Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2 (1885-1886)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (60.12 MB)

Scans (1363.93 MB)

ebook (52.94 MB)

XML (2.92 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

(1885-1886)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Eindelijk weergevonden.
Naar het Hoogduitsch.
(Vervolg.)

‘Gij zijt zeer bescheiden, mijnheer Bachmann,’ zeide Therèse glimlachend, ‘waarom ik zonder verwijl u met de oorzaak van onzen tegenspoed bekend wil maken. Gij weet, welke zaken papa dreef, en u is natuurlijk beter dan aan mij de gevaarvolle aard daarvan bekend. Eveneens weet gij beter dan ik welk eene geweldige krisis in den handel heeft plaats gevonden, eene krisis, waarvan mijn arme vader het slachtoffer geworden is. Verscheidene zijner grootste handelsvrienden, die hem zeer aanzienlijke sommen schuldig waren, staakten hunne betalingen en sleepten hem in hun ondergang mede. O! levendig staat mij nog de schrikkelijke dag voor den geest, die vertwijfeling in ons gelukkig huis bracht,’ riep zij met bevende stem, ‘die dag, waarop men mijn geliefden vader, die even te voren berichten van nieuwe faillissementen ontvangen had, bijna levenloos te huis bracht. Overweldigd, vernietigd door die onafgebroken slagen, had hij eene hevige beroerte gekregen. Hij is bijna geheel verlamd en lijdt veel,’ dus besloot zij hare mededeeling, en naar haren vader toegaande, omhelsde zij hem met warmte en brak in tranen uit.

De oude man zag het weenende meisje vol teederheid aan.

‘Moge God u zegenen, mijn kind; zwaar heeft Hij mij beproefd, doch mij een grooten troost in u geschonken. Hij heeft mij getoond, welken schat ik in mijn kind heb.’

‘O vader, gij overdrijft.’ lispelde Therèse, zich uit zijne armen losmakende, met beminnelijke verlegenheid.

‘Oordeel zelf,’ ging de heer Sternberg voort. ‘Nadat ik alles aan mijne schuldeischers had afgegeven, toen al mijne vroegere vrienden mij verlaten hadden, haastte zich Therèse, die nog slechts een gering gedeelte van haar moeders erfdeel bezat, eene plaats te bekomen aan eene school als onderwijzeres, om haren vader, die onbekwaam was geworden om zijne ledematen te gebruiken, tot aan zijn dood een onbekommerd bestaan te verzekeren, waarin hij niets zou behoeven te ontberen. Ik weet dat het voor haar, die aan een gemakkelijk leven gewoon is, een hard, onaangenaam lot moet zijn. Doch zij beklaagt zich nooit; zij beweert haar vak lief te hebben, het arme kind. En ik kan slechts herhalen: God zegene u, mijn kind!’

Vuurrood van verlegenheid had Therèse meer dan eens beproefd hem in de rede te vallen.

Met eene bewondering, die aan eerbied grensde, beschouwde Hugo dit zwakke schepsel, hetwelk met de kalmte van eene sterke ziel een, in vergelijking met het zijne, oneindig zwaarder lot zwijgend verdroeg, en met beschaming prentte hij deze leering diep in zijn gemoed.

‘Ik wist er hoegenaamd niets van,’ zeide Hugo; ‘wat gij u gemakkelijk zult kunnen verklaren, als ik u zeg, dat ik sinds ongeveer drie maanden niet meer op het kantoor van Russel & Co werkzaam ben.’

‘Dat verrast mij uitermate,’ riep de oude man verwonderd uit. ‘De heer Russel scheen veel met u op te hebben en ik had niet gedacht, dat gij uwe betrekking in zijn huis ooit verlaten zoudt hebben.’

Hugo voelde hoe Therèse's blik met eene zekere bevreemding op hem rustte, en hij antwoordde met blijkbare verlegenheid: ‘Mr. Russel meende mij te kunnen missen. Ik begaf mij daarop van Londen naar Brighton, om mijne zuster Klara te bezoeken, die ik wedergevonden heb.’

‘Het verheugt mij dat te hooren,’ riep Therèse met levendigheid uit, ‘en onder welke omstandigheden hebt gij haar weergevonden?’

‘Ik vond haar onder zeer treurige omstandigheden,’ antwoordde Hugo, wiens gelaat verduisterde, ‘doch zij is thans onder de hoede van rechtschapen, edele menschen, die haar als eene dochter liefhebben. De staat van hare gezondheid veroorzaakt mij echter eenige bezorgdheid.’

Therèse zweeg. Slechts hare schoone oogen drukten eene deelneming uit, welke hem goed deed en welsprekender was dan woorden.

‘Hebt gij een bepaald plan?’ dus verbrak de heer Sternberg de pijnlijke stilte; ‘wat zijt gij voornemens te doen?’

‘Ik ben voornemens, op aanraden van een Duitsch vriend, eenige agenturen te zoeken. De vertegenwoordiging van eenige niet zeer aanzienlijke, maar gunstig bekende Zuid-Duitsche huizen is mij door de aanbeveling van mijn vriend verzekerd. Buitendien zal ik hier in de stad zaken zien te doen. Ik heb eene bescheiden som gelds overgespaard, ken den handel met Engeland, en zal het niet aan moeite en vlijt laten ontbreken. Ben ik eenmaal goed gevestigd, dan ben ik voornemens Klara bij mij in huis te nemen en als een goed broeder over haar te waken.’

‘En niemand zal u meer geluk op uwe onderneming toewenschen dan wij,’ sprak Therèse met warmte, terwijl haar vader te gelijk zijne onmacht om hem krachtdadig te ondersteunen betreurde.

Op die wijze verliep, onder een ernstig, belangwekkend onderhoud de avond. Hugo beloofde van de gedane uitnoodiging gebruik te zullen maken en toen hij wegging, voelde hij hoe goed het gezellig gesprek hem gedaan en hem in zijn voornemen om zich met hart en ziel op zijne nieuwe zaken toe te leggen, versterkt had. Doch grootere moeielijkheden, dan hij verwacht had, deden zich voor. In Hamburg gelukte hij er niet in een werkelijk eenigszins goed agentschap te bekomen. Men had bezwaar tegen zijne jeugd, men betwijfelde het of hij genoegzame ervaring bezat, vond zijne bekwaamheden, die hij eerlijk opgaf, te gering, wilde nauwkeurig weten, waarom hij zijne laatste betrekking verlaten had, kortom, men maakte zoovele zwarigheden, dat menigeen, minder vastbesloten om het voorgestelde doel te bereiken, den moed zou opgegeven hebben.

Gedurende dezen tijd bezocht hij bijna dagelijks zijne vrienden in St. George, telkens nieuwe bekoorlijkheid in Therèse's waardig, verstandig onderhoud vindende. Hij verzuimde natuurlijk niet haar van den stand zijner onderhandelingen op de hoogte te houden, en hare opbeurende woorden en onwankelbaar vertrouwen op een goeden uitslag schraagden den moed, die hem soms dreigde te begeven.

Een brief van Edwin veroorzaakte hem veel vreugde. De jonkman schreef dat Klara zich beter voelde en hij hoop had haar spoedig weer hersteld te zien.

Therèse nam een ongeveinsd aandeel in die vreugde, hetgeen Hugo aanleiding gaf om te zeggen, dat ingeval zij met elkander in betrekking kwamen, zij elkander weldra als twee zusters zouden liefhebben.

Een paar dagen later kwam Hugo op een ochtend haastig de kamer binnenstuiven.

‘Wensch mij geluk, mejuffrouw,’ riep hij vergenoegd, terwijl hij een brief openvouwde, ‘mijn oude en getrouwe vriend Schaffner meldt mij zooeven, dat hij voor mij de vertegenwoordiging van een goed huis in Augsburg, Neurenberg en Weenen bekomen heeft, dat de zaak zoo goed als beklonken is, doch dat hij het voor beter houdt, dat ik mij met die heeren persoonlijk bekend ga maken. Ik ben derhalve van plan Hamburg morgen vroeg te verlaten. Doch ik zie den heer Sternberg niet; is hij ziek?’

‘Hij voelde zich niet recht wel en is naar bed gegaan,’ antwoordde Therèse; ‘doch komt gij voor uw vertrek nog niet even hier aan? Ik ben overtuigd dat het hem leed zou doen u niet eerst nog gesproken te hebben.’

‘O! stellig kom ik van avond nog een bezoek brengen. Ik spoedde mij om u die goede tijding te komen mededeelen, zonder te bedenken, dat ik u voortdurend met mijne aangelegenheden kom lastig vallen,’ voegde hij er eenigszins spijtig bij, toen Therèse minder warmte om hem geluk te wenschen aan den dag legde, dan hij verwacht had.

Therèse wierp een snellen, verwonderden blik op den spreker.

‘Twijfelt gij aan onze of aan mijne belangstelling?’

Hugo bloosde over zijne spijtige bemerking.

‘In het geheel niet! Ik schaam mij over mijne onheuschheid. De waarheid is, dat ik zelf niet goed begrijp, hoe thans, nu ik aan de verwijdering van Hamburg denk, mijne opgeruimdheid geheel verdwenen is.’

‘Eene beleefde manier om te kennen te geven, dat ik tengevolge van mijne onverschilligheid de aanleiding ben van uwe slechte luim.’

‘Ik moet om vergeving smeeken,’ riep Hugo lachend, ‘naar het schijnt heb ik mijne zaak door mijne rechtvaardiging nog verergert.’

‘Welaan! ik wil mij laten verbidden, en ten bewijze van mijne opnieuw geschonken gunst zult gij mij tot aan de school vergezellen,’ riep Therèse schalks.

‘Met het levendigste genoegen begeleid ik u door geheel Hamburg, waarheen gij het ook moogt bevelen,’ sprak Hugo galant.

‘O! uw geduld zal niet verder dan tot aan het schoollokaal op de proef gesteld worden. Gij zult daardoor gelegenheid hebben, wel te verstaan als gij er lust in zoudt hebben, mij nog

[pagina 152]
[p. 152]

een en ander van uwe plannen mede te deelen.’

Vol bevreemding staarde Hugo haar aan.

‘Zijt gij dan van avond niet te huis, mejuffrouw Therèse?’

Zij had de oogen gevestigd op een aantal schoolschriften, die zij bijeen wilde binden en scheen zijne vraag niet gehoord te hebben.

Hugo naderde haar eenige schreden.

‘Mejuffrouw Therèse,’ zeide hij langzaam, ‘hebt gij mij niet verstaan?’

Hij bemerkte, dat een lichte blos hare wangen kleurde en zij zich drukker met het bijeenbinden bezig hield, terwijl zij antwoordde, dat de kostschoolhouderes haar dien avond dringend genoodigd had.

‘Heb ik haar beleedigd, of wil zij mij niet wederzien?’ dacht Hugo, verwonderd over het smartelijke gevoel, dat hem bij deze gedachte overmeesterde.

Iets van dien aard moest zich, toen hij hierop een beleefd antwoord gaf, in den toon zijner stem kenbaar gemaakt hebben, want Therèse hief eensklaps het hoofd op en zag hem een oogenblik peinzend en eenigszins ontroerd aan. Daarna verontschuldigde zij zich voor een paar minuten en ging in de naaste kamer om zich voor het uitgaan te kleeden.

Toen zij in eenvoudigen netten, zwarten, hoogsluitenden damespaletot op den dorpel verscheen, terwijl hare kleine, met zwarte handschoenen bekleede handen een regenscherm vasthielden, vertoonde zij het beeld van een bekoorlijk meisje.

Hugo nam het pak schoolschriften op en opende voor haar de deur, hetgeen hem een vriendelijk lachje verwierf. Op de straat bood hij haar den arm, dien zij met eene bijkans onmerkbare aarzeling aannam.

Beiden spraken weinig. Therèse hield het hoofd eenigszins gebogen, terwijl Hugo door zulke zonderlinge aandoeningen vervuld was, dat hij slechts weinige eenlettergrepige woorden vond. Het verheugde hem Schaffner terug te zien, hij was verlangend, zijn nieuwen werkkring in te treden, hij zeide bij zich zelven, dat hij zijne terugreis over Hamburg nemen zou en toch was hij vol onrust en gejaagdheid. Ongemeen ergerden hem de bewonderende blikken van eenige heeren, die hij uiterst onbeschoft vond.

‘Een schoon paar,’ hoorde hij eenige voorbijgangers halfluid zeggen.

Hugo ontroerde onwillekeurig. Een vreemde had toevallig aan het gevoel uitdrukking gegeven, dat hem zonder zijn weten vervulde. Met een smartelijken zucht zag hij Therèse aan. Haar gelaat was gloeiend rood geworden en hare oogen hield zij naar den grond geslagen.

Er werd verder geen woord gewisseld tot zij aan de school gekomen waren.

‘Hier moeten wij scheiden,’ sprak zij met eene stem, die ondanks al hare inspanning om haar kalm te doen schijnen, sterk trilde.

‘Ik zal u dus vandaag niet meer zien?’ vroeg Hugo, die eveneens bedaard poogde te schijnen en wien dit eveneens niet gelukte. ‘Ik zal nochtans niet nalaten u na het afdoen mijner zaken te bezoeken.’

‘Gij zijt dus van plan uwe terugreis naar Londen over Hamburg te nemen?’ vroeg Therèse, hem voor de eerste maal, sinds zij hare woning verlieten, aanziende.

De belangstelling, die uit hare oogen sprak, ontlokte Hugo den uitroep:

‘O juffrouw Therèse, hoe kondet gij gelooven, dat ik Duitschland zou verlaten, zonder u weergezien te hebben?’

‘Hoe kon ik weten, dat gij zoo veel belang in ons stelt,’ antwoordde zij met eene verlegenheid, die Hugo betooverde. ‘Doch nu, vaarwel!’ voegde zij er bij, hem de hand reikende.

En als deze bevend in de zijne rustte, als hij ze innig drukte, zagen zij, door een gemeenschappelijken aandrift gedreven, elkander in de oogen. Wat zij in de zijne las, bewoog haar hem haastig hare hand te onttrekken. Doch ook hij had in hare donkere oogen een zonderlingen, eigenaardigen glans waargenomen. En ‘tot weerziens!’ riep hij, toen zij ijlings het lokaal binnenging.

‘Ik ben erger dan een dwaas, ik ben een domkop,’ mompelde hij ontroerd, terwijl hij verder ging; ‘zal ik dan nooit wijzer worden?’



illustratie
een lief kopje, naar ludwig.


XXIII.

Van Hamburg was Hugo naar Augsburg gereisd, had zich daar aan den principaal van het bedoelde handelshuis voorgesteld en was door hem als agent voor Engeland aangenomen. Van Augsburg begaf hij zich naar Neurenberg en zat thans in het kantoor der firma Schaffner & Uhlich tegenover zijn ouden beproefden vriend, die hem bij zijne aankomst allerhartelijkst ontvangen had en hem met vragen over zich zelven en Engeland bestormde.

Schaffner was in den tijd hunner scheiding veel veranderd. In Engeland had hij volstrekt geen aanleg getoond tot zwaarlijvigheid; het verblijf in de eerwaardige stad Neurenberg met haar beroemd, niet enkel door de Beieren, hooggeschat bier had hem dik doen worden.

‘Het goede, gemoedelijke leven hier doet wonderen, mijn jongen,’ zeide hij lachende, ‘als gij u hier slechts een korten tijd kondet ophouden, zoudt gij de genoegens des levens eerst goed naar waarde weten te schatten.’

Op zijne daaromtrent gedane vragen deelde Hugo hem eenige bijzonderheden betreffende de vroeger door hem bestuurde club der Verlichten mede, welke een langzaam wegsterven voorspelden.

Nadat Schaffner zijn vriend al de merkwaardigheden zijner vaderstad had laten zien, stelde hij hem den volgenden ochtend aan zijn handelsvriend voor, die, ingenomen door het uiterlijke, de manieren en de handelskennis van Hugo, dezen zonder aarzeling de vertegenwoordiging zijner firma opdroeg.

Zeer in zijn schik met dezen gunstigen uitslag betuigde Hugo daarover aan Schaffner zijnen warmsten dank. Deze echter wilde daar niets van hooren.

‘Gij kent mijne grondbeginselen,’ beweerde hij, ‘en gij weet dat ik nooit iets zonder berekening doe; begrijpt gij dan niet, dat ik door u bij de verkrijging van die agentuur behulpzaam te wezen, zelf een vertrouwd en eerlijk agent gevonden heb, dien ik noodig had.’

En hij keek Hugo daarbij zegevierend aan, en deze, die hem van ouds kende, gaf hem lachende gelijk. Des avonds bezocht hij met Schaffner eene met dezen bevriende familie, die hem met hartelijkheid ontving.

Hugo bemerkte al spoedig, dat Schaffner zich het liefste met de beminnelijke dochter des huizes onderhield.

Terwijl zij na een hoogst aangenaam gesleten avond naar Schaffners woning terugkeerden, waar Hugo op dringende uitnoodiging van zijn vriend, zijn intrek genomen had, maakte Hugo eene toespeling op de beminnelijkheid der jonge dame.

‘Zij is een zeer verstandig meisje,’ antwoordde Schaffner ongemeen levendig, ‘en daarbij allerliefst in den omgang.’

‘Gij houdt toch immers nog altijd onwrikbaar vast aan den stelregel van den club der Verlichten?’ vroeg Hugo, die evenals de meeste menschen zeer scherp oordeelde over dingen, die hem niet aangingen.

‘O ja, waarom niet?’ antwoordde Schaffner eenigszins verlegen en toen hij Hugo's lachend gelaat bemerkte, voegde hij er veelbeteekenend bij:

‘Doch stel u gerust, Hugo, hier in Beieren heeft men minder reden dan in Engeland om dezen stelregel tegen het andere geslacht ter hulp te roepen.’

Nu was de beurt aan Hugo om verlegen voor zich te zien en aan Schaffner om te lachen.......................

Na weinige dagen, die hij zich steeds met genoegen herinnerde, nam Hugo afscheid van Schaffner.

‘Mijne beste wenschen vergezellen u,’ zeide deze, toen Hugo reeds in eene coupé van den trein zat, die hem naar den Rijn zou voeren. ‘Schrijf zoo dikwijls als gij kunt en als de schoen u ergens drukt, weet gij toch tot wien gij u te richten hebt.’

‘Gij zijt een braaf mensch, Schaffner,’ sprak Hugo diep getroffen; ‘ik kan slechts zeggen, verlaat u op mij.’

Ontroerd wisselden de beide vrienden een laatsten handdruk, de locomotief floot, de stoom steeg op en langzaam rolde de trein uit de statie.

 

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken