Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2 (1885-1886)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (60.12 MB)

Scans (1363.93 MB)

ebook (52.94 MB)

XML (2.92 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

(1885-1886)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 239]
[p. 239]

Naomi.
Naar het Engelsch van Wilkie Collins.

Hoofdstuk I.
De zieke.

‘Het hart is in orde,’ zeide de dokter. ‘De longen zijn in orde. Geen enkel organisch gebrek! Filip Lefrank! maak u niet ongerust; gij zult vooreerst nog niet sterven. Gij hebt u overwerkt: dat is de heele zaak. Het eenige geneesmiddel is rust.’

Zoo sprak de dokter in mijne kamers in den Londenschen Tempel. Hij was ontboden een half uur nadat ik mijnen klerk had verschrikt door flauw te vallen vóór mijnen lessenaar. Om zoo kort mogelijk mijzelven bij den lezer bekend te maken, deel ik hier mee, dat ik een jong rechtsgeleerde ben, wien het goed gaat, en dat ik geboortig ben van het eiland Jersey, waar mijn naam oorspronkelijk met eene c gespeld werd (Lefranc), maar sinds eene reeks van jaren door de k is verengelscht. Dat neemt niet weg, dat mijn geslacht zich niet wil vereenzelvigen met de Engelschen, en nog op den huidigen dag mijn vader zich ergert, wanneer men zijn zoon een lid noemt van de Engelsche balie.

‘Rust!’ riep ik den dokter na. ‘Maar, beste vriend, weet gij wel, dat het nu voor mij de drukste tijd is? Rust is voor mij eensluidend met ondergang.’

‘En werken,’ ging de dokter bedaard voort, ‘is eensluidend met dood.’

Ik ontstelde hevig. Blijkbaar was dat geene ijdele bedreiging, maar volkomen ernst.

‘'t Is,’ ging hij voort, ‘eenvoudig eene kwestie van tijd. Al zijt ge jong en sterk, toch kunt gij niet langer straffeloos uwe hersens overspannen en uwe zenuwen van streek brengen. Weet gij, wat gij doet? Doe eene zeereis. De zeelucht is probaat om er u weer boven op te helpen. Recepten schrijven wil ik niet, en daarmee uit.’

Met deze woorden verliet me mijn geneeskundige vriend. Maar ik was hardnekkig en ging nog dien eigen dag naar de gerechtszitting. Een der advokaten in de zaak, waarin ik betrokken was, wendde zich tot mij om inlichtingen. Tot mijne groote ontsteltenis bemerkte ik, dat ik mijne gedachten niet meer meester was, - dat feiten en cijfers een verwarden rondedans deden in mijne hersens. Ik moest uit de zaal worden weggeleid. 's Anderendaags volgde ik den raad van mijnen dokter, en scheepte me in op den stoomboot, die het eerst naar New-York voer.

Dat ik juist daarheen wilde koers zetten, had zijne reden. Een bloedverwant van mijne moeder was lang geleden uitgeweken naar de Vereenigde Staten, en had daar als heereboer goede zaken gedaan. Hij had me in algemeene bewoordingen uitgenoodigd om hem te komen opzoeken, als ik ooit den Oceaan overstak. De lange vacantie, waartoe het geneeskundige advies mij had veroordeeld, kon, meende ik, bezwaarlijk aangenamer worden doorgebracht, dan met een bezoek bij mijnen bloedverwant en een kijkje in het overige van de reuzen-republiek.

Te New-York aangekomen, hield ik me daar niet lang op, maar vertrok weldra per spoortrein naar Morwick-Hoeve, het verblijf van den heer Isaäc Meadowcroft, mijn aanstaanden gastheer.

Vindt men in de Vereenigde Staten vaak de verhevenste natuurtooneelen, aan den anderen kant ontbreekt het er evenmin aan landschappen, zóó plat, zóó eentonig, zóó onbeduidend, als men ze ergens ter wereld kan aantreffen. Van deze laatste soort was de streek, waarin de hoeve van mijn bloedverwant gelegen was. Ik zag rond, toen ik uit den spoorwagen stapte bij het station Morwick, en ik zei tot mijzelven: ‘Als genezing in mijn geval gelijk staat met verveling, kon ik geene betere plaats hebben uitgekozen.’

Zoo dacht ik toen; maar later zag ik in, dat het de woorden waren van iemand, wiens overijld oordeel zich den tijd niet gunde om te bedenken wat al verrassingen tijd en toeval niet voor hem konden hebben weggelegd.

Ambrose, de oudste zoon van den heer Meadowcroft, wachtte met een wagentje op mijne aankomst aan de standplaats. In zijn uiterlijk was niets, dat me een voorgevoel had kunnen geven van de vreemde en ontzettende gebeurtenissen, die op mijne komst in de Morwick-Hoeve zouden volgen. Een knap, gezond jonkman, zooals er bij duizenden zijn, stak me de hand toe en zei:

‘Ah! mijnheer Lefrank! Hoe vaart gij? Ik ben blij, dat ik u zie. Spring maar in 't wagentje. De knecht zal voor uw valies zorgen.’

Met dezelfde soort van conventioneele beleefdheid antwoordde ik:

‘Dank u. Hoe gaat het bij u aan huis?’

Kortom, we reden naar de hoeve. Aanvankelijk liep ons gesprek over landbouw en veeteelt. Ik moest bekennen, dat ik daarin een vreemdeling was. Ambrose zocht naar geschikter praatstof, maar vond die niet. Toen vroeg ik of ik een geschikten tijd had gekozen voor mijn bezoek. Aanstonds verhelderde zich het domme, bruinroode gezicht van den jonkman: ik had den spijker op zijn kop geslagen.

‘O!’ riep hij, ‘gij hadt onmogelijk een geschikter tijd kunnen kiezen. Nog nooit is het bij ons zoo vroolijk geweest als nu.’

‘Hebt gij misschien bezoekers in huis?’

‘Dat eigenlijk niet, maar een nieuw lid van de familie is bij ons komen inwonen.’

‘Een nieuw lid van de familie! Mag ik vragen wie dat is?’

Ambrose dacht na, eer hij antwoordde. Hij raakte zijn paard aan met de zweep, keek me aan met uilige schroomvalligheid, en viel toen met de deur in 't huis.

‘'t Is het mooiste meisje, mijnheer, dat gij u denken kunt.’

‘Zoo, zoo! Een vriendinnetje van uwe zuster misschien?’

‘Een vriendinnetje! Wel neen! 't Is ons nichtje, Naomi Colebrook.’

Er schoot me iets van te binnen, dat eene jongere zuster van Isaäc Meadowcroft lang geleden getrouwd was met een Amerikaansch koopman, en voor jaren was overleden, een eenig kind achterlatende. Nu hoorde ik van Ambrose, dat de vader insgelijks gestorven was. Op zijn sterfbed had hij de opvoeding van zijne hulpelooze dochter opgedragen aan de medelijdende zorg van de bloedverwanten zijner vrouw te Morwick.

‘Ja!’ ging Ambrose voort, ‘'t was met Naomi's vader, twaalf ambachten en dertien ongelukken. Bij zijn dood, mijnheer, liet hij op zijn best genoeg na om hem te begraven. Voordat zijne dochter bij ons was, zat mijn oude heer er nog al mee in, hoe dat gaan zou met dat Amerikaansche nichtje; want gij weet, we zijn Engelschen en al wonen we in de Vereenigde Staten, houden we ons in alles aan onze Engelsche zeden en leefwijs. Ik kan u verzekeren, dat we in 't algemeen een hekel hebben aan Amerikaansche vrouwen. Maar toen Naomi zich vertoond had, mijnheer, waren wij dadelijk allemaal ten zeerste met haar ingenomen. Dat is eerst een meisje! Wilt gij wel gelooven dat ze dadelijk bij ons thuis was, en zich nuttig maakte in de boerderij, voordat er eene week was verloopen? Ze is nu nog geene twee maanden bij ons, en toch begrijpen we niet, hoe we 't vroeger ooit deden zonder haar.’

Nu Ambrose eenmaal aan 't praten was over Naomi Colebrook, wist hij van geen uitscheiden. Er was niet veel doorzicht voor noodig om te bemerken, dat ze diepen indruk op hem had gemaakt. 't Was of zijn geestdrift aanstekelijk was: althans ik voelde eene toenemende belangstelling in Naomi, en was recht benieuwd om haar te zien, toen we, bij het vallen van den avond, voor het hek van Morwick-Hoeve stilhielden.

Hoofdstuk II.
Kennismaking.

Zoodra ik in het huis was aangekomen, werd ik voorgesteld aan den ouden heer Meadowcroft. Hij zat in zijnen leuningstoel, waaraan hij door terugkeerend rhumatisme voor goed gekluisterd was. Hij ontving me vriendelijk, maar op eene manier, die van afmatting scheen te getuigen. Zijne eenige ongehuwde dochter (hij was sedert lang weduwenaar) was bezig hem te verplegen. Zij was eene vrouw van middelbaren leeftijd, met een zwaarmoedig voorkomen, zonder eenige aantrekkelijkheid, - een van die menschen, die de verplichting om te leven niet zonder protest schijnen te hebben aanvaard, als een last, dien ze nimmer zouden hebben op zich genomen, had men hen maar eerst geraadpleegd. Mijn onderhoud met vader en dochter was kort en stijf, waarop ik naar boven werd geleid, om mijn valies uit te pakken in de voor mij bestemde kamer.

‘Het avondmaal,’ - had de dochter eerst gezegd - ‘zal om negen uur opgediend worden, mijnheer!’ En ze had die woorden uitgesproken op een toon, als ware het avondeten eene soort van dagelijksche beleediging, door de mannen bedreven, en door de vrouwen geduld. Toen ik met den knecht naar boven ging, was ik niet bijzonder voldaan over de eerste kennismaking op de hoeve.

Geene Naomi en niets romantisch - tot nog toe!

Mijn kamertje was zindelijk, - al te zindelijk. Ik werd er akelig van, dat er nergens een enkel stofje of smetje te ontdekken viel. Het venster zag uit op eene sombere, slechts gedeeltelijk ontgonnen vlakte, die zich eindeloos ver scheen uit te strekken. Het was of ik mij bevond in de neerdrukkende tegenmoordigheid van miss Meadowcroft. En het duurde nog zoo lang eer het avondeten daar zou zijn! 't Scheen me toe, dat er geen doorkomen was aan den tusschentijd. Ik stak de kaarsen op, en haalde uit mijn valies een roman, de eerste waarschijnlijk die ooit binnen de Morwick-Hoeve gezien was. Het was een wegsleepend verhaal; en nauwelijks waren er vijf minuten verloopen, of mijne ongezellige kamer scheen zich te vullen met het aangenaamste gezelschap. Uit die liefelijke denkbeeldige wereld werd ik eerst losgerukt door een nijdig geschel. Ik keek op mijne horlogie: 't was negen uur.

Ambrose wachtte me onder aan den trap, en wees mij den weg naar het vertrek, waar het avondeten ons wachtte. De rolstoel van den ouden heer stond aan het boveneind der tafel, en aan zijne rechterhand zat zijne dochter, die mij met spookachtige plechtigheid wenkte, dat ik den opengelaten zetel aan vaders linkerhand zou bekleeden. Silas, de tweede zoon, kwam binnen, en werd door zijnen broeder aan mij voorgesteld. Tusschen die twee broeders bestond eene treffende gelijkenis, hoewel Ambrose wat grooter en knapper was dan Silas. Beiden kwamen mij voor mannen te zijn, wier hoedanigheden zoowel ten kwade als ten goede nog op tijd en gelegenheid moesten wachten, om zich te ontwikkelen.

Nogmaals opende zich de deur, en een nieuw lid van den familiekring trad binnen en trok onweerstaanbaar mijne aandacht. 't Was een klein, uitgedroogd man, buitengewoon bleek voor iemand, die zijn leven doorbracht op het land. Ook in andere opzichten was zijn voorkomen opmerkelijk. Hij droeg een dikken, zwarten baard met knevels, hoewel destijds in de Vereenigde Staten bijna iedereen zich schoor. Zijne onrustige, schitterende, bruine oogen maakten op mij den indruk, dat er in zijn denkvermogen iets niet geheel in orde was. Tot dien indruk gaven noch zijne woorden, noch zijne gedragingen aanleiding, zoover ik bespeurde, maar er was in die oogen iets, dat me deed denken, dat hij in buitengewone omstaudigheden tot buitengewone hartstochtelijkheid of dwaasheid in staat was.

De oude heer Meadowcroft, die tot dusver geen woord gesproken had, stelde me den nieuw

[pagina 240]
[p. 240]

aangekomene voor, met een loenschen blik op zijne zonen, die iets had van uittarting - een blik, die (zooals ik tot mijn leedwezen opmerkte) door de twee jongelieden op dezelfde onaangename wijze werd beantwoord.

‘Filip Lefrank!’ zei de oude heer, ‘dat is mijnheer Jago, mijn opzichter. John Jago! dit is mijn verre bloedverwant, mijnheer Lefrank. Met zijne gezondheid is het niet goed, en hij is uit Engeland hierheen gekomen, om rusten verandering van lucht te hebben. Mijnheer Jago is een Amerikaan, Filip! Ik hoop, dat gij geen vooroordeel hebt tegen Amerikanen. Doe me pleizier, Jago, en ga naast mijnheer Lefrank zitten, om kennis met hem te maken.’

Hij wierp zijne zonen op nieuw een donkeren blik toe, en de zonen beantwoordden dien als voren. Ze schoven in 't oog vallend achteruit, toen Jago op den ledigen stoel naast mij toetrad, en namen plaats aan het andere uiteinde der tafel.



illustratie
kaap hoorn, naar rudolf cronau.


Wederom ging de deur open, en eene jonge dame trad stil binnen. Was dat Noami Colebrook? Ik zag Ambrose aan, en las het ja in zijne oogen.

Een mooi meisje was het, en althans naar den schijn te oordeelen, een goed meisje. Haar hoofd was klein en welgevormd en rustte op een sierlijken hals. Hare oogen waren grijsblauw, verspreidden een koesterenden glans, zagen u eerlijk in het gezicht, en wisten van geene veinzerij. Ze was klein en tenger, - te onaanzienlijk naar onze Engelsche denkbeelden van schoonheid. Ze sprak met een sterk Amerikaansch accent, maar met eene zóó lieve stem, dat Engelsche ooren er niets stuitends in vonden. Eene lieve stem is anders in de Vereenigde Staten eene zeldzaamheid. In negen gevallen van de tien zijn onze eerste indrukken de ware; en mijn eerste indruk was, dat ze me uitstekend beviel, vooral om haar betooverenden glimlach en de hartelijkheid van haar handdruk toen we aan elkander werden voorgesteld. ‘Nu!’ dacht ik, ‘al kom ik met niemand anders hier in huis op een goeden voet, met u kom ik het zeker.’

Ik bedroog me niet. In de atmosfeer van smeulende veeten, die op de hoeve heerschte, bleven het lieve meisje en ik trouwe vrienden van het eerste oogenblik tot het laatste.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken