Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2 (1885-1886)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (60.12 MB)

Scans (1363.93 MB)

ebook (52.94 MB)

XML (2.92 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

(1885-1886)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het geluk hangt aan een haar!

Mijnheer Verstap is schoenfabrikant en kandidaat voor het ordelint van den landbouw. Dit laatste staat echter op zijne visitekaart niet, deze luidt eenvoudig: ‘Eudore Verstap, fabrikant van schoenen.’

Vroeger, toen de menschen nog dom waren, zou er niemand hebben uitgedacht zich schoenenfabrikant te betitelen: men was toen eenvoudig weg, schoenmaker of zelfs schoenlapper. De Crispijndienaren van dien tijd wisten evenwel schoeisels te vervaardigen, die jarenlang meegingen - tegenwoordig is een paar nieuwmodische bottienen in eene halve maand kapot. Nu, daar is niets aan te doen, en het ware domheid daarop te vitten, vermits wij het toch niet beteren kunnen. Domheid ware het insgelijks aan mijnheer Verstap zijnen titel te betwisten: ook zullen wij hem maar schoenenfabrikant laten, - of fabrikant van schoenen, zooals hij verkiest.

Wij zouden er overigens zonde van maken den besten man te verdrieten, want een braaf man is Verstap, daar hebt ge mijn woord op. Hij is de beste der burgers, het voorbeeld der garde-civieken, het puik der kiezers voor Senaat, Kamer, Provincie- en Gemeenteraad; de allervoldoendste der echtgenooten en hij zou de braafste der vaders zijn.... indien hij slechts kinderen had.

Maar al heeft hij geene kinders, hij heeft toch eene keukenmeid, een hondje, een katje en een kanarievogeltje. Onder den zachten invloed van 's mans goêlijk gemoed, akkordeert heel het huisgezin allerbest; man, vrouw, meid, hond, kat en vogel - allemaal schepsels nogtans die schijnen geboren te zijn om slecht te akkordeeren.

Om het portret van mijnheer Verstap volledig te maken, moet ik u nog zeggen dat hij tamelijk vollijvig is, en eenen zwaren rosachtigen baard draagt. Dit heeft hem de overtuiging gegeven dat hij precies het evenbeeld is van wijlen Gambetta. Die overtuiging is sterk in zijne hersens geankerd: men heeft goed hem te zeggen dat Gambetta maar één oog had terwijl hij twee kijkers als perels bezit; dat Gambetta pikzwart was, terwijl hij eerder.... bruinachtig is; dit alles is maar eene nevenzaak en de gelijkenis ligt volgens hem daar niet in. Indien zij dáár niet in ligt, ligt ze waarschijnlijk in iets anders, dat we niet goed begrijpen, en het kortste zal weerom zijn aan te nemen, dat Gambetta en Verstap aan elkaar gelijken als twee druppels water, vermits dat den braven man kan pleizier doen.

Verstap, in zijne hoedanigheid van schoenenfabrikant, werkt of liever laat werken voor voorname lieden, en menigeen is er onder zijne klanten die aan zijn knoopsgat een prachtig bloedrood of smaragdgroen lintje draagt. Dit steekt den armen Eudore de oogen uit, dat schijnt hem zoo comme il faut, dat hij dag en nacht van het geluk droomt, zich ook met zoo'n snippertje zijde te mogen optooien. Lang heeft hem dit verlangen een ijdele droom geschenen, maar nu is hij de verwezenlijking ervan nabij. Hij heeft eenen vriend gevonden, die op het ministerie schrijft, en het ministerie is immers de lavende bronne van al degenen, die dorsten naar een ordelint!

Men kan ten minste niet beweren dat Verstap geene aanspraak kan maken op eene onderscheiding op het gebied van den landbouw. Bewerkt hij de huiden niet, die wassen op den rug der koeien, en eten de koeien geen gras? En als wij in het gras zitten zijn we dan niet te midden van den landbouw? Men heeft hem toegeworpen dat zijne huiden van Amerika komen, en dat er in dat republikeinsche land geene zijden linten in de weiden te plukken zijn: dat is ijdele praat. De verdienste moet beloond worden, om het even van waar de belooning komt!

De verdienste alleen blijkt evenwel niet genoegzaam te zijn, en de iever van den goeden vriend uit het ministerie dient soms wat aangestookt te worden. Daartoe werken heilzaam kleine keurige dinertjes, een paar oorringetjes voor Madame, doozen suikergoed voor de kinders, eene streeling voor den hond en, zelfs - men kan niet weten waar het goed voor is - een vijffrankstuk voor de oude grommige keukenmeid van den kantoorheer, als ze Verstap een nieuwjaar komt wenschen. Verstap kan er overigens wel tegen, en dat alles is, zoo het heet ‘geene speld van zijne mouw.’

Eene groote voortdurende bekommernis van Verstap bestaat in den kantoorheer niet te kwetsen, want het is vast dat die man een hoog hart heeft en dient met handschoenen behandeld te worden.

 

***

 

Het weder is grauw en somber, en er hangt regen in de lucht. Het is een soort van weder dat oorzaak is dat de katten zich likken, dat de honden geeuwen en slapen, dat de vrouwen lust hebben tot weenen, en dat de mannen gereed zijn om uit hun vel te springen van ingehouden gramschap, vooral als een haar hen in den neus zit te kittelen. Dit is juist het geval bij M. Verstap. Een haar van zijnen knevel, een ondeugend haar, een sarrend, plaagziek haar, een duivel van een haar, instede van neer te willen naar de lip, wil maar, kost wat kost, naar boven in den neus - waar het volstrekt niets te verlichten heeft - en veroorzaakt daar eene krieuweling, als ware er een legioen vlooien in losgelaten. Het is onzichtbaar en onvatbaar, noch trekken aan de lip, noch kijken in den spiegel, noch loeren, langs den neus weg, eerst met een oog geloken, dan met het ander, niets helpt: een mensch zou er razend van worden!....

Ook vergeet Verstap van lieverlede al de goedheid van zijne inborst, en de hond, die

[pagina 132]
[p. 132]

heel vriendelijk zich tusschen zijne beenen komt vlijen, krijgt een venijnigen stamp, die hem huilend doet vluchten tot bij de kat. De poes, door dit ongewoon gejank zenuwachtig geworden, blaast de meid in het aangezicht, en doet de sukkel verbleeken. De ontsteltenis van het vrouwken groeit nog aan als zij, in stede van door mijnheer met vriendschap bejegend te worden, eenen hoop verwijten van hem ontvangt. - Madame gaat aan mijnheer vragen of hij gek wordt, en hij wil haar schier slaan; heel het huis is in rep en roer, de zoete vrede, die twintig jaren lang ongestoord heerschte, is verdwenen, de rust en de voldoening vluchten langs de schouw weg: het geluk hangt aan een haar!.....



illustratie
de stervende zomer, naar ernst heyn.


Bang!....

De deur vliegt toe en men hoort een zwaren

[pagina 133]
[p. 133]



illustratie

het eiland marken in de zuiderzee, naar a. marie.
1. Op de boot naar Marken. - 2. Een Markensche cicerone. - 3. Het hoofddorp op Marken. - 4. Markensche vrouwen. - 5. Markensch binnenhuis. - 6. Kleine nieuwsgierigen. - 7. Straatgezicht. - 8. Eene Marker schoone. - 9. Markensch hoofdtooisel. - 10. Het opkomend geslacht.


[pagina 134]
[p. 134]

stap in den gang. Het is M. Jans, de bureelist uit het Ministerie.

‘Verschooning, Madame! Gelief u niet te derangeeren, ik ken heel goed den weg. Akelig weder, niet waar? Is mijnheer Verstap niet te huis? Ik heb hem goed nieuws te berichten. Onze zaak, u weet wel? maakt voortgang...’

En hij knipoogt zoo geheimzinnig en hij glimlacht zoo opgeruimd!...

Jans is reeds in de voorkamer. Eene deur slechts scheidt hem van het eetvertrek, waar Verstap, zijn ontbijt versmadend, driftig rondloopt, niezend en traanoogend, zich den neus wrijvend, dat hij bloedrood wordt als eene dikke meikriek, en grijpend naar dat helsche haar, dat hij maar niet vatten kan.

Madame Verstap loopt den bezoeker vóór om hem haren man aan te kondigen en Verstap de bedaardheid aan te raden in het bijzijn van den invloedhebbenden persoon.

‘Eudore-lief, stil u wat: M. Jans is daar. Hij zegt dat hij u goed nieuws...,.’

‘Mij stillen! - laat mij gerust - ik kan mij niet houden - laat mij gerust - en loop naar den duivel - en Jans ook - ja, zeg hem dat - o mijn neus! - dat hij naar den duivel - naar al de duivels - mag loopen. Hm, hm, brrr.....’

Jans heeft alles gehoord: hij is reeds buiten, bleek van woede. Madame kijkt hem achterna, met een bevend hart: o! wat zal er nu nog gebeuren in dat ramspoedig huis!....

Verstap is niet te stillen. De meid spreekt van haar pak te maken, de kat houdt zich op den zolder, onder eene kist verscholen. Eensklaps springt Verstap de trappen op, zijne vrouw ijlt hem achterna - hij grijpt een scheermes, de vrouw roept moord, de meid vlucht den huize uit - met vast besluit brengt de schoenmaker het scheermes aan zijn gelaat - zijne vrouw valt in bezwijming - en hij scheert zijnen knevel en vollen baard, die hem zoo treffend op Gambetta deed gelijken, meedoogenloos af! Hoe jammer!

Maar nu is de gekke vlaag ten einde. Een baardeloos wezen is nooit wreed en kan geene groote vrees injagen. Madame glimlacht, mijnheer lacht en de meid, die wedergekeerd is, schokt, roepende dat mijnheer nu net gelijk een dikke patattenboer is. O Gambetta! Wat geeft het? het sarrend haar is afgemaaid en nu is mijnheer weder gelukkig.

Kortstondig geluk.

Men belt - het is een briefken van M. Jans.

Het wordt met bevende vingers geopend, met tranend oog gelezen:

 

Waarde heer Verstap!

‘Het spijt mij u te moeten berichten dat gij, ondanks mijne pogingen, van het ordelint zult moeten afzien. Ik heb heden morgen uwen naam aan den Minister voorgesteld en hij heeft mij voor antwoord gegeven: Zeg aan Verstap dat hij - naar den duivel mag loopen!

‘Jans.’

 

Verslagenheid, verstomming, wanhoop!

Het ordelint is naar de maan. Het knoopsgat van de spiksplinternieuwe jas, met bont gevoederd, die opzettelijk gemaakt geweest is om het zoo vurig verlangde ornament te ontvangen, zal ledig blijven! De landbouwverdienste van den schoenenfabrikant zal onvergolden gelaten worden. Hij zal nooit een man comme il faut zijn. De vrouwen zullen hunne mutsen mogen volsteken met roode en groene linten en strikken, rood en groen, om hem te sarren: hij blijft veroordeeld tot het knoopsgat zonder strikje! De geliefkoosde droom is hopeloos verzwonden. Het doel van zijn leven is verdwenen. Hij mag sterven. Nooit, nooit, zal hij nog een uur rust en genoegen genieten. Zijne vrouw zal hem gestadig zijne domheid verwijten, de meid zal in de buurt het wedervaren van haren heer verhalen, men zal hem uitjouwen, overal waar hij zich aanbieden zal. En dat alles om dat nietig, ongelukkig haarken. Ach, gewis, het geluk hangt aan een haar!....

 

***

Ja, en nu het haar weggeruimd is, is het geluk daarom niet teruggekeerd. Madame hoopte sterker nog op het ordelint dan haar man, en de vrouwen getroosten zich veel moeilijker dan de mannen het verlies van iets dat zij gehoopt hebben. Het huisgezin Verstap is een ongelukkig huisgezin geworden. De man treurt gedurig, en de vrouw kan niets meer dan knorren; de oude meid, die hen sinds twintig jaar diende, is verhuisd, en, sedert haar vertrek, hebben reeds tien nieuwe deernen, alle onverdraaglijker en onverdraaglijker, elkander in het huis opgevolgd. De kat heeft de woonst verlaten, en de oude poedel is schier van verveling gestorven. Het vogeltje leeft nog, maar het is blijkbaar teringziek....

Nieuw voorval. In de buurt is eene arme jonge vrouw, weduwe van eenen metser, die een paar maanden vroeger verongelukte, in het kraambed gestorven. Verstap heeft geweend toen hij het ongeluk hoorde verhalen, en vreesachtig gekeken hebbende naar zijne vrouw heeft hij gezien dat zij ook weende. Hij heeft een woordje van medelijden geuit en zijne vrouw heeft, voor de eerste maal sinds lang, met hem ingestemd. Kort: zij hebben het nagelaten kindje aangenomen.

Nu is het huis vol van het kindergeschrei, geaccompagneerd door het gezang der minne, om het wichtje te stillen; het vogelken, dat treurde, schijnt het piepen wederom te willen aanleeren; madame is vriendelijker en de meid verdraaglijker. Zou Verstap weder gelukkig worden? Dat is mogelijk, maar hij wachte zich van de zucht naar een ordelint en van knevelhaar....

Adriaan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken