, welke

[pagina 27]
[p. 27]

bijzonder prijs stelt op een net voetje. En wie zegt ons hoe lang die afschuwelijke mode nog duren zal, welke hielen ter hoogte van een kleinen palm voorschrijft, die het zwaartepunt des lichaams van de zolen op de teenen verplaatsen en deze daardoor noodzaken een centenaarslast te torschen! Ons lichaam gewent zich op den duur aan alles, en een dametje, dat altijd en eeuwig laarsjes met hooge hielen draagt en alzoo meer trippelt dan gaat, weet op het laatst niet beter of het hoort zoo. Maar behalve dat door die gedwongen fraaiigheid de natuurlijke bevalligheid van den menschelijken gang geheel verloren gaat, kunnen ook misvormingen en gebreken van den voet, ten gevolge der aanhoudende verwringing, niet uitblijven.

Doch, laten wij niet onbillijk zijn. Niet altijd heeft de modeduivel er schuld aan, zoo wij met eksteroogen en dergelijke onaangenaamheden meer geplaagd worden; er zijn menschen die er verschrikkelijk van te lijden hebben en toch allerminst voor slaafsche volgelingen der mode kunnen doorgaan. Zij hebben het grootendeels te wijten aan hun schoenmaker.

Verre zij het van mij al de eerzame schoenmakers op eenen leest te schoeien; maar velen hunner hadden zeker beter gedaan kasseier te worden, dan hunne medemenschen tot een verkeerden levenswandel te brengen. En wien nu het ongeluk treft, dat hij bij dezulken aanlandt, diens ellende is niet te overzien. Elk nieuw paar laarzen is voor den armen, geplaagden lijder eene nieuwe foltering, tot hij eindelijk - want ook hier geldt het recht van den sterkste - na maanden van kwelling geleerd heeft, zich naar den drang te voegen. Maar zoo als vanzelf spreekt, geschiedt dat niet zonder verkromming of verminking der teenen, het ingroeien van nagels of het ontstaan van eksteroogen en likdorens.

Het zou waarlijk hoog tijd zijn dat er eens een frissche, levendmakende adem door de bedompte werkplaatsen onzer schoenmakers ging, en dat de levende menschelijke voet, die met zijne kunstige geledingen en zijne bewonderenswaardige veerkracht ruimte en vrije beweging verlangt, daar eens beter tot zijn recht kwam. De raad: schoenmaker, blijf bij uw leest, kan niet in alle opzichten beaamd worden. De voet toch is geen stuk hout, maar een organisch kunstwerk met zenuwen, huid, spieren, pezen, peesbanden en beenderen. Met het gebruikelijke maatnemen en op de leest slaan is hier alles niet gedaan: de schoen moet zich naar de juiste gedaante van den voet schikken, en in den letterlijken zin des woords moet de schoenmaker ieder schoenen naar voeten weten te geven. Onder duizend leesten is er misschien geen enkele, die den rechten vorm voor dit of dat paar laarzen aangeeft; slechts een afgietsel in gips, zooals dat tegenwoordig in de werkplaatsen der groote steden in gebruik begint te komen, doet het middel aan de hand om eene getrouwe nabootsing te krijgen van den voet met al zijne eigenaardigheden, gelijk de natuur hem schiep. Dat bewijst intusschen nog niet dat het gipsafgietsel ons volkomen passende laarzen waarborgt; want ook met het nauwkeurigst model kan een knoeier eene laars bederven, en aan knoeiers ontbreekt het bij de schoenmakers zoo min als in eenig ander vak van menschelijk bedrijf. Eerst dan als in de schoenmakerswerkplaats een verstandig beleid de oude sleur, en het gipsmodel den leest zal vervangen hebben, bestaat er kans, dat onze laarzen ons niet meer hinderen en de eksteroogen verdwijnen zullen.

Daar echter deze ideale toestand wel niet in de naaste toekomst bereikt zal worden, zullen diegenen onzer lezers, welke met eksteroogen geplaagd zijn, ons wellicht dank weten voor eenige wenken tot verzachting hunner pijnen.

Op de eerste plaats stelle men zich natuurlijk tot regel alleen goed passende laarzen van zachte, buigzame stof, bij voorbeeld kalfsleer te dragen (ook krokodillenleer, dat sedert eenigen tijd in zwang is gekomen, verdient daartoe aanbeveling). Om verder voor elke hinderlijke drukking beveiligd te zijn, late men, volgens het gipsmodel van den voet, eenen leest vervaardigen en die op de plekken, welke met de plaats der eksteroogen overeenkomen, met stukjes leer bespijkeren. Heeft men eene eksteroog tegen den voetzool, dan kan men in de laars een vilten zooltje leggen, met eene opening er in, die den likdoorn omsluit. Zit hij tusschen de teenen, dan trachte men de drukking weg te nemen door het aanbrengen van een vilten ringetje of van een stukje spons, dat overeenkomstig den vorm van den likdoorn is uitgesneden.

Wil men zich volslagen van die lastige kwelgeesten bevrijden, wat zeker het meest geraden is, dan kost dit wel is waar geene groote moeite, maar vereischt toch eene behoorlijke mate van geduld en volharding. Nooit mag in eene eksteroog gesneden worden, zonder dat eerst de huid door een lauw voetbad geheel en al doorweekt is. Tot die operatie wordt verder eene zekere en geoefende hand gevorderd, zoodat het sterk is af te raden, ze bij zich zelven uit te voeren, daar men, door tot den wortel te willen doordringen, allicht edeler deelen, zooals de beenhuid of het gewricht beschadigt. In elk geval mag men de verharde huid slechts bij dunne schijfjes wegnemen en nooit met de punt, alleen met het plat van het mes snijden. Daarmee moet onmiddellijk opgehouden worden, zoodra de huid maar rood begint door te schemeren, want nooit mag er ook slechts één druppeltje bloed bij de operatie vloeien.

Bij ontsteking aan de teenen, voetjicht en in het algemeen op hoogen leeftijd, behoort men het eksteroogensnijden geheel achterwege te laten. Dat snoeien is trouwens maar een verzachtend en geen radicaal geneesmiddel, want de likdoorn groeit gewoonlijk weer snel aan. Veel meer baat geven de langzaam werkende middelen waarvan het meest aanbevelenswaardige voorzeker wel een lauw voetbad is, om den anderen dag herhaald. In de likdoorn-apotheek spelen gewoonlijk de pleisters eene groote rol; men kan haast geen dagblad ter hand nemen, zonder er het een of ander onfeilbaar likdoornpleister in aangeprezen te vinden; maar in de meeste gevallen heeft men hier eenvoudig met een samenstel van zeep en de een of andere kleur- of reukstof te doen, zoo het al geene schadelijke bestanddeelen bevat.

Daarom doet men beter, zich, in plaats van al die wondermiddelen, van eenvoudige groene zeep te bedienen. Na den likdoorn door een voetbad geweekt te hebben, wrijve men hem goed met zeep in en borstele of vijle daarna de harde huid af, welke zich alsdan bij dunne schijfjes licht tot den wortel van den likdoren laat wegnemen; in vele gevallen zal de borstel of vijl zelfs overbodig zijn. Wanneer men de eksteroogen door dagelijks herhaalde warme voetbaden zacht houdt en ze gedurende den loop van den dag door een pleistertje van groene zeep en een stukje zacht handschoenleer tegen drukking beschermt, zal men ze al spoedig, alleen met behulp der vingernagels, kunnen verwijderen. Ook het bevochtigen met collodium of citroensap kan soms eene zeer goede uitwerking hebben.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken