Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2 (1885-1886)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (60.12 MB)

Scans (1363.93 MB)

ebook (52.94 MB)

XML (2.92 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

(1885-1886)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Eindelijk weergevonden.
Naar het Hoogduitsch.
(Vervolg.)

Alvorens Hugo Duitschland verliet, had hij een heiligen plicht te vervullen. Zijn hart had lang de begeerte gevoeld een pelgrimstocht naar het graf zijner moeder te ondernemen. Te Bingen aangekomen, begaf hij zich regelrecht naar het kerkhof.

Wij verlaten hem bij het graf van haar, welke alle goede, edele gevoelens in zijn hart geplant en zich in de diepste en eerbiedigste liefde van haar kind verheugd had.

En wederom verplaatse zich de geduldige lezer in de voorstad St. George; wederom betrede hij de ons reeds bekende woning.

Hugo was voor eenige uren in Hamburg aangekomen en zooeven bij den heer Fernberg verschenen, die met ongeveinsde belangstelling naar de bijzonderheden zijner reis luisterde. Doch terwijl Hugo verhaalde, waren zijne oogen voortdurend op de deur gevestigd, daar hij met ongeduld de tehuiskomst van Therèse verbeidde.

‘Mij dunkt, dat juffrouw Fernberg heden zeer lang uitblijft,’ sprak hij na eene in zijn verhaal ingetreden poos.

‘Zij komt nooit vroeger dan om dezen tijd,’ zeide de heer Fernberg, die het koortsachtig ongeduld van den jonkman niet deelde.

Terwijl hij nog sprak, hoorde men een lichten stap en Therèse trad binnen. Bij den aanblik van Hugo week zij onwillekeurig eene schrede terug. Doch zich terstond herstellende, kwam zij naar hem toe en toen zij hem de hand reikte, bemerkte hij, dat zij de oogen van hem afwendde.

Na wisseling van de gewone plichtplegingen verdween zij in de aangrenzende kamer om

[pagina 159]
[p. 159]

hoed en mantel af te leggen. Hugo begreep dat er iets moest zijn hetgeen haar zoo terughoudend jegens hem stemde, doch hij kon zich niet verklaren wat het zijn mocht. Toen Therèse weer in de kamer verscheen, was elke aandoening uit hare trekken verdwenen. Zij hoorde met belangstelling naar de door hem herhaalde bijzonderheden zijner reis, doch zonder die warme deelneming aan den dag te leggen, die Hugo voor zijn vertrek zoo geroerd, ja betooverd had. Hugo bleef er den avond doorbrengen. Hij onderhield zich druk met den ouden heer, daar Therèse stiller dan anders ja zelfs eenigszins gedwongen was. Terwijl hij sprak, volgden zijne oogen bijna elke harer bewegingen, die hem nooit zoo lieftallig voorgekomen waren.

Den volgenden dag was het een Zondag en Hugo stelde voor des namiddags eene wandeling te gaan maken. Thesèse had echter hiertegen vele bedenkingen. Zij kon haren vader niet alleen laten, zeide zij, en de oude meid was te onbeholpen om hem al die kleine diensten te bewijzen, die hij zoo zeer behoefde en waaraan hij zoo gewoon was. Doch haar vader wilde deze bedenkingen niet laten gelden.

‘De frissche lucht zal u goed doen,’ zeide hij, ‘gij hebt waarlijk weinig verstrooiing genoeg, arm kind.’

‘Juffrouw Therèse zal mijn gezelschap waarschijnlijk niet onderhoudend genoeg vinden,’ merkte Hugo met een gedwongen lach aan; ‘mijne gesprekken onderscheiden zich niet door groote aantrekkelijkheid.’

De oude man lachte.

Therèse boog het hoofd en zweeg.

Des namiddags van den volgenden dag verscheen Hugo stipt op het afgesproken uur. Therèse, reeds gekleed om uit te gaan, ontving hem vriendelijk, doch stil. Met de belofte haren vader niet lang alleen te zullen laten, verliet zij door Hugo gevolgd de kamer. Zij volgden in zich zelven gekeerd den naar den Uhlenhorst voerenden, met wandelaars bezaaiden weg langs den Alster-Bassin en zij, die anders zoo veel stof tot praten gehad hadden, wisten nu slechts eenige alledaagsche bemerkingen te wisselen.

Hugo, die een zeer onverschillig gesprek wenschte aan te knoopen, verbrak het weder heerschende zwijgen door de zeer geestige opmerking, dat dit gedeelte van Hamburg zeer schoon was.

Therèse twijfelde daar niet aan, zij was er zelfs van overtuigd.

Wederom trad na deze schitterende gedachtenwisseling eene stilte in. Hoe zonderling, dat de geestigste mensch van de wereld tegenover een schoon meisje een domkop wordt als hij ongedwongenheid veinzen wil, ofschoon hij al dien tijd zeer goed weet, dat hij eene bespottelijke figuur maakt.

Na ettelijke andere, niet minder schrandere opmerkingen van Hugo, die door Therèse even kort beantwoord werden, riep hij plotseling, haar vast aanziende, uit: ‘Waarom zijt gij zoo tegenover mij veranderd, mejuffrouw Therèse?’

‘Ben ik dan veranderd?’

‘Ja, en wel zoo sterk, dat ik in u ternauwernood mijne nog kort geleden zoo goedhartige en deelnemende vriendin herken. Gij vraagt nog of gij veranderd zijt? Heeft er iets plaats gehad of hebt gij iets vernomen, dat u tegen mij ingenomen heeft? O, mejuffrouw, gij weet zoo goed als ik, welk eene moeite ik mij gegeven heb om ongedwongen te schijnen, een bedaard, onverschillig voorkomen aan te nemen, terwijl ik den geheelen weg over naar een vriendelijk woord, een deelnemenden blik van u gesmacht heb.’

Hugo voelde hoe de op zijn arm rustende hand beefde, en hij hoorde hare stem trillen, als zij hem nauw hoorbaar met nedergeslagen oogen antwoordde: ‘Mijne belangstelling in uw lot is dezelfde als altijd.’

‘O Therèse, het is wreed van u, heden, op den laatsten dag van mijn verblijf alhier, zoo tot mij te spreken.’

Zij hief met eene snelle beweging het hoofd op, eene onmiskenbare uitdrukking van gekrenktheid sprak uit hare oogen.

‘Wat geeft u het recht, mijnheer Bachmann, om zulk eene taal tot mij te voeren?’

Hugo antwoordde niet. Hij richtte slechts zijne oogen met eene smeekende, smartelijke uitdrukking op haar vertoornd gelaat, dat zich met een hoogrood overtogen had.

‘Mijn vader heeft mij aan uwe bescherming toevertrouwd, doch gij rechtvaardigt dat vertrouwen op eene vreemde manier.’

Zoo sprekende onttrok zij hem haren arm. Zij bevonden zich in eene dreef onder het looverdak der boomen. Hugo was voor haar blijven staan. Het bloed was uit zijn gelaat teruggevloeid.

‘O juffrouw Therèse,’ riep hij met bewogen stem uit, ‘acht gij mij tot zulk eene schandelijkheid bekwaam, om slechts in de verste verte het opzet te hebben van u te beleedigen, u, mejuffrouw, die mij eene hoogachting hebt ingeboezemd, gelijk ik nooit voor eenig ander vrouwelijk wezen ondervonden heb....’

‘Mijnheer Bachmann,’ viel Therèse hem haastig in de rede, ‘ik bid u dit onderwerp, dat u tot eene onwaarheid zou kunnen verleiden, te laten rusten.’

‘Duid het mij niet ten kwade, maar er ligt mij te veel, er ligt mij alles aan uwe goede meening, ik moet mij rechtvaardigen!’

‘Doch waarom, mijnheer Bachmann,’ hernam Therèse minzaam, ‘behoeft gij u tegenover mij te rechtvaardigen, als ik u daarvan ontsla?’

‘Omdat alles, mijn toekomstig geluk, mijne rust daarvan afhangt, mejuffrouw Therèse,’ riep Hugo met hartstochtelijkheid uit. ‘Gij, die anders zoo goed, zoo deelnemend jegens mij waart, wendt u thans van mij af wellicht wegens een of ander onoverlegd, onbedacht woord. Ik bid u, laat ons niet met gevoelens van bitterheid van elkander scheiden.’

Therèse was slechts eene vrouw. Zij kon de in haar hart voor hem sprekende genegenheid niet tot zwijgen brengen en onwillekeurig zeide zij met meer hartelijkheid in hare stem, dan zij er wel in wilde leggen:

‘Welaan! laat ons vrede sluiten.’

En zij maakte eene beweging om haren arm weder in den zijne te leggen, waarin Hugo haar haastig te gemoet kwam.

Eene wijl gingen zij zwijgend verder voort.

‘Wat lacht mij hier alles toe,’ begon Hugo weder met een zucht; ‘wat zal ik dat alles in Londen missen!’

‘Gij zult daar ruime schadeloosstelling vinden,’ antwoordde Therèse; ‘spoedig zal uw verblijf in Duitschland eene verwijderde herinnering voor u zijn.’

‘Er zijn dingen, die zich diep in eens menschen hart griffelen en die men nooit vergeet.’

Therèse antwoordde niets.

Op den terugweg wisselden zij slechts eenige karige bemerkingen. Bij hunne tehuiskomst vernamen zij, dat de heer Fernberg even te voren een hevigen aanval van zijne kwaal gehad had en Hugo had ternauwernood den tijd afscheid van hem te nemen, daar hij zich terstond naar zijne slaapkamer begaf.

Met tranen in hare schoone, donkere oogen keerde Therèse na eene poos tot Hugo terug. Deze voelde zijn hart ineen krimpen bij de gedachte haar misschien voor altijd te zullen moeten verlaten. Zij nam tegenover hem plaats en sprak vol treurigheid over den toestand haars vaders.

‘Mijn God,’ zeide Hugo deelnemend, ‘de taak om uw vader op te passen en te verplegen is bijkans te zwaar voor u, mejuffrouw Therèse.’

‘De taak om mijn vader te verzorgen kan mij nooit te zwaar vallen,’ antwoordde Therèse met eenvoudigheid.

Er ontstond wederom eene lange stilte.

‘Mejuffrouw Therèse,’ begon Hugo eensklaps, ‘ik weet niet of ik u ooit weder terug zal zien, sta mij toe u eene bekentenis te doen.’

Therèse ontroerde en keerde met eene weigerende beweging het hoofd af.

‘Vrees niets,’ hernam Hugo treurig, ‘ik zal mij niet weder vergeten, doch een onweerstaanbaar gevoel drijft mij aan, u een geheim mede te deelen dat gij weten moet.’

‘Neen, neen,’ riep zij eenigszins heftig, ‘ik begeer het niet te vernemen.’

‘O! vergun mij het u mede te deelen, opdat niemand anders gelegenheid hebbe u dingen te verhalen, die ik voor u zou verzwegen hebben. Het betreft mijne familie; wilt gij mij aanhooren?’

Als verlicht zag zij op en knikte toestemmend.

Hierop deelde hij haar het ons bekende uiteinde zijns vaders mede. Als hij geëindigd had en bijna ademloos op haar antwoord wachtte, sprak zij met bewogen stem:

‘Hoezeer beklaag ik u, wat moet gij veel geleden hebben.’ En met gebogen hoofd en bijkans fluisterende stem voegde zij er bij: ‘En dit noopte u Mr. Russel te verlaten?’

Hugo's hart klopte bijkans hoorbaar. Zijne wangen gloeiden, toen hij den blik harer donkere oogen op zich gevestigd voelde.

‘Het koste mij wat het wil, ik wil niet met eene leugen op de lippen van haar scheiden,’ dacht hij. - Neen,’ zeide hij, even opziende in de donkere sterren, die vol verwachting op hem gericht waren, ‘ik heb niet uit eigen beweging het kantoor verlaten, de heer Russel ontsloeg mij!’

Therèse was zeer bleek geworden en had zich afgewend.

‘Hij zond mij weg,’ ging hij met schijnbaar kalme stem voort, ‘de grond was - doch gij hebt dien zeker wel geraden, en gij hebt volkomen het recht om mij uit te lachen!’ riep hij met een gedwongen lach, waarbij zijn hart dreigde te breken.

En ondanks hare tegenwerpingen verhaalde hij haar met naar den grond geslagen oogen, hoe hij eenzaam in de wereld stond en verlangend naar een hem beminnend hart had uitgezien, hoe hij in jongensachtige onwetendheid bevrediging der ijdelheid, een hartstochtelijk gevoel voor ware liefde had gehouden. Hij ontzag zich niet, ja, hij scheen er een wreed genoegen in te vinden, haar den toestand zijner ziel te openbaren. Hij bemerkte den diepen indruk niet, dien zijne bekentenis op haar maakte. Opstaande, stak hij haar de hand toe en zeide:

‘Laat ons afscheid nemen en herinner u, dat gij aan gene zijde des oceaans een vriend bezit, die nimmer ophouden zal, zich al uwe goedheden en uwe vriendschap te herinneren.’

Therèse was eveneens opgestaan. Zij drukte zwijgend de aangeboden hand en deed hem uitgeleide tot aan de deur.

Hij legde de hand op de kruk en sprak met eene van ontroering onduidelijke stem:

‘Vaarwel! Therèse, vaarwel!’

‘Vaarwel!’ lispelde zij met bleeke lippen, en de oogen onafgewend op den grond gevestigd houdende.

Hij opende de deur. Daar klonk een zenuwachtig snikken in zijn oor. Hij zag om naar Therèse, die haar aangezicht met hare handen bedekt had, door welke heete tranen sijpelden.

‘Therèse,’ riep hij op haar toesnellende, ‘dierbare Therèse, weent gij om mij?’

Therèse trok de handen van haar met tranen bevochtigd gelaat terug; hare donkere, glimmende, zielvolle oogen rustten met de uitdrukking der liefde op hem. Daarop wilde zij heensnellen, doch Hugo sloeg zijnen arm om haar middel, zij rustte aan zijne borst, hunne harten klopten tegen elkander en hij lispelde haar de bekentenis zijner liefde in het oor.

‘O! ik had u zoo innig lief?’ fluisterde Therèse, ‘en gij kunt het u niet verbeelden hoezeer ik geleden heb door de gedachte, dat uw hart aan een ander toebehoorde!’

‘En toch hebt gij dit zoo hardnekkig voor mij verborgen gehouden,’ antwoordde Hugo, haar in vervoering aan zijn hart drukkende. ‘O, Therèse, als ik bedenk, dat ik op het punt stond Hamburg te verlaten, zonder het bewustzijn van door u bemind te worden mede te nemen.’

‘De gedachte, dat ik u wellicht voor het laatst gezien had, maakte mij nameloos ongelukkig en verried mij. En ofschoon ik het

[pagina 160]
[p. 160]

u niet volkomen vergeven kon, dat gij ooit een ander meisje bemind hadt, sprak mijn hart toch te sterk voor u, om, gelijk ik voornemens was, met koelheid van u te scheiden,’ lispelde Therèse, haar hoofd tegen zijn schouder verbergende.

‘Therèse,’ sprak Hugo, van opgetogenheid bijkans buiten zich zelven, ‘thans kan ik Hamburg onmogelijk verlaten. Morgen reeds wil ik met uw vader spreken.’

Zij had zich intusschen uit zijne omhelzing losgemaakt.

‘Neen, mijn Hugo,’ sprak zij, ‘vervul vóór alles uwe plichten en laat ons dan aan onze liefde denken. Kom, zet u hier naast mij neder,’ vervolgde zij, plaats nemende en op een stoel aan hare zijde wijzende.

Zonder aarzeling volgde haar Hugo. Hij vatte hare handen tusschen de zijne en vroeg, haar vol liefde aanziende:

‘Gij dwingt mij dus om heen te gaan?’

‘Ja, Hugo, ik dwing u!’ antwoordde zij met warmte. ‘Doch gij kunt u voorstellen hoe veel moeite het mij kost u van mij weg te zenden, terwijl ik hier terugblijf en vol teederminnenden angst, ik loochen het niet meer, aan u zal denken, die door de zee van mij gescheiden is, alleen gesterkt door de gedachte, door de hoop, dat gij eenmaal terugkeeren zult.’

‘Zeer spoedig, geliefde Therèse, zal ik terugkeeren. En wilt gij, mijn dierbaar meisje, mijn leven in Engeland deelen, om mij uw vaderland verlaten?’

‘Behoort mijn hart u niet toe?’ vroeg zij, hevig blozende.

Doch wij willen niet langer toeschouwers van deze jeugdige gelieven zijn. Er werd ten slotte overeengekomen, dat Hugo, nadat hij de onvermijdelijke beslommeringen aan de vestiging van eene nieuwe zaak verbonden te boven zou zijn, eene woning zou huren en inrichten, om daarna zijne geliefde Therèse en haren vader te komen halen en hen naar hun nieuw vaderland over te voeren. En wederom stond hij aan de deur, doch met geheel andere gevoelens vervuld dan eenige oogenblikken te voren en wederom klonk het van zijne lippen:

‘Vaarwel, geliefde Therèse, vaarwel!’

‘Vaarwel, mijn dierbare Hugo, God behoede u!’ fluisterde zij met gesmoorde stem.

Nog eenmaal drukte hij haar hartstochtelijk aan zijne borst; daarop rukte hij zich uit hare armen los en verliet ijlings de woning.

XXIV.

In gedachten verzonken volgde Edwin te paard den weg, die naar het thans geheel voltooide huis zijns vaders voerde. De lente was reeds tamelijk ver gevorderd en reeds begonnen zich zekere, den naderenden zomer verkondigende teekenen te vertoonen. De langs den weg geplante boomen prijkten reeds in hun volle blad en hier en daar verhieven bescheidene voorjaarsbloemen liefelijk het hoofd. Lustig zongen de vogels in de takken, zich in de weldadige, warme lucht verheugende.

Doch Edwin voelde en zag van alles niets. Treurige gedachten hielden hem voortdurend bezig en benamen hem alle levensvreugde. Voor het huis aangekomen, steeg hij van het paard en wierp den teugel toe aan den ijlings toeschietenden knecht. Hij vond zijne moeder in den gang op hem wachten.

‘Is Hugo aangekomen, lieve moeder?’ vroeg hij.

‘Ongeveer een uur geleden, beste jongen; hij is bij Klara.’

IJlings liep Edwin de trappen op en trad de gezellige kamer van Klara binnen. Hij vond er Hugo, die met zijne zuster op den sofa zat.

De jonge mannen begroetten elkander met hartelijkheid en Edwin vroeg hem hoe hij het in Duitschland gemaakt had en boe het nu met zijne aangelegenheden in Engeland stond. En terwijl hij deze vragen deed en Hugo's antwoorden aanhoorde, rustten zijne oogen zwaarmoedig op Klara.

‘Ik heb reeds een kantoor gehuurd en denk binnen korten tijd voor goed te beginnen, daar ik slechts op de vervollediging mijner monsters en stalen wacht,’ dus besloot Hugo zijn bericht. ‘En niets heeft mij bij mijne aankomst meer verheugd dan mijne kleine zuster zoo wel en bloeiende te vinden.’ En hij keek met liefdevollen trots naar het jonge meisje.



illustratie
een katten-klavier.


In een wit, hoogsluitend kleedje, met haar lichtbruin krullend haar, dat in den hals afhing en haar lief gezichtje eene nog grootere bekoorlijkheid bijzette, bood zij inderdaad de type van een schoon meisje aan. Een fijne, scherp afgeteekende blos was op hare wangen zichtbaar, een bedrieglijke blos, die Hugo verheugde en Edwin vrees aanjoeg.

‘Het voornaamste heeft hij u niet medegedeeld,’ riep Klara lachende. ‘Gij moet weten, Edwin, dat hij in Duitschland eene bruid gevonden heeft.’

‘Eene bruid?’ riep deze vragend. ‘Gij, schelm, hebt mij daarvan te voren niets gezegd. Nu kan men eens zien, hoe geheim hij is? En ik ben er zeker van dat het een schoon meisje is? Gij geluksengel? Vertel mij alles eens zeer uitvoerig.’

‘Op een anderen tijd, beste Edwin,’ riep Hugo met een vroolijken lach, ‘en als wij nog een weinig wachten zult gij wellicht eveneens eene dergelijke geschiedenis te verhalen hebben.’

Als door een tooverslag was Edwin's opgeruimdheid verdwenen. Een pijnlijke lach speelde om zijne lippen en eene gezochte verontschuldiging stamelende, stond hij op en verliet de kamer.

‘Wat kan hem zoo plotseling verdreven hebben?’ vroeg Hugo, hem verbaasd naziende; ‘hij kan zich onmogelijk door mijne woorden beleedigd voelen.’

‘De toon zijner stem getuigde van ontroering,’ antwoordde Klara, die wellicht ten gevolge eener verborgen zielenverwantschap zijne zonderlinge handelwijze aan de juiste reden toeschreef.

‘Het zou mij ook van harte leed doen, indien ik hem in het een of ander gekrenkt had, want hij is een door en door goed en innemend mensch.’

Deze woorden vonden weerklank in Klara's hart en plotseling hare armen om den hals haars broeders slaande, berstte zij in tranen uit.

Hugo blikte sprakeloos van verrassing op haar door tranen overstroomd gelaat.

‘Kwelt u eenig verdriet, dat gij voor mij verzwegen hebt, zusjelief?’ vroeg hij teeder, terwijl hij haar hoofd liefde vol omhoog hief; ‘wilt gij het mij niet toevertrouwen?’

Hij bemerkte, hoe hare wangen zich verfden, hare borst zwoegde en haar stil geween in een zenuwachtig snikken overging.

‘Klara, Klara!’ riep Hugo onthutst; ‘vertel mij, uw beangstigden broeder, alles!’

‘Ach! lieve Hugo, ik ben zoo diep ongelukkig!’

Hugo poogde haar te troosten. Hij begreep, dat een diepere oorzaak dan eene voorbijgaande, door hare hulpeloosheid licht te verklaren treurigheid, deze uitbarsting van gevoel moest te weeg brengen. Na verloop van eenige minuten werd zij kalmer. De liefdevolle, vertroostende woorden haars broeders werkten bedarend op haar geschokt gemoed. Zij hief het hoofd op en hem onder hare tranen toelachende, verzocht zij hem teeder om vergeving, dat zij hem beangst gemaakt had.

‘Ziet gij, lieve Hugo, ik kon mij niet inhouden. En gij neemt het immers niet zoo kwalijk op; wellicht zal ik u niet lang meer bezorgdheid veroorzaken.’

Hugo wist niet, waarom bij den aanblik van hare opgewondenheid en den zonderlingen, koortsachtigenblos op hare wangen, deze zoo eenvoudige, bijkans fluisterend uitgesproken woorden hem zulk eene onverklaarbare, plotselinge smart veroorzaakten. Later begreep hij, dat zijn hart hem het gevaar van Klara, het geheimzinnig merkteeken op haar gelaat had willen doen kennen.

Eenige dagen later trof hij Edwin alleen in den hof aan.

‘De dokter heeft Klara zooeven verlaten,’ riep hij dezen beangst toe, ‘en ik heb vernomen, dat hij bijna elken dag om haar hier komt. Om Godswil, zeg mij toch om welke reden; zij schijnt zeer wel te zijn.’

De jonkman zag hem met zulk een oneindig treurigen blik aan, dat eene huivering van schrik hem door de leden voer en hij plotseling zijn hart als toegenepen gevoelde.

‘Spreekt, Edwin, spreek toch?’

‘Zij gij dan geheel onvoorbereid?’

‘Waarop, Edwin, waarop?’

‘Op den toestand uwer zuster?’

‘Ik begrijp niet wat gij bedoelt,’ riep Hugo sidderende.

‘Ik bedoel haren gezondheidstoestand,’ hernam Edwin met onvaste stem.

Hugo werd doodsbleek.

 

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken