Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2 (1885-1886)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (60.12 MB)

Scans (1363.93 MB)

ebook (52.94 MB)

XML (2.92 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

(1885-1886)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Een honderdjarige.

1.

Een vriend van ons allen, die ons voortdurend dicht aan het hart ligt, vierde over eenige maanden zijn honderdsten verjaardag.

Hij is in den vollen zin des woords een nieuwe rijke, een fortuinskind, een parvenu, zooals de Franschen zeggen, en nogtans bestond er nooit een wezen, dat waardiger was een vereerenden naam in de geschiedenis te dragen, dan hij, wiens levensloop ik u ga vertellen. Niemand begon lager, niemand klom hooger en gebruikte minder kuiperij en kabaal.

Ik zeg: niemand begon lager. Oordeelt of ik geen gelijk heb.

2.

De toestand van de werklieden onzer fabrieksteden, levende gedeeltelijk in kelders zonder licht of lucht; die van onze mijnwerkers, zwoegende onder den grond, geven ons slechts een onvolmaakt gedacht van den nederigen oorsprong, het stille en sombere leven van het uitschot, waarover ik u spreek.

Hoe werd het ook behandeld! Wat misprijzen! In den stal der vuilste dieren werd het geworpen als het uit zijn hol kwam, en in de armste hutten ontving men het met tegenzin.

Dit wezen had echter niet alleen goede hoedanigheden, zooals later wel is gebleken, maar het bezat zelfs in zijne jeugd eene zekere schoonheid; wel is waar ruw en zedig en gelijk aan de zwakke kleuren en de lichte geuren der wilde bloemen, met hunne droefgeestige gratie. Maar men bemerkte zoo min zijne bevalligheid als zijn nut.

3.

Onze held leefde dus als een verworpeling sedert.... ach, sedert lang, toen de Voorzienigheid op hem de aandacht trok van een geleerde, die ter zelfder tijd een braaf man was.

Niets is doordringender dan het oog van een verheven geest; hij weet de verdienste te ontdekken in de duisternis, gelijk een steenslijper het diamant gist onder den ruwen omvang; gelijk de schilder het hoofd eener madona vindt in het zwarte gezicht eener werkende boerin. Onze geleerde blijft staan, beziet het verlaten wezen, onderschept zijne geheime hoedanigheden en vindt in hem, wie zou het gelooven, een schepsel dat nuttig kan worden, niet alleen voor zich zelven, maar voor anderen, ja, een weldoener van het menschdom; en hij zweert dat dit wezen zijn weg zal maken in de wereld.

Maar hoe? Dat is de knoop.

4.

Onze geleerde was rijk, geëerd, en werd overal goed ontvangen; maar zoodra hij zijnen beschermeling wilde voor den dag brengen, ja als hij hem maar noemde, begon men met hem te lachen en hem zelfs uit te jouwen.

Wat doet hij? Hij stapt over het hoofd van al die rijke kooplieden, die verachtende geleerden, die schoone lachende dames, die onbeleefde groote heeren, en stelt onzen held voor.... aan wie, aan den koning! Ja, zooals ik u zeg, aan den koning zelf, aan den koning van een groot land.

Gelukkig had die koning meer verstand dan zijne omgeving. Hij staat stom over de verdiensten van den voorgestelde, hij neemt hem onder zijne bescherming, hij roemt er over, en op zekeren dag, met een groot feest, verschijnt de Koning, met den armen duivel aan zijne zijde.

Wat roem! wat gunst! Nu is zijn fortuin gemaakt! Ja wel, gij rekent zonder de kasten!

Een nieuwen rijke! een beslijkten schooier! een boer, zwart van de aarde, die aan hem kleeft, zou zulke eer te beurt vallen, die zij, groote heeren, nooit hebben kunnen bekomen! En in 't publiek met den koning verschijnen!! Een schreeuw van verontwaardiging, een schreeuw.... een stille, een hovelingschreeuw, ontsnapte hun bij die heiligschennis.

5.

De koning mocht zijn beschermeling in zijn beste kostuum voorstellen, niets holp; en niettegenstaande de ondersteuning van koning en geleerde, ging onze vriend in het slijk terugkeeren, toen er een krachtiger bijstand opdaagde, machtiger dan de koning: het Volk.

6.

Het volk, dat den armen duivel reeds langer kende, dat zich door hem als vertegenwoordigd zag, als weinig blinkend en veel geldende, zooals het zelf was, het volk trok partij voor hem, en de geliefkoosde van 't volk werd allengskens de geliefkoosde van iedereen.

Hij, die gedurende langen tijd niets kende dan stallen, zag één voor één voor hem de huizen openvliegen van de rechtsgeleerden, de hotels van de groote handelaars, de kasteelen en de paleizen der edelen. Overal was hij welkom; hij verschijnt op alle feesten, hij neemt plaats aan alle tafels; zijn roem spreidt zich uit over gansch Europa; de nijverheid, de koophandel brengen hem in eene massa nuttige ondernemingen. Zijne medehulp wordt overal gevraagd; en van trap tot trap, van land tot land, bekomt hij een roem, die slechts enkele tusschen de uitverkorenen kunnen bereiken.

7.

Wie is dit nu? O! gij kent hem allen!

Men roemt menschen gedurende hun leven

[pagina 236]
[p. 236]

en ook na hunnen dood; maar het buitengewoonste van alles is, dat het menschdom aan u denkt als gij ziek wordt!

Welnu! op een zekeren dag wordt onze nieuwe rijke, onze held in een woord, ziek.

8.

Hoe zal ik u den algemeenen schrik afschetsen? Een ieder houdt zich met hem bezig; alle nieuwsbladeren schrijven over hem. De academiën zoeken hulpmiddelen om hem te genezen. In den schouwburg spreekt men over zijnen toestand; op den predikstoel leest men gebeden voor zijne herstelling...



illustratie
vroolijk, ondanks weer en wind.


Het volk vooral, het volk, wiens steun hij was, verdubbelt zijne gebeden om zijne redding te bekomen en opdat hij aan den geesel zou ontsnappen... Zoovele gebeden moesten verhoord worden; en op een zekeren dag....

9.

Maar, ik zie dat ik iets vergeten heb: ik spreek u al zoo lang van mijnen held...; en ik heb u zijnen naam nog niet gezegd!

10

‘Wilt ge hem weten?’

‘Ja zeker.’

‘Welnu! 't is de aardappel.

(Vrij naar Legouvé.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken