Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2 (1885-1886)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (60.12 MB)

Scans (1363.93 MB)

ebook (52.94 MB)

XML (2.92 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

(1885-1886)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 103]
[p. 103]

Eindelijk weergevonden.
Naar het Hoogduitsch.
(Vervolg.)

Zonderlinge tegenstrijdigheid van het menschelijke hart. Waarom verwijlden hare gedachten des namiddags meermalen bij den jongen vreemdeling, terwijl zij van vele, in maatschappelijken stand ver boven hem verheven jonge mannen omgeven was, die al het mogelijke in het werk stelden om een lachje, een vriendelijken blik van de trotsche schoone op te vangen. Waarom verwaardigde zij den Indiër met geen antwoord, waarom wierp zij zulk een onmiskenbaren oogslag van afkeer op hem, toen hij haar op minachtenden toon vroeg, of zij vandaag den door haar vader opgeraapten Duitschen bedeljongen in de kerk gezien had? Een raadsel, hetwelk de tijd misschien oplossen zal.

Hoe dikwijls maakt men in de jeugd plechtige voornemens: hoe zelden volhardt men er in! Nooit wilde Hugo de trotsche Engelsche wederzien en haar de zegepraal gunnen, zich in zijne verlegenheid en blooheid te verlustigen. Vier weken lang bleef hij bij zijn voortreffelijk besluit, doch ten gevolge van onvoorziene voorvallen behaalde de liefde op zekeren schoonen Zaterdag de overhand. - ‘Ik ben zoo zeer van het belachelijke mijner gevoelens overtuigd,’ zeide hij bij zich zelven, ‘dat het mij waarlijk goed zou doen, haar eens met een blik van onverschilligheid te aanschouwen.’ Zoo zoekt de mensch zich zelven te misleiden.

Langzaam ging hij den weg naar Highhate op. De lucht was helder en warm, het gekweel der vogels, hetwelk door de in die streek heerschende stilte sterker uitkwam, het landelijke, bevallige voorkomen der villa's, alles vereenigde zich om hem nadenkend te stemmen. Hij had zich voorgenomen een anderen weg te volgen dan dien, welke langs Norfolk Lodge voerde en was juist op het punt een zijweg in te slaan, toen het geluid van stemmen en het getrappel van paardenhoeven zijn oor bereikten. Opziende, ontwaarde hij miss Russel te paard, door eenige insgelijks bereden jonge dames vergezeld en door verscheidene rijknechts gevolgd. Als aan den grond vastgeworteld beschouwde hij de jonge dame, die met vaste hand den teugel van haar paard hield en wier engsluitend, donker rijkleed hare heerlijk gevormde gestalte fraai deed uitkomen. Als de kleine cavalcade in draf voorbij reed, meende Hugo, die slechts oogen voor miss Russel had, te bemerken, dat zij haar hoofd een weinig naar hem omwendde en een hoogere blos hare wangen bedekte.

Alle verstandige voornemens waren als sneeuw voor de zon verdwenen. Deze ontmoeting, welke hem zoozeer aan zijne ondergeschikte betrekking had moeten herinneren, had slechts het sluimerende vuur opnieuw aangewakkerd, en eene enkele vraag hield hem bezig: ‘Hoe is het mogelijk haar te zien?’ Naar allen schijn eene onmogelijkheid, die slechts het toeval kon verwezenlijken. En beter ware het voor hem geweest, had zich het toeval minder gunstig getoond.

Werktuigelijk ging hij op den hem welbekenden weg verder. Toen hij Norfolk Lodge bereikt had, wierp hij een verlangenden oogslag op de door de zon bestraalde spiegelruiten, in de ijdele hoop, een blik van haar op te vangen. Doch te vergeefs. Mistroostig vervolgde hij zijne doellooze wandeling, en zette zich iets verder om wat uit te rusten op eene door boomen overschaduwde bank neder. Hier zat hij droomende, tijd en plaats vergetende, verzonken in de droombeelden van zijne verhitte verbeeldingskracht. - Een paar uren had hij op deze wijze doorgebracht, toen eensklaps een zachte stap hem uit zijne droomerijen wekte. Zijn hart bonste onstuimig toen hij miss Russel heden ten tweede male, doch thans alleen, ontwaarde.

Zij had hem, daar hij tamelijk goed onder de takken verborgen zat, tot dusverre nog niet bemerkt. Zij ging Hugo met gebogen hoofd voorbij, door een klein, allerliefst schoothondje gevolgd, hetwelk bij het zien van den jonkman knorde en daarna begon te keffen. Het meisje draaide een weinig het hoofd om en riep den hond, die echter Hugo's sussende gebaren als aanhitsende beschouwende, slechts des te luider blafte.

Verlegen en te gelijk door eene onbeschrijfelijke, geheime blijdschap aangegrepen, stond Hugo op en naderde het meisje, dat zich wrevelig omgekeerd had, eene schrede, en de beide jongelieden stonden tegenover elkander. Had Hugo slechts een oogenblik geloofd, dat de dochter van zijn patroon kennis droeg van zijne aanwezigheid daar ter plaatse, hadde hij zich werkelijk hiermede gevleid, zoo werd hij snel ontgoocheld. Eene onbeschrijfelijke uitdrukking van trots vertoonde zich op haar gelaat.

Met de blikken verslond Hugo dit zoo schoone schepsel, welker verschijning hem van de spraak scheen te berooven.

Grace was de eerste, die het belachelijke van den toestand scheen in te zien, en zich bukkende, nam zij de aan den halsband van den hond vastgemaakte koord op. Ten gevolge van deze beweging ontviel haar de zonnescherm, welke Hugo ijlings opraapte en haar met eene buiging aanbood. Ondanks hare trotsche manieren voelde Grace zich zonderling bewogen. Zij was voornemens den zonnescherm met koele beleefdheid aan te nemen; in plaats daarvan ontving zij hem met eene beweging, welke verachting te kennen gaf.

Dit was meer dan Hugo verdragen kon. Als door een tooverslag was zijne verwarring verdwenen en zich in zijne volle lengte oprichtende, zeide hij, zijne oogen vast op haar richtende, met schijnbaar bedaarde stem:

‘Miss, wil u mij eene vraag veroorloven?’

Grace ontroerde bij den klank zijner stem. Eene zekere bedremmeldheid overmeesterde haar, en hare trotsche oogen nederslaande zeide zij: ‘Spreek, mijnheer.’

Hugo had een bits antwoord verwacht, doch toen hij hare bijkans vriendelijke woorden vernam, greep er wederom een geheele ommekeer in zijne gevoelens plaats. Zijne eerst zoo vaste stem trilde merkbaar, terwijl hij, haar met hartstochtelijke blikken aanziende, zeide: ‘Wat ik wenschte te zeggen was uwe vergiffenis af te smeeken.’

‘Mijne vergiffenis, waarvoor?’ vroeg Grace, die zich door een onwederstaanbaren aandrang, waarvan zij zich geene rekenschap wist te geven, tot deze vraag genoopt gevoelde, hoewel zij de oorzaak wel ried.

‘Raadt gij het niet? Onbekend met de Engelsche zeden, onbekend met de scherpe Engelsche afscheiding der verschillende standen, heb ik, een klerk van uw papa, het gewaagd mij, onlangs, bij mijne aanwezigheid ten uwen huize, voor een oogenblik als uw gelijke te beschouwen. Ja,’ ging Hugo voort, ‘ik heb de vermetelheid gehad, deze hand, die zooeven zulk eene minachtende beweging gemaakt heeft, eene seconde in de mijne te houden, voor welk vergrijp gij mij door eene onuitsprekelijke verachting poogt te straffen.’

Grace kleurde. Hugo's zoo zonderlinge, zoo geheel met de manieren van andere jongelieden verschillende wijze om met haar te spreken, de mengeling van verontwaardiging en treurigheid, welke zich in zijne stem openbaarde, deed haar voor een oogenblik haar trots en de stijve regelen der etikette vergeten. Zij wierp een snellen, doordringenden blik op Hugo en antwoordde: ‘Gij vergist u, mijnheer, het lag niet in mijne bedoeling om u te beleedigen.’

Hugo haalde twijfelend de schouders op.

Het grillige meisje, dat hem voor weinige minuten ter nauwernood met een blik verwaardigde, ried dezen twijfel. De ongeloovigheid van Hugo ergerde haar en terwijl zij hare heerlijke oogen op hem vestigde, zeide zij ongeduldig: ‘Maar begrijp dan toch mijnheer, dat ik onmogelijk eene dergelijke bedoeling kon gehad hebben, daar ik op dit oogenblik met u, die nagenoeg een vreemdeling voor mij zijt, sta te spreken. Doch het is genoeg!’ En zij keerde met eene trotsche beweging het hoofd af en wilde heengaan. Doch Hugo hield haar met een smeekend gebaar terug. Hare laatste woorden hadden hem van het koele verstand beroofd. Hij vergat alles, behalve dat hij op dat oogenblik tegenover haar stond, zijne oogen op haar aanminnig gelaat rustten en hij hare stem, die voor hem de heerlijkste muziek was, hoorde. Zwijgend scheen Grace op hem te wachten. Had hij op dat oogenblik in haar hart kunnen lezen, welk eene zaligheid zou het kloppen daarvan hem veroorzaakt hebben!

‘Miss Russel, zou ik u om eenige minuten gehoor mogen verzoeken?’

Grace boog toestemmend het hoofd.

‘Duizendmaal dank. Gij weet,’ ging Hugo voort, ‘hoeveel ik aan mijnheer uw vader verplicht ben, hoe groot mijne vereering voor hem en derhalve ook mijn eerbied voor u is.’ En hij wierp een eerbiedigen blik op haar;

Grace bleef stom.

‘Ik hoop daarom, dat gij niet verstoord op mij zult worden, als ik de vrijheid neem u eene vraag te doen, die mij wellicht niet voegt, doch die, gelijk ik u dringend smeek te gelooven, haren grond in mijne eerbiedige bezorgdheid voor uw welzijn vindt. Staat gij mij die toe?’

Grace antwoordde niet. Haar trots verzette zich tegen die haar tot dusverre onbekende wijze van toespreken en toch bleef zij hem aanhooren.

‘Meermalen’ ging Hugo voort, en de uitdrukking zijner stem werd bewogen, ‘meermalen heb ik het moeten aanhooren, dat een mensch, dien ik als zonder hart en arglistig ken, er op gepocht heeft de gunst eener dame te bezitten, welke zoo hoog boven hem en alle mannen staat dat zij onbereikbaar is.’

Grace ontroerde. ‘Waarom zegt gij mij deze dingen, die ik niet verlang te weten?’ vroeg zij gejaagd.

‘Waarom?’ antwoordde Hugo met gesmoorde, hartstochtelijke stem; ‘mag ik de beweegreden openbaren? Onmogelijk!’ En plotseling een innigen, smeekenden blik op Grace vestigende, sprak hij: ‘Miss Russel, is het waar, dat gij met Mr. Dadabhai verloofd zijt?’

Grace trilde; een gloeiend rood verfde hare wangen; een dof vuur gloeide in hare oogen, kortom, zij vertoonde een heerlijk beeld van maagdelijke schaamte en edelen toorn.

Hugo's ziel was in zijne oogen getreden, zijn hartstochtelijk hart sprak er uit. Een seconde verloren zich beider blikken in elkander, daarop klonk het met verontwaardiging van hare lippen:

‘Wie heeft het gewaagd om dit te zeggen?’

‘Mr. Dababhai zelf,’ antwoordde Hugo met nadruk.

‘Dan heeft hij eene verachtelijke onwaarheid gezegd,’ riep Grace, en met eene uitdrukking van afschuw voegde zij er bij: ‘eene onbeschaamdheid, waarover ik mij zal weten te wreken. Ik dank u, dat gij mij van deze erbarmelijkheid onderricht hebt.’

‘Ik heb er aan getwijfeld, en toch verlangde ik diensaangaande zekerheid te bekomen, op het gevaar af, van mij uw ongenoegen te berokkenen,’ stamelde Hugo. ‘Het was wel goed van u om mij te antwoorden, en ik zal mij steeds met trots uw vertrouwen herinneren.’

Grace glimlachte. De droefgeestige toon, waarop deze woorden gesproken werden, maakten onwillekeurig een onbeschrijfelijken indruk op haar. Met een vriendelijk gebaar was zij ten tweede male op het punt zich om te keeren, toen zij gewaar werd, hoe Hugo's oogen op hare hand rustten. Met eene plotselinge, bevallige beweging reikte zij hem die.

Langzaam vatte hij de met eene handschoen bedekte hand, en drukte er een langen, weifelenden kus op.

‘Binnen weinige dagen ga ik naar Duitschland en zal derhalve heden de laatste maal de eer gehad hebben u te zien,’ zeide hij, haar vol hartstochtelijke treurigheid aanziende en

[pagina 104]
[p. 104]

hare hand loslatende. ‘Vergeef mij deze eerste en laatste vrijheid.’

Wat was het, dat het hart van dit meisje zoo plotseling roerde en een gevoel van sympathie en leedwezen in hare borst wakker riep? Wat was het, dat haar aandreef, één oogenblik, één seconde, haren blik op zijn gelaat te vestigen, als wilde zij deze trekken in haar geheugen prenten?

Met eene zachte stem, waaruit alle hoogmoed verdwenen was, sprak zij onder het heengaan: ‘Vaarwel!’

En Hugo staarde als aan den grond vastgeworteld het jonge meisje na, dat weldra achter de boomen onzichtbaar werd.

XIV.

‘Binnen weinige dagen ga ik naar Duitschland!’ had Hugo gezegd, en dit was inderdaad het geval. Mr. Russel had eenige ingewikkelde zaken in Hamburg, die zijn correspondent aldaar niet met genoegzamen ijver scheen in orde te brengen, en daar hij een groot vertrouwen stelde in Hugo, had hij dezen last gegeven naar Hamburg te vertrekken en hem tijdens de afdoening daarvan dagelijks bericht te zenden.

Door de zonderlingste, tegenstrijdigste gevoelens geslingerd, pakte hij zijn koffer in. Het laatste onderhoud was weinig geschikt Schaffner's wijze raadgevingen ingang bij hem te doen vinden, en hoewel hij zich zelven herhaaldelijk de dwaasheid nog verder aan haar te denken verweet en hoewel hij er met onuitsprekelijk genoegen aan dacht het land zijner geboorte te zullen weerzien, scheidde hij nochtans met leedwezen van het land, hetwelk zijn ideaal van alle vrouwelijke schoonheid en beminnelijkheid bevatte. Doch de dorre noodzakelijkheid des levens vraagt weinig naar sentimentaliteiten of leedwezen.

Op een schoonen dag in de maand Augustus verliet hij Engeland en stapte na eene vervelende vaart van twee dagen in Hamburg aan wal. Eene gewaarwording van blijdschap en welbehagen doortintelde hem, toen zijn voet den Duitschen bodem betrad, toen hij de taal zijner moeder, zijner kindsheid hoorde, Duitsche gezichten hem omgaven, Duitsche stemmen in zijn oor klonken. Met groote belangstelling beschouwde hij de huizen en de winkels, met genoegen zag hij het gedrang in de straten, zoo geheel verschillend van die van Londen.

Hij had last gegeven zijne bagage naar een hotel in de Jonkvrouwenstraat te brengen, welks eigenaar reeds van zijne komst verwittigd was, terwijl hij zelf te voet derwaarts ging. Met een zekeren trots blikte hij, die zoo aan de parken, plantsoenen en squares van Londen gewoon was, op het Alster-bassin, het hoofdsieraad van Hamburg. In het hotel aangekomen vond hij er reeds zijn koffer. Hij verwisselde van kleeding en begaf zich op weg om zich aan den correspondent van zijn patroon voor te stellen en dezen zijne brieven van aanbeveling en zijne volmacht te overhandigen.

Hugo trad het kantoor der firma Fernberg binnen, dat op de eerste verdieping van een der groote huizen op den Ouden Wal gehouden werd.

Een klerk, die den heer Fernberg van Hugo's aanwezigheid verwittigd had, voerde dezen in een afzonderlijk kantoor, en verwijderde zich.



illustratie
de patrijshond, naar m. cocks.


Een oud heer met kalme, ernstige gelaatstrekken, ontving Hugo met een onderzoekenden blik. Hij scheen voldaan te zijn over de opene, verstandige uitdrukking van zijn gelaat, en den aanbevelingsbrief aannemende, wees hij hem op een stoel. Nadat hij vluchtig inzage genomen had van het schrijven, sprak hij vriendelijk: ‘Mr. Russel spreekt met zeer veel lof over u en stelt een groot vertrouwen in u; het zal mij verheugen een ijverigen medewerker in het afdoen der u bekende verwikkelingen te vinden.’

‘Ik ben u zeer verplicht voor uwe vriendelijke woorden, mijnheer Fernberg,’ antwoordde Hugo bescheiden, ‘en verzeker u, dat ik mij beijveren zal zoowel uwe tevredenheid als die van mijn patroon te verwerven’

De Duitsche koopman monsterde den jonkman met een welgevalligen blik, en een lang, levendig onderhoud over handelsaangelegenheden volgde, waarbij Hugo, ongeacht zijne jeugd, een klaar begrip en een helder inzicht in handelszaken aan den dag legde.

‘Nu moet gij met mijn eersten boekhouder kennis maken,’ sprak de heer Fernberg, ‘en als gij in een of ander raad of bijstand verlangt, reken ik er op, dat gij u eerst tot mij zult wenden.’

Hugo beloofde natuurlijk met genoegen, dat hij van zulk een vriendelijk aanbod in het voorkomende geval gebruik zou maken.

De voorstelling aan den eersten boekhouder vond plaats en weldra was hij met dezen in rekeningen en kasboeken verdiept.

De tijd van zijn verblijf in Hamburg verliep voor hem zeer aangenaam. Zijne bezigheden vereischten slechts voor weinige uren zijne aanwezigheid op het kantoor, waar hij zich reeds zeer bemind had weten te maken en door de jongelieden als een groot gezag met betrekking op Engeland beschouwd werd. Men bestormde hem met vragen over alle Engelsche zaken, men sprak zoo veel mogelijk Engelsch met hem, zoodra men er de gelegenheid toe had, tot groote ergernis van den hoofdboekhouder, die, hoewel een zeer goed ontwikkeld, ervaren man, slechts zeer weinig van die taal verstond.

In zijn vrijen tijd maakte Hugo zich met de omgeving van Hamburg bekend, of bestudeerde de werken der groote dichters en schrijvers zijner natie. Eene heerlijke nieuwe wereld ontsloot zich voor hem bij het lezen der Duitsche meesterwerken, waarvan hij er natuurlijk bij zijn vertrek uit Duitschland nog bijna geene kende.

De heer Fernberg had met genoegen den ijver opgemerkt, waarmede Hugo zich aan de zaken wijdde en op zekeren morgen noodigde hij hem tegen den daaraanvolgenden Zondag in zijn landhuis ten eten.

Hugo voelde zich door deze onderscheiding zeer vereerd.

Op den bewusten dag kleedde hij zich met meer zorg dan gewoonlijk, steeg daarop in een droschke en reed de stad uit. Met innig welgevallen blikte Hugo op het fraai landschap, ademde hij de zoele zomerlucht in. Toen hij het doel van zijnen tocht bereikt had, zond hij het rijtuig weg, stapte door het openstaande tuinhek en zag een groot landhuis voor zich liggen. Onder het lommer van zware beukenboomen, die van den ingang tot het portaal van het huis eene kleine dreef vormden, schreed hij voort. De tusschen het groene loover verscholen vogels lieten in den stillen hof hun lief gekweel hooren. De talrijke, zorgvuldig onderhouden bloemen zonden hem hare heerlijke geuren tegen; helder glansde de zon op het zachte groen der planten. De wereld verscheen hem op dat oogenblik vol ongekende zaligheid.

In het overdekt portaal vertoonde zich de figuur van een man, waarin hij den heer Fernberg herkende. Toen Hugo den ouden heer genaderd was, drukte deze hem vriendelijk de hand. Daarop voerde hij hem in eene rijke en smaakvol gemeubleerde gezelschapszaal, waarin meerdere dames en heeren van verschillenden ouderdom zich met elkander onderhielden. De heer des huizes stelde hem zijne gasten voor.

Men ontving Hugo zeer voorkomend, deed hem vele vragen betreffende Londen, dat de meesten bezocht hadden en weldra was hij in een levendig onderhoud gewikkeld. Op dat oogenblik trad eene jonge dame, door eenige dames en heeren vergezeld in het salon.

 

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken