Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2 (1885-1886)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (60.12 MB)

Scans (1363.93 MB)

ebook (52.94 MB)

XML (2.92 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

(1885-1886)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Eindelijk weergevonden.
Naar het Hoogduitsch.
(Vervolg.)

‘Mr. Russel groette zeer vriendelijk,’ meende Hugo, aan het gesprek eene andere wending gevende.

‘Zijn plicht, mijn jongen!’ riep Schaffner; ‘hoe kon hij anders bij het zien van het jonge Duitschland, dat echter door de jonge dame, helaas, niet op prijs gesteld werd!’ voegde hij er bij, Hugo met een spottenden blik aanziende.

Zij hadden nu eene hoogte bereikt, van welke zij een heerlijk uitzicht op het voor hen liggende Londen hadden.

‘Wanneer men bedenkt dat daar beneden ons meer dan drie millioen menschen wroeten en werken, leven en sterven,’ zeide Schaffner, die met voorliefde bij alle mogelijke gelegenheden wijsgeerige bespiegelingen hield, ‘gelukkig of ongelukkig zijn, ieder naar zijne geaardheid en hartstochten, hoe klein en onbeduidend, en als gij wilt, hoe licht te missen, komt men zich zelven dan voor. En toch, van hoeveel gewicht komt aan die drie millioen menschen, die daar arbeiden, luieren, intrigeeren, een weinig goeds en wellicht nog meer slechts, of liever onnuts doen, hoe gewichtig, zeg ik, komt hun hun leven voor, hoezeer zijn de meesten van hunne onmisbaarheid overtuigd, in het geheel niet in aanmerking nemende, dat voor elken invalide, die de rijen van het legioen verlaat, dat men de menschelijke maatschappij noemt, een, twee, drie en wellicht een half dozijn recruten opstaan, die maar al te begeerig zijn de ontstane gapingen in de gelederen aan te vullen.’

‘Maar, mijnheer Schaffner,’ bracht Hugo, die niet goed de wijsgeerige redeneering van zijn medegezel begreep, schuchter hiertegen in, ‘heeft niet elk mensch het recht een weinig aan zich zelven te denken.’

‘Aha!’ antwoordde Schaffner verrast, ‘heel mooi, mijn jongen, een weinig, zegt gij? Goed. Iedereen zegt dat en bedoelt nochtans tamelijk veel. Alles eigenbelang, Hugo, louter eigenbelang. Wacht maar, gij zult er ook de ondervinding van opdoen evengoed als ieder ander.’ En met eene plechtige handbeweging scheen hij te willen bevestigen: ‘Dit slot is boven alle bedenking verheven.’

‘Er bestaan toch ook wel goede, liefderijke menschen,’ meende Hugo bedremmeld.

‘Hugo, Hugo!’ riep Schaffner eenigszins driftig uit, ‘jong gelijk gij zijt moest gij het reeds beter weten, daar ik mij alle moeite geef om u van het tegendeel te overtuigen. Liefderijk? Wel zeker. Noemt gij soms den oude liefderijk, omdat hij zijn plicht gedaan en zich uwer aangetrokken heeft. Hij moest wel, omdat hij of zijn domkop van een koetsier u bijna van het leven beroofd hadden. Neen, mijn jongen, ik heb ondervinding opgedaan en ken de wereld. Ik zelf, doe ik misschien ooit eene zoogenaamd goede daad, zie ik niet steeds op mijn voordeel? Nu bewijs mij dat ik ongelijk heb,’ eindigde hij op een toon, die scheen te zeggen: Ik zou wel iemand willen zien, die mij van het tegendeel overtuigen kan.’

Hugo lachte en zweeg bij deze koele, wereldsche beschouwing uit den mond van dien zonderlingen man, terwijl hij aan de groote hartelijkheid dacht, welke deze hem betoonde. Als hij dan verder bedacht met welk een geduld hij hem in de Engelsche taal onderrichtte zonder in het geringste over het hem in de studie zijner wijsgeerige boeken berokkende tijdverlies te klagen, - als hij zich voorts nog herinnerde, hoe Schaffner in alle dingen, die Hugo betroffen, geen geld ontzag, hetgeen hij tegenover hem altijd ontkende, dan, zeg ik, lachte hij om deze wonderlijke zelfzucht, ernstig hopende, dat hij eenmaal in staat mocht wezen, het hem te vergelden.

En Hugo richtte zijne klare, trouwhartige oogen op dezen onechten cyniker, die de uitdrukking van innige dankbaarheid daarin lezende, zich verlegen afwendde en met de woorden: ‘Laat ons omkeeren!’ ijlings de hoogte afging.

Zij vervolgden zwijgend hun weg.

Onwillekeurig trad het beeld van het jonge meisje voor Hugo's ziel, die, klaar als een spiegel, een onbewusten, onuitwischbaren indruk ontvangen had. Het gevoel, dat de verschijning van het meisje in hem, die bijna nog een kind was, had doen ontwaken, was hem nog volkomen onduidelijk. Slechts van één ding was hij zich bewust, het verlangen, dit aanminnige en te gelijk trotsche wezen, zij het ook slechts uit de verte, te kunnen aanschouwen.

X.

‘En zoo gaat mijn verblijf hier te lande zijn einde te gemoet. Over acht dagen verlaat ik Engeland en zult gij mijne plaats innemen. Binnen kort zal ik weer den geboortegrond betreden en wel om dien niet weder te verlaten. Het valt mij zwaar om van u, met wien ik zoo vele jaren te zamen gearbeid, genoegens en onaangenaamheden broederlijk gedeeld heb, te scheiden. Het is mij, die zoo gelukkig ben deelgenoot in eene Duitsche firma te worden, evenwel een groote troost, te weten, dat gij, ofschoon nog zeer jong, een bekwame, bruikbare kerel zijt, die zich zijn weg banen zal.’

‘Dank uwe onderrichtingen en bemoeiingen ben ik geworden wat ik thans ben en weet. In de zes jaren, die ik onder uwe leiding heb doorleefd, kan ik slechts op uwe welmeenendste deelneming in mijn welzijn, ik zou veeleer zeggen uwe waarachtige vriendschap roemen. Ben ik dus nu in staat iets goeds te verrichten, zoo heb ik zulks aan u te danken en dat....’

‘In het geheel niet, houd op. Tracht toch u zelven niet wijs te maken, dat ik werkelijk zoo goed ben als gij mij daar afschildert. Zelfzucht, mijn vriend, niets dan zelfzucht! Door mij een weinig, waarlijk weinig genoeg moeite te geven om u in de zaken te bekwamen, heb ik mij zelven het leven gemakkelijker gemaakt; want ik heb u laten werken en zelf intusschen gerust. Gij ziet dus, dat ik alleen in het voordeel was en gij geene reden hebt mij zoo veel dankbaarheid te betoonen.’

Dit gesprek had plaats zes jaar na de in het vorige hoofdstuk vermelde gebeurtenissen. De sprekers waren onze oude bekenden: Schaffner, die slechts onbeduidend, en Hugo, die buitengemeen veranderd was. Zij waren kort te voren van het kantoor thuis gekomen en rookten na den thee op hun doode gemak eene sigaar.

Uit den zestienjarigen knaap was een rank jonkman opgeschoten, wiens welgevormd, innemend gelaat eene voor zijne jaren ongewone uitdrukking van ernst bezat. Zijn lichtgekroesd, donkerbruin haar was ver teruggekamd, waardoor het hooge, schrandere voorhoofd des te scherper uitkwam. Een kleine knevel sierde zijne bovenlip.

‘Welnu! als gij het dan toch volstrekt bestrijden wilt, moet ik ten slotte zwijgen,’ zegde Hugo glimlachend; ‘wat mij echter niet beletten zal mijne eigene meening te hebben en u zeer te missen.’

‘Ook ik, ook ik; maar wat wilt gij? Het noodlot scheidt ons en wij moeten ons onderwerpen. Goed, laat ons de zaak wijsgeerig beschouwen. Daar wij nu toch eenmaal aan het redekavelen zijn, wil ik een teeder onderwerp aanroeren en u eene kleine predikatie houden.’

Hugo zag hem ongerust aan.

‘Erger u niet,’ ging Schaffner voort; ‘ik hoop niet dat gij u verbeelden zult, dat ik u gaarne iets onaangenaams zeg.’

‘Welk een denkbeeld, Schaffner! In geen geval.’

‘Uitmuntend. Gij zult derhalve, naar ik hoop, een weinig geduld hebben. Eer ik op de zaak zelve neerkom, willen wij een oogslag op uwe positie werpen.

‘Gij zijt alzoo op dit oogenblik correspondent met een salaris van honderd pond 's jaars, een voor uw leeftijd niet te geringe, voor Engeland evenwel nietige som. Goed. Over eene maand zult gij mijne plaats innemen, en diensvolgens eene toelage bekomen van dertig pond, waarbij, ter loops aangemerkt, de firma twintig pond uitspaart, die ik tegenwoordig meer trek. Een erbarmelijk salaris voor u met uwe bekwaamheden.’

‘Zeer verplicht,’ merkte Hugo aan.

‘De oude denkt er, helaas! anders over. Doch laat ons voortgaan. Nu zijt gij iemand met een honderd en dertig pond! Kunt gij nu met die armoedige jaarwedde aan trouwen denken?’

Een gloeiend rood overtoog Hugo's wangen.

‘Ik, ik.... denk daar niet aan!’ stamelde hij in de grootste verlegenheid.

‘Natuurlijk niet, dat spreekt van zelf; doch waarom loopt gij zoo dikwijls gij maar kunt, eene zekere villa in Highgate voorbij? Ik weet wel dat gij niet aan trouwen denkt, lieve hemel! daar zijn wij nog ver vandaan. Voorloopig zijt gij nog in den zevenden hemel, in verrukking als gij in de verte een tipje van haar wit kleed, of haar wonderschoon gezichtje te zien kunt krijgen. Ik ken dat, ou ik meenen, ik ben daar oud genoeg toe.’

[pagina 72]
[p. 72]

Hugo poogde hem in de rede te vallen.

‘Wacht nog even, ik ben pas bij het begin. Gij bedwelmt u derhalve, gelijk de romanschrijvers zeggen bij den aanblik der schoone, die eene halve mijl van u verwijderd is en van wie gij mogelijk enkel den neus ziet. Deze godin beschouwt u wellicht met gunstig oog, nog beter, zij heeft u misschien zelfs in het geheel nog niet opgemerkt. En om aan eene gril te voldoen, zet gij uwe gemoedsrust en mogelijker wijze uwe betrekking op het spel! En bedenk wel, Hugo, dat gij uw vader nog niet gevonden hebt, ofschoon gij meendet hem vóór eenigen tijd eens gezien te hebben. Ik ken uwe treurige en duistere geschiedenis en Mr. Russel eveneens. Gelooft gij nu, dat indien het onmogelijke plaats grijpt en gij het met miss Russel eens zoudt worden, dat zij zich zoo verre vergat uwe liefde en uwe honderd en dertig pond 's jaars aan te nemen, gelooft gij dan, vraag ik u, dat Mr. Russel, een tamelijk gemoedelijk, doch trotsch en onder zekere omstandigheden onbuigzaam man, u als zijn schoonzoon zou aannemen?’

‘Gij vergist u, zulke hersenschimmen heb ik mij nog nooit in het hoofd gezet,’ antwoordde Hugo, op wien Schaffners redenee ring een diepen indruk gemaakt had, met een bleek gelaat; ‘ik heb tot dusvere geen woord met de jonge dame gesproken.’



illustratie
de gedenksteen in den gevel van bilderdijk's sterfhuis te haarlem.


‘Wat ook, naar ik hoop, nooit gebeuren zal,’ hernam Schaffner droog. Doch Hugo's bleekheid bemerkende, liet hij er, zijne hand op diens schouder leggende, met hartelijkheid op volgen: ‘Bij elk ander jonkman zou ik er om lachen of in het geheel niets gezegd hebben, maar ik ken uw karakter en weet hoe taai gij aan een denkbeeld vasthoudt, hoe gij u aan iets, dat gij de bewondering waardig acht, vastklampt. Uit dien hoofde en dewijl ik uwe eenigszins zwaarmoedige inborst in aanmerking neem, heb ik u gewaarschuwd, omdat ik vreesde, dat gij met opene oogen in uw ongeluk zoudt loopen. Geloof mij, als ik u zeg, dat deze Engelsche dames met de grootste onverschilligheid uwe edelste gevoelens in het stof vertreden. Ik spreek bij ondervinding, dat wil zeggen ondervinding van vrienden,’ voegde hij er haastig bij. ‘Denk derhalve aan andere dingen, blijf uw leven lang aan den grondregel van mijne club getrouw; een vrijgezel en een wijsgeer. Ware wijsgeeren huwen nooit, of hoogst zelden,’ verbeterde hij zich.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken