Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2 (1885-1886)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (60.12 MB)

Scans (1363.93 MB)

ebook (52.94 MB)

XML (2.92 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

(1885-1886)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Eindelijk weergevonden.
Naar het Hoogduitsch.
(Vervolg.)

‘Ei, Therèse,’ sprak de heer Fernberg, ‘wij werden reeds ongeduldig en meenden, dat gij ons eene verrassing bereid hadt.’

‘Het spijt mij, papa, dat ik u teleur moet stellen,’ antwoordde de jonge dame lachend terwijl zij eene rij hagelwitte tanden liet zien, ‘daar juffrouw Wagener zich nauwkeurig van de schoonheid mijner Hollandsche tulpen moest overtuigen, eer zij mij den prijs toekende.’

‘O! ik verklaar mij voor overwonnen,’ riep die dame lachende uit. ‘Therèse heeft de overwinning behaald.’

Hugo had, zijwaarts in het salon staande, toereikend gelegenheid gehad, om, door de spreekster onopgemerkt, het meisje te beschouwen. Zij bezat eene middelmatige, tengere gestalte, een ovaal, innemend gelaat, door bruinzwarte haren omgeven, groote zwarte, fluweelachtige oogen, eene eenigszins bruine gelaatskleur, die nog sterker uitkwam door het bloeiende incarnaat harer wangen. Dat alles toonde hem een vluchtige blik. Doch de grootste bekoorlijkheid, die zij bezat en die zich aan iedereen onwillekeurig opdrong, bestond in de onbeschrijfelijk zielsvolle uitdrukking harer bij elke verschillende aandoening veranderende trekken, en de beminnelijkheid, welke uit al hare bewegingen sprak.

Met genoegen luisterde Hugo naar hare heldere sympatieke stem, die de weerklank van een rein, onschuldig gemoed scheen te zijn. Plotseling vielen hare oogen op Hugo, die haar met eene buiging naderde.

De heer Fernberg ving haren blik op en stelde Hugo aan zijne dochter en de met haar binnengetreden gasten voor.

Op dat oogenblik verscheen een knecht en meldde, dat het diner opgediend was.

De heeren boden de dames den arm, waarbij Hugo het genoegen ten deel viel mejuffrouw Fernberg te geleiden.

Het diner was zeer vroolijk en de gasten lieten den voortreffelijken wijn van hun gastheer volle gerechtigheid wedervaren. Hugo betoonde zich zeer voorkomend jegens mejuffrouw Therèse Fernberg, wier minzaam, ongekunsteld onderhoud van eene zeldzame frischheid des geestes getuigde en die zich daarbij onderscheidde door zulk eene beminnelijke hoffelijkheid, die geen onderscheid van stand in aanmerking scheen te nemen.

Met welk een oprecht leedwezen vergeleek hij de manieren van dit zoo fijn opgevoede Duitsche meisje met die van de trotsche Engelsche! En hoewel de vergelijking ten nadeele van de laatste uitviel, verontschuldigde zijn hartstocht toch alles.

Na het diner begaf het gezelschap zich naar den achterhof om daar in lommerrijke prieelen den koffie te gebruiken. Omgeven door bloemen en groen werd hier de namiddag doorgebracht. Hugo deelde de algemeene vroolijke stemming en droeg ruim zijn deel tot het onderhoud bij, aangevuurd door de vriendelijke blikken der dames, op welke zijn schoon gelaat en zijn bescheiden, innemend voorkomen een hoogst gunstigen indruk gemaakt hadden. Ook mejuffrouw Fernberg scheen dien te deelen; zij onderhield zich veel met hem, vroeg naar tallooze bijzonderheden uit Londen en Engeland, dat zij tot haar leedwezen nog niet gezien had en gaf met beminnelijke vrijmoedigheid hare vrees te kennen, dat hare kennis en uitspraak van de Engelsche taal minder dan middelmatig was. Hugo verzocht in de gelegenheid gesteld te worden om daarover te kunnen oordeelen. De jonge dame lachte toestemmend en langzaam in den hof voortwandelende, spraken zij met elkander in de Engelsche taal, waarin mejuffrouw Fernberg inderdaad nog tamelijk zwak was.

Niets draagt er meer toe bij, om vreemden snel met elkander vertrouwd te maken dan een gesprek in eene vreemde taal, en zoo ook hier. De aanvankelijke blooheid van Hugo verdween geheel en al en het was hem welhaast als had hij haar reeds geruimen tijd gekend.

Toen de avond inviel ging men in huis; de oude heeren begonnen een gesprek over politiek, terwijl de jongen zich om de dames schaarden, die door pianospel en zang den tijd alleraangenaamst wisten te verdrijven.

De fraaie, gevoelvolle stem van de dochter des huizes wekte de algemeene bewondering, en Hugo meende, dat hij nooit iets schooners gehoord had.

Bij het afscheidnemen zeide de heer Fernberg tot Hugo, dat het hem genoegen zou doen, als hij hem tijdens zijne aanwezigheid in Hamburg zoo dikwijls mogelijk kwam bezoeken; eene uitnoodiging, die Hugo met levendigen dank aannam.

En terwijl hij in gezelschap van een heer, die hem eene plaats in zijn rijtuig had aangeboden, naar de stad terugkeerde, moest hij zich zelven bekennen dat hij nooit een gelukkiger dag doorleefd had.

XV.

Er was eene maand verloopen. Hugo had uitzicht zijne zaken binnen weinige weken ten einde te brengen en naar Engeland terug te keeren. Zijn vurigste wensch stond derhalve in korten tijd vervuld te worden en toch dacht hij somwijlen tot zijne verbazing met leedwezen aan den dag, waarop hij Hamburg - Duitschland verlaten zou.

Hij had den heer Fernberg meermalen op diens buitengoed bezocht en was steeds met dezelfde vriendelijkheid ontvangen geworden. Hij had tijdens deze bezoeken ruimschoots gelegenheid gehad het karakter van Therèse ten hoogste te leeren waardeeren. Het beminnelijke meisje had een indruk op hem gemaakt, die met zijn waanzinnigen hartstocht voor miss Russel natuurlijk in geen enkel opzicht vergeleken kon worden, doch duurzamer was, daar hij op achting voor de hoedanigheden haars geestes steunde. Hugo achtte zich terecht gelukkig met deze jonge dame kennis gemaakt te hebben, wier vriendschap te bezitten hij niet alleen als een geluk, maar ook als eene eer beschouwde.

Hare bedaarde, ongekunstelde manieren hadden een onbegrensd vertrouwen in hem verwekt, een vertrouwen, hetwelk hij wel aan Schaffner, doch aan geen anderen vreemde geschonken had. Tijdens zijne laatste bezoeken had hij haar van zijn vader en zijne blinde zuster, en met verzwijging van eenige bijzonderheden in betrekking tot miss Russel, zijne eigene lotgevallen in Londen verhaald. En toen mejuffrouw Fernberg, die veel belang in dat verhaal scheen te stellen, hem ernstig aangezien en gevraagd had, wat hij alzoo verricht had om hen terug te vinden, had hij beschaamd het hoofd gebogen en bekend, dat hij wellicht ijveriger had kunnen zoeken, doch dat de kolossale uitgebreidheid van Londen ongemeen groote moeielijkheden daarin veroorzaakte. Opziende, las hij een verwijtende, twijfelende uitdrukking in hare oogen. En ten diepste door dit stille verwijt getroffen, had Hugo zich voorgenomen na zijn terugkeer niet eerder te rusten vóór het welslagen zijne pogingen bekroond had.

Er ontstond eene zeer eigenaardige verhouding tusschen deze jongelieden. Als hij soms neerslachtig of treurig gestemd was, was het voor Hugo een troost een korten tijd in het gezelschap van Therèse en hare tante, wier lieveling hij geworden was, door te brengen en in hare nabijheid die gemoedsrust en kalmte terug te vinden, welke Therèse in zoo hooge mate bezat. Op zekeren keer schilderde hij haar de levenswijze der Engelsche jonge dames, bij welke beschrijving hij zoozeer in vuur geraakte, dat juffrouw Sternberg hem met een uitvorschenden blik lachend vroeg, of hij eene bijzondere jonge dame op het oog had, eene vraag, die hem niet weinig in verwarring bracht.

Met toestemming der tante, die de taal niet kende, spraken de jongelieden dikwijls Engelsch. Ook las Hugo haar soms eenige gedichten van Tennyson of Longfellow in het oorspronkelijke voor. Wanneer dan, aangegrepen door het dichterlijke vuur, dat de scheppingen van die groote geesten doortintelt, zijne oogen glinsterden, zijne wangen gloeiden en zijne stem trilde, dan neigde Therèse zich een weinig voorover, hare oogen rustten met de uitdrukking van de hoogste belangstelling op zijne trekken, de zijden wimpers sloten zich en met een onhoorbaren zucht leunde zij in haren zetel achterover. Eens las Hugo Longfellow's bekend gedicht: ‘Excelsior’ voor. Bij het slot zag hij van het boek naar Therèse op. Bij den aanblik van het bekoorlijke meisje schoot hem onwillekeurig de gedachte door den geest: wie zal de gunst van dat meisje verwerven?.... Eene plotselinge bemerking der tante noopte hem aan zijne gedachten eene andere richting te geven.

Snel verliep de tijd: Hugo had met den heer Fernberg al de zaken voor zijn patroon in orde gebracht en vandaag bericht ontvangen naar Londen terug te keeren.

Zijne eerste gewaarwording bij het lezen van den betreffenden brief was die van eene grenzenlooze vreugde, zijne tweede een innig leedwezen bij de gedachte aan Therèse, welke de voornaamste en grootste plaats in zijne vriendschap innam.

Nadat hij alle noodige toebereidselen voor zijn vertrek gemaakt had, begaf hij zich laat in den namiddag naar het landhuis van den heer Fernberg. Als hij den hof betrad, ging de zon onder. Getroffen door den schoonen aanblik, wachtte hij zwijgend tot zij aan den gezichteinder verdwenen was. - Vele jaren nadien, toen sinds lang zaken van veel grootere beteekenis uit zijn geheugen gewischt waren, had hij nog elke bijzonderheid van dit rustige tafereel kunnen beschrijven: de lage, donkere heuvel achter de boomen, nu en dan het ritselen van een vallend, verwelkt blad, het droefgeestige kleppen van eene verwijderde dorpsklok, en meer dan al het overige de gestalte van Therèse, die, met den rug naar hem toegewend, insgelijks in den aanblik van de ondergaande zon verzonken was.

Terwijl hij naar haar toeging, keerde zij zich bij het gerucht zijner schreden om en verwelkomde hem met een vriendelijk handgebaar.

‘Gij hebt mij bij de beschouwing der ondergaande zon verrast,’ sprak zij glimlachend; ‘het langzame wegzinken van de dagvorstin heeft altijd iets droefgeestigs voor mij.’

‘Ook mij vervulden dergelijke gevoelens,’ antwoordde Hugo; ‘ik kan mij niet onthouden eenigszins treurig te worden bij de gedachte, dat het de laatste zonneondergang zal zijn, dien ik op Duitschen bodem zal gadeslaan.’

Therèse's wangen verschoten een oogenblik van kleur. Zij sloeg de oogen neder en zeide daarna met volkomen kalme stem: ‘Gij gaat dus Hamburg verlaten?’

‘Morgen nacht!’ antwoordde Hugo, die inwendig zijn hart voelde bonsen en, o zelfzucht

[pagina 112]
[p. 112]

van het menschelijk hart! bijna boos was over haren bedaarden, rustigen toon.

‘Morgen nacht,’ herhaalde Therèse; ‘in eenige dagen zult gij Londen, uw tweede vaderstad bereikt hebben, waar de plichten des zoons en des broeders, zoowel als dierbare vrienden u verbeiden.’

Hugo bloosde onwillekeurig; zou zij iets geraden hebben?

Hoewel Therèse's bemerking wel enkel op Hugo's verwanten doelen kon, dacht hij natuurlijk slechts aan miss Russel.

De liefde, hetzij oprecht of ingebeeld, is nu eenmaal zelfzuchtig, steeds met zich zelve bezig, en meent dat iedereen er belang in stelt.

De jongelieden zetten daarna geruimen tijd hun onderhoud voort, dat ernstiger was dan anders.

Toen het duister nagenoeg geheel gevallen was en de tijd naderde, waarop Hugo zich altijd verwijderde, ingeval hij niet rechtstreeks door den heer Fernberg uitgenoodigd was, zeide hij, door een onverklaarbaren aandrang gedreven, eensklaps: ‘Ik heb een dringend verzoek aan u, mejuffrouw Fernberg.’

‘Laat eens hooren!’

‘Gij herinnert u, dat gij zoo goed waart een eenvoudig Engelsch lied: “Home, sweet home” van mij aan te nemen, en dat, hoewel zoo eenvoudig, zoo alledaagsch, toch voor mij eene buitengewone aantrekkelijkheid bezit, misschien wel daarom dewijl ik sinds vele jaren geen recht te huis meer gehad heb, geen mensch, wien ik met mijne geheele ziel aanhangen kon. Mijn verzoek is nu het voor mij te spelen en te zingen.’

Therèse lachte. ‘Ik houd zelve veel van dat lied,’ hernam zij, ‘en zal het derhalve met het grootste genoegen, heden, als uw afscheidslied aan Duitschland zingen.’

En weinige minuten later zat zij voor de piano, in de aan Hugo zoo welbekende kamer, omgeven door bloemen, welke de lucht met hunne geuren vervulden. Het heldere gaslicht wierp zijn glinsterend schijnsel op de geelzijden gordijnen, op de fraaie, elegante meubelen, op kleine, kostbare porseleinen beeldjes, op schilderijen en op die tallooze kleine snuisterijen, welke de groote liefde eens vaders voor zijne lievelinge had opeengehoopt. En hier stond Hugo naast het aanminnige jonge meisje, wier vingers droomerig de toetsen beroerden en die thans, zich op de piano begeleidende, met welluidende, wonderbaar zoete, tot het hart doordringende stem de eenvoudige melodie van het ‘Home, sweet home’ zong. Het gelaat der zangeres had, geroerd door de droefgeestige, bijkans klagende tonen der muziek, een waas van treurigheid aangenomen, en als Hugo op dit zoo uitdrukkingsvolle sprekende gelaat blikte, prentte het zich met onuitwischbare trekken in zijn geheugen.

‘Ik had nooit gedacht, dat het mogelijk was met zulk eene zielsvolle uitdrukking te zingen als gij gedaan hebt,’ sprak Hugo, toen zij geëindigd had en hare vingers werktuigelijk nog eenige zachte accoorden aansloegen.

Een oogenblik, een kort oogenblik rustten hare oogen met eene zeldzame uitdrukking op hem; daarop zeide zij schertsend: ‘Gij zijt hartstochtelijk en te veel met dit lied ingenomen.’

‘Neen, dat is niet het geval, mejuffrouw Therèse,’ verzekerde Hugo; ‘zoo dikwijls ik dit lied heb hooren zingen, heeft het nooit zulk een diepen indruk op mijn gemoed gemaakt als heden en wanneer ik reeds lang Hamburg zal verlaten hebben en wellicht door u vergeten ben, zal mij nog altijd de zoete klank van uwe stem in de ooren klinken.’

De wangen van het meisje gloeiden als zij met gebogen hoofd en zachte stem zeide: ‘Ons leven hier is niet zoo bewogen als het uwe in Engeland, naar hetwelk gij met zulk eene groote vreugde wederkeert. Wees verzekerd, dat ik uwer gedenken zal.’



illustratie
WERELDTENTOONSTELLING VAN ANTWERPEN.
De verzameling opgevulde dieren der Heeren F. en V. Claes


Het gesprek werd door de verschijning der tante onderbroken, die met leedwezen van zijn ophanden vertrek hoorde.

Hugo, dien een hem tot dusverre onbekend gevoel vervulde, was onrustig. Was hij werkelijk blijde Duitschland te kunnen verlaten? Hij wist het zelf niet. Toebereidselen tot de reis voorwendende, stond hij na eene wijl op en nam afscheid.

De dames deden hem uitgeleide tot onder de portiek der villa. Nadat hij de tante vaarwel gezegd had, wende hij zich tot Therèse, wier hand hij vatte. ‘Mejuffrouw Therèse,’ sprak hij met ontroerde stem, ‘gij zijt voor mij tijdens mijn kort verblijf alhier eene voorkomende, inschikkelijke, ja, gij zult mij vergeven als ik mij veroorloof te zeggen, eene hartelijke vriendin geweest. Ontvang daarvoor mijn innigen dank en wees verzekerd, dat ik met de oprechtste wenschen voor uw welzijn van u scheid.’

Het gelaat van het jonge meisje was in de schaduw. Hugo zag slechts hare glinsterende oogen, voelde den vasten, innigen druk harer hand en terwijl de dames in huis gingen, scheen de avondwind hem zacht de woorden: ‘Vaarwel, tot wederziens!’ toe te voeren.

Zuchtende, onbewust waarom, ging hij de treden af en den voorhof door, met het zoete, zich herhalende lispelen van het vaarwel in zijn hart.

En nadat hij den volgenden morgen een hartelijk afscheid van den heer Fernberg op het kantoor genomen had ging hij aan boord van het stoomschip, dat hem naar Londen voerde.

XVI.

Brighton was in de volle drukte van het badseizoen. Londen had gelijk elk jaar zijn talrijk contingent bezoekers geleverd, tot groot genoegen van de hotelbezitters en de groote schare neringdoenden, die de lofwaardige eigenschap bezitten de genotzoekende stedelingen van hun overtollig geld te ontlasten.

Naar de nieuwste Parijzer modes en in de schitterendste kleuren gekleed, stapten de fiere en dikwijls verblindend schoone dochters van Albion langs de Marine Parade, de drukste wandelplaats van Brighton, gevolgd door de bewonderende blikken der zonen van John Bull, waarvan er velen in allerlei grillige zeemanscostumen gestoken waren. Ook de parasieten van den rijkdom, de voorname zwendelaars, spelers en zakkenrollers waren verschenen. Deze trekvogels der hedendaagsche dievenwereld hadden zich als een zwerm sprinkhanen op Brighton neergelaten, begeerig om zich ten koste der lichtgeloovigen en onvoorzichtigen te verrijken en, na welgelukte pogingen, zich met hun roof uit de voeten te maken, hunne praktijken naar een ander schouwtooneel over te brengen en voort te zetten.

Onder de wandelaars op de promenade trok heden een vreemdeling door zijn opvallend, vreemd uiterlijk de bijzondere opmerkzaamheid. Hij maakte met betrekking tot zijne kleeding den indruk, als ware hij uit het nieuwste modeplaatje geknipt. Van den kleinen hoed af tot op de glimmend verlakte laarzen was hij onberispelijk gekleed. Hij droeg een zwarten, stijf gegomden snorre- en knevelbaard à la Napoléon, een gouden speld prijkte op zijn halsdoek, terwijl een zware gouden ketting op de zijden vest bengelde. Lichtgele handschoenen bedekten zijne handen en hij droeg een Spaansche rotting met gouden knop onder den arm.

Hij wierp onderzoekende blikken op de wandelaars, inzonderheid op jonge, niet bijzonder schrander uitziende heeren; doch hij scheen over zijne wandeling niet voldaan te wezen, want hij verwijderde zich en sloeg eene smalle zijstraat in.

Hij bleef voor een onaanzienlijk huis staan en trok aan de schel. Eene kleine magere vrouw opende. Zonder een woord te spreken, ging hij haar voorbij en eene kamer binnen. Met een misnoegd gebaar nam hij den hoed af en liet zich op den sofa vallen, waarna hij peinzend op den knop zijns rottings bleef zitten staren. Een hevige ruk aan de huisschel wekte hem uit zijne overdenkingen.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken