Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2 (1885-1886)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (60.12 MB)

Scans (1363.93 MB)

ebook (52.94 MB)

XML (2.92 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

(1885-1886)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Verkoudheid.

Wij gaan ons wederom bevinden in het tijdperk der kachels en overschoenen, der natte voeten en verkoudheden, en het is dus juist de tijd om eens te praten over de onaangename ongesteldheid, waarvan tegenwoordig bijna niemand verschoond blijft en die toch voor een honderd jaar totaal onbekend was. In het jaar 1882 kon Europa dan ook het eeuwfeest der verkoudheid vieren. Na een zeer strengen Winter kwam er natuurlijk in 1782 eene Lente, die voor wat de veranderlijkheid der weersgesteldheid betreft baars gelijken niet moet gehad hebben, en met haar waaide uit Rusland eene ziekte over, die tot dusver in het overige beschaafde Europa niet bekend was en daarom ‘modeziekte’ genoemd werd.

Zij begon met een kittelend gevoel in den neus, de slijmhuid van den gezichtshoek werd onaangenaam aangedaan, en daarop volgden, naar de kronijken schrijven, eene doffe hoofdpijn, trekkingen en matheid in de beenen, kortom al die verschijnselen, welke tegenwoordig maar al te zeer bekend zijn. Over Zweden en Denemarken nam de epidemie haren weg naar Duitschland, waar zij vooral te Berlijn, Leipzig en Frankfort aan den Main vreeselijk woedde. In de laatste stad kreeg bijna het geheele garnizoen de ‘modeziekte’, welke al de verschillende standen met gelijke hevigheid aangreep, den hoogen adel en het krijgsvolk op gelijken voet met het plebs behandelde en zelfs de neuzen der hoogstgeplaatste personen niet spaarde.

Zoo overviel zij bij voorbeeld den keurvorst van Saksen, terwijl hij te Dresden in de kerk was, in zulk eene hevige mate, dat hij, om door zijn donderend genies en gesnuit het godshuis niet te ontheiligen, dit ten spoedigste met zijn gevolg moest verlaten. In April hield volgens de mededeeling van het toenmalige Wiener Extrablatt de modeziekte haar intocht te Weenen, waar haar eveneens meer dan de helft van de anders zoo gezonde neuzen der bevolking ten offer vielen. Bijna al de tooneelspelers van den Burgtheater waren verkoud, zoodat die schouwburg gedurende acht dagen gesloten moest worden.

Ook in Bohemen hield de nieuwe ziekte schrikkelijk huis en onder den boerenstand woedde zij zoo hevig en algemeen, dat de veldarbeid er onder begon te lijden. Bij den naderenden Zomer hield eindelijk ook in Weenen de epidemie op; maar sedert is toch de verkoudheid in Europa ingeburgerd en overvalt van tijd tot tijd op meedoogenlooze wijze hare slachtoffers. De ‘modeziekte’ van vóór honderd jaar wordt nog elk jaar weer mode, vooral in den tijd der concerten en winteravond-vermakelijkheden. Inzonderheid operazangers en zangeressen schijnen veelvuldiger aan deze ziekte onderhevig te zijn dan andere personen, en naar het schijnt des te meer, naarmate zij eene hoogere bezoldiging genieten. Inderdaad schijnen gezang en verkoudheid ten nauwste samen te hangen, daar men wil opgemerkt hebben, dat jonge dames, welke zich in de beste gezondheid verheugden, oogenblikkelijk over verkoudheid kloegen als men haar verzocht het een of ander zangstuk voor te dragen.

Verkoudheid kent geen aanzien des persoons en is even algemeen als, over het geheel genomen, de levens- en voedingswijze der meeste menschen hetzelfde is.

Belangwekkend zijn de waarnemingen, die de geneesheer Page met betrekking tot het kouvatten bij zich zelven deed. Deze had zijn leven lang aan verkoudheden van allerlei aard, nevralgie, rheumatiek, keel- en longaandoeningen enz. geleden; doch houdt het op het oogenblik voor totaal onmogelijk kou te vatten, ofschoon hij zich aan proeven waagde, die aan zelfmoord grenzen en waartoe zeker niemand zijn lichaam zou leenen. Dit resultaat schrijft hij aan een streng regelmatig leven en eenvoudig toebereide spijzen, voornamelijk graanen andere vruchten toe; hij gebruikt namelijk

[pagina 99]
[p. 99]

slechts twee maaltijden daags en stelt zich soms, als het een of ander verschijnsel van indigestie hem waarschuwt, met een enkel maal tevreden.

Bij zijne pogingen om zich moedwillig eene verkoudheid op den hals te halen, deed hij dingen, die een gewoon mensch eene rilling op het lijf jagen. In lage schoenen liep hij door dik en dun, zoodat zijne kousen en schoenen doornat waren, bleef dan in dien toestand een paar uren zitten en ging naar bed zonder de voeten te warmen. Bij het naderen van den Winter deed hij juist het omgekeerde van wat een gewoon mensch in die omstandigheden pleegt te doen: hij liet namelijk zijne onderkleeren uit en liep zonder overjas over straat. Hij sliep in den tocht, die hem rechtstreeks op het hoofd en de schouders viel, bleef voor het naar bed gaan een kwartier lang ongekleed in de koude, vochtige herfstnachtlucht zitten en droeg den eenen nacht, als hij onder een veeren dekbed kroop, een warm flanel, terwijl hij den volgenden nacht zoo dun mogelijk gekleed onder een licht deksel ging liggen. Dan weer bleef hij 's morgens een uur lang ongekleed aan de schrijftafel zitten, om vervolgens kleeren aan te trekken, die den geheelen nacht in den regen gehangen hadden.

Deze waaghalzige proefnemingen wisselde hij tot in het oneindige af en gaf zich alzoo heel wat meer moeite om eene verkoudheid op te loopen, dan menig mensch zou aanwenden om er van af te komen; doch hij behaalde er geen ander resultaat mede dan dat hij beurtelings koud en warm werd; verkond werd hij niet.

Hetzelfde opmerkelijk verschijnsel heeft men waargenomen bij menschen, die door een ongelukkig toeval aan nog erger dingen dan onze zonderlinge dokter blootstonden, bij voorbeeld bij schipbreukelingen, die in den Winter of in halfbevroren streken, na eenige uren op zee rondgezwalkt te hebben, op het koude strand geworpen werden, zonder dat zij daarbij eene verkoudheid opdeden. Waarschijnlijk heeft men dit hieraan toe te schrijven, dat de vooraf uitgestane honger en koude het slachtoffer reeds tegen het kouvatten gehard hebben, en wanneer de verduurde ellende de maat van hetgeen een mensch verdragen kan niet ten eenen male te boven gaat, doet zich in zulke gevallen dan ook geene bepaalde verkoudheid voor.

Ten einde de proef op de som te zetten keerde Page ook een tijd lang tot zijnen vroegeren levensregel en tot een overvloedig gebruik van visch, vleesch, gevogelte met de daarbij gebruikelijke sterke kruiden, pasteien, puddings, vette sauzen, koffie enz. terug, en nu kostte het hem volstrekt geene moeite om door en door verkouden te worden, en naar gelang zijner gastronomische buitensporigheden moest hij zich ook een korter of langer tijd voor de invloeden van het weer ‘in acht nemen,’ zich warm kleeden, de voeten warm en droog houden enz.

Deze waarnemingen en ervaringen schijnen te bewijzen, dat juist diegenen, welke zich bijzonder zorgvuldig en angstvallig inbakeren, het meest aan kouvatten blootstaan, en het is dan ook eene herhaaldelijk bewezen waarheid, dat hoe minder men zich aan overtollige kleeding gewent en hoe meer men zich tegen de koude hardt, hoe meer men ook in zekeren zin tot de poolstreken nadert, waar de indigestiekoorts onbekend is. Velen zullen zich al eens verwonderd hebben afgevraagd: ‘Hoe komt het toch dat ik zoo dikwijls kou vat, juist als ik mijn winterondergoed aantrek?’ Het antwoord daarop is in het bovenstaande vervat; zoowel het feit zelf als het beginsel, waarop het berust, is gemakkelijk te begrijpen.

Gedurende verscheidene Winters nu draagt Page geene onderflanels meer, sedert hij die als remedie tegen eene verkoudheid in den winter van '81 op '82 aflegde. De verdere behandeling bestond in flink wrijven met eene natte spons, verder in een luchtbad met wrijven gedurende vijftien minuten in eene koude kamer, eene strenge onthouding van elke spijs, ondanks het oproerig gemor der hongerige maag, gedurende den ganschen dag, en eindelijk flinke wandelingen in de buitenlucht. Reeds den volgenden nacht waren alle koortsachtige verschijnselen verdwenen, de beklemde longen weer vrij, nauwelijks slechts een beetje heeschheid overgebleven, in één woord de volkomen genezing in aantocht. Wij zouden intusschen niemand - tenzij hij zelf dokter mocht zijn - aanraden op eigen hand zijn lichaam aan eene dergelijke Spartaansche kuur te wagen.

 

(Slot volgt.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken