Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2 (1885-1886)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (60.12 MB)

Scans (1363.93 MB)

ebook (52.94 MB)

XML (2.92 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

(1885-1886)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Zijne wraak.
Naar het Engelsch van Wilkie Collins.
(Vervolg.)

Hoofdstuk X.

Met de bijl in zijne hand naderde Wardour Frank's ledekant.

‘Kon ik maar de gedachten uit mijne ziel rukken,’ sprak hij bij zichzelven, ‘evenals de planken uit dit meubel!’ Hij begon met de bijl zijn aanval op 't ledekant, als iemand die wel met dat werktuig wist om te gaan. ‘Ach,’ dacht hij droevig, ‘was ik maar als timmerman in plaats van als heer geboren! Eene goede bijl, vriend Bateson - waar zou hij die vandaan gehaald hebben? Er zit eene greep aan het handvatsel. Arme Crayford! zijne woorden bleven hem in de keel steken. Een brave kerel! een edele kerel! Maar wat helpt het na te denken of berouw te hebben; wat gezegd is, is gezegd. Werken maar! werken! werken!’

Plank voor plank viel op den grond neder. Hij lachte over de gemakkelijke taak der vernieling. ‘Aha! jonge Aldersley? Het kost niet veel moeite uwe rustplaats stuk te slaan! Ik zal ze wel klein krijgen! Ik zou de geheele hut wel klein krijgen als ze maar toelating gaven er op in te slaan!’

Eene lange plank viel onder zijne bijl, lang genoeg om haar in tweeën te slaan. Hij draaide de plank om en boog zich er over heen. Zijn oog viel op iets - op letters die in 't hout gesneden waren. Hij bekeek ze van naderbij. De letters waren flauw en slecht gesneden. Hij kon alleen de drie eersten er van onderscheiden: en zelfs daarvan was hij niet volkomen zeker. Zij geleken - als ze al naar iets geleken - op de letters C.L.A. Driftig wierp hij de plank op den grond.

‘Vervloekt zij de kerel, wie hij ook zijn moge, die deze letters in 't hout sneed! Waarom moest hij van alle namen op de wereld, juist dien naam er op krassen?’

Hij bleef een oogenblik peinzend staan - en besloot toen weer met het werk, dat hij vrijwillig op zich genomen had, voort te gaan. Hij schaamde zich over zijne plotselinge uitbarsting. Haastig zocht hij waar hij zijne bijl had gelaten. ‘Werken! Werken! Niets is beter er voor dan werken.’ Hij vond de bijl en ging voort met zijn arbeid.

Hij hakte eene andere plank los.

Hij hield op, en keek ze wantrouwend na.

Ook op die plank was iets ingesneden. De letters F. en A waren er op zichtbaar.

Hij wierp de bijl neder. Een onbepaald voorgevoel, waarvan hij zich geene rekenschap wist te geven, maakte zich van hem meester. Zijn eigen gemoedstoestand was hem een raadsel.

‘Alweer dat gekras,’ zei hij bij zichzelven. ‘Daarmee brengen die jonge luilakken de lange uren door. F.A? Dat moeten de letters van zijn naam wezen - Frank Aldersley. Wie sneed de letters op die andere plank? Ook Frank Aldersley?’

Hij keerde het stuk hout, dat hij in de hand had, dichter naar het licht en beschouwde het meer naar beneden. Lager waren nog meer letters gesneden. Onder de voorletters F.A. stonden nog twee letters: - C.B.

‘C.B.?’ sprak hij bij zichzelven. ‘Zeker de voorletters van zijn liefje's naam? Natuurlijk - op zijn leeftijd - het naamcijfer van zijn meisje.’

Op nieuw hield hij op. Over zijn gelaat gleed eene schaduw, die eene plotselinge geheimzinnige pijn in zijn binnenste verried.

‘Haar naamcijfer is C..’, zeide hij op langzamen nadenkenden toon. ‘C.B.: - Clara Burnham.’

Hij bleef staan met de plank in zijne hand en herhaalde den naam eenmaal, tweemaal, alsof het eene vraag was die hij zich zelven deed.

‘Clara Burnham? Clara Burnham?’

De plank ontgleed zijne handen en eensklaps werd zijn gelaat doodsbleek. Met een zijdelingschen blik zag hij nu eens naar de plank die op den grond lag en dan weer naar het half vernielde ledekant. ‘O God! wat overkomt mij?’ zei hij half gesmoord bij zichzelf. Hij greep de bijl opnieuw met een wonderlijken kreet - een geluid tusschen woede en schrik in. Hij deed eene woeste poging, eene wanhopige poging om met zijn werk voort te gaan. Neen, hoe sterk hij ook was, hij kon de bijl niet langer hanteeren. Zijne handen weigerden hem den dienst; zij beefden zonder ophouden. Hij ging naar het vuur en hield zijne handen er boven. Zij bleven sidderen en deelden hunne trilling aan zijn gansch lichaam mede. Hij beefde van het hoofd tot de voeten. Vrees beving hem. Zijne eigen gedachten joegen hem schrik aan.

‘Crayford!’ riep hij uit. ‘Crayford! kom hier en laat ons gaan jagen.’

Geene vriendenstem antwoordde hem. Geen vriendelijk gelaat vertoonde zich aan de deur.

Eenige oogenblikken gingen voorbij, toen greep er eene nieuwe verandering bij hem plaats. Hij kreeg zijne zelfbeheersching terug even snel als hij die verloren had. Zijn gelaat vertrok zich langzaam, steelsgewijze tot een lach - een afgrijselijken, akeligen, onnatuurlijken, duivelachtigen lach. Hij ging van het vuur weg, zette de bijl zacht in een hoek en ging op zijne oude plaats zitten om zich op zijn gemak over te geven aan zijne aan razernij grenzende wraakgierige vreugde. Hij had den man gevonden! Hier, aan het uiteinde der wereld - hier, bij den laatsten strijd der Noordpoolreizigers met den hongerdood had hij den man gevonden!

Eenige minuten bleef hij in die houding.

Plotseling schrikte hij op door het gevoel van een ijskouden luchtstroom, die het vertrek binnenwoei.

Hij keerde zich om en ontwaarde Crayford, die de deur van de hut geopend had. Een man was achter hem. Wardour stond haastig op en zag over Crayford's schouder heen.

Was het - kon het zijn - de man die de letters in de plank had gesneden? Ja! Frank Aldersley!

Hoofdstuk XI.

‘Nog aan 't werk!’ riep Crayford uit, terwijl hij naar het half vernielde ledekant staarde. ‘Neem dan maar een oogenblik rust, Richard. De mannen die op expeditie uitgaan, staan gereed om te vertrekken. Indien gij van uwe mede-officieren afscheid wilt nemen, eer zij vertrekken, hebt gij geen tijd te verliezen.’

Hij hield plotseling op toen hij Wardour vlak in 't gelaat zag.

‘Goede Hemel!’ riep hij uit, ‘wat zijt gij bleek. Is er iets gebeurd?’

Frank - die bezig was uit zijne lade kleedingstukken te nemen, die hij op reis kon noodig hebben - keek nu om. Hij was even als Crayford verschrikt, toen hij zag hoe Wardour eensklaps, sinds zij hem 't laatst gezien hadden, veranderd was.

‘Zijt gij ziek?’ vroeg hij. ‘Ik hoor dat gij Bateson's werk in zijne plaats hebt gedaan. Hebt ge u gewond?’

Wardour draaide zijn hoofd om, om zijn gelaat voor Crayford en Frank verborgen te houden. Hij trok zijn zakdoek uit zijn jas en wond dien onhandig om zijne linkerhand.

‘Ja’, zei hij. ‘Ik heb mij met de bijl bezeerd. 't Is niets; 't is de moeite niet waard. Pijn heeft bij mij altijd eene vreemde uitwerking. Maar het heeft niets te beteekenen; bekommer er u maar niet om.’

Hij wendde weer 't hoofd naar hen toe, even snel als hij het had afgewend. Hij trad een paar schreden naar Frank toe en sprak hem aan met eene ongewone vertrouwelijkheid:

‘Ik gaf u geen beleefd antwoord, toen ge me eene poos geleden hebt aangesproken. Ik bedoel daar straks, toen ik hier met de anderen binnenkwam. Ik vraag u verschooning. Geef

[pagina 336]
[p. 336]

mij de hand. Hoe gaat het met u? Klaar voor de reis?’

Frank beantwoordde die wonderlijke plotselinge voorkomendheid met de meeste vriendelijkheid.

‘Ik wil gaarne uw vriend zijn, mijnheer Wardour. Ik wenschte dat ik even gehard was tegen vermoeienis als gij.’

Wardour barstte in een uitbundigen, vreemden, onnatuurlijken lach uit.

‘Niet sterk, hé? Ge ziet er niet naar uit. Het lot had beter gedaan mij weg te zenden en u hier te houden. Ik ben nooit in mijn leven zoo gezond geweest als tegenwoordig.’ Hij hield een oogenblik op en vervolgde toen met den blik op Frank, en met sterken nadruk op de woorden: ‘Wij, mannen uit Kent, zijn taai van gestel.’

Frank deed een stap voorwaarts naar hem toe; hij had eene nieuwe belangstelling in Richard Wardour gekregen.

‘Komt gij uit Kent?’ vroeg hij.

‘Ja. Uit het oosten van Kent.’ Hij werkte wederom een oogenblik en zag Frank scherp aan. ‘Kent gij dat deel van 't land?’ vroeg hij.

‘Of ik bekend ben in die streken, dat zou ik denken.’ antwoordde Frank. ‘Daar woonden indertijd goede vrienden van mij.’

‘Vrienden van u?’ herhaalde Wardour. ‘Zeker eene van de familiën uit 't graafschap?’

Toen hij die vraag deed. zag hij over zijn schouder naar achteren. Hij stond tusschen, Crayford en Frank. Crayford, die geen deel aan 't gesprek nam, had hoe langer hoe aandachtiger naar hem gezien en naar 't gesprek geluisterd. In de laatste oogenblikken had Wardour dit instinktmatig gevoeld. Hij nam met ongegronden drift die handeling van Crayford kwalijk.

‘Waarom ziet ge mij zoo aan?’ vroeg hij.

‘Waarom ziet gij er zoo ongewoon uit?’ was het kalme antwoord van Crayford.

Wardour gaf geen antwoord. Hij zette zijn gesprek met Frank voort.

‘Eene van de familiën uit 't graafschap?’ herhaalde hij. ‘De Witherbys van de IJpenhoeve, waarschijnlijk?’

‘Neen’, zei Frank; ‘maar zeer waarschijnlijk wel vrienden van de Witherbys, - de Burnhams.’

Welke wanhopige moeite hij zich ook gaf om zichzelf meester te blijven, verloor Wardour echter zijne zelfbeheersching. Hij schrikte geweldig. Zijn zakdoek, dien hij zoo onhandig om zijne hand had geslagen, viel op den grond. Crayford raapte dien op zonder zijn oog van hem af te houden.

‘Hier is uw zakdoek, Richard’ zeide hij. ‘'t Is wonderlijk!’

‘Wat is wonderlijk?’

‘Gij zeidet daar dat ge u met de bijl verwond hadt.’

‘Nu?’

‘Er is geen bloed aan uwen zakdoek.’

Wardour trok den zakdoek uit Crayford's hand, keerde zich om en liep naar de deur van de hut die naar buiten voerde. ‘Geen bloed aan den zakdoek’, zei hij voor zich heen. ‘Er kunnen wel een paar bloedvlekken op zijn als Crayford den doek weerom ziet.’ Hij bleef op een paar passen van de deur staan en zei tot Crayford: ‘Gij wildet dat ik van mijne medeofficieren afscheid nam voor het te laat was. Ik zal uw raad opvolgen.’

Juist toen hij de hand aan de kruk sloeg, werd de deur van buiten geopend.

De bootsman van ‘de Zwerver’ trad de hut binnen.

‘Is kapitein Helding hier, mijnheer?’ vroeg hij, zich tot Wardour wendende.



illustratie
de vogelkat, naar carl gerder.


Wardour wees op Crayford.

‘Vraag het den luitenant maar,’ zei hij.

Crayford naderde den bootsman en ondervroeg hem.

‘Wat verlangt gij van kapitein Helding?’ vroeg hij.

‘Ik moet iets rapporteeren, mijnheer. Er is een ongeluk op 't ijs gebeurd.’

‘Met een uwer manschappen?’

‘Neen, mijnheer, met een onzer officieren.’

Toen de bootsman dat antwoord gaf, bleef Wardour - die op 't punt stond de hut te verlaten - staan. Een oogenblik overlegde hij iets bij zichzelf. Toen ging hij langzaam terug naar dat gedeelte van 't vertrek waar Frank stond. Crayford wees den bootsman den weg naar de deur met de gordijn aan den zijkant der hut.

‘Het spijt mij dat er een ongeluk gebeurd is,’ zei hij. ‘Gij zult kapitein Helding daar in die kamer vinden.’

Ten tweede male hernieuwde Wardour, met vreemdsoortigen aandrang, het gesprek met Frank.

‘Ge kent dus de Burnhams?’ vroeg hij. ‘Wat is er van Clara geworden nadat haar vader gestorven is?’

Frank werd dadelijk rood van toorn.

‘Clara?’ herhaalde hij. ‘Met welk recht spreekt gij op zulk eene vertrouwelijke manier over Miss Burnham?’

Wardour nam de gelegenheid waar om met hem in twist te geraken.

‘Met welk recht vraagt gij mij dit?’ was zijn barsch antwoord.

Frank werd driftig. Hij vergat de belofte die hij Clara gegeven had om hunne verloving geheim te houden - hij vergat alles behalve de verregaande onbeschaamdheid van Wardour's woorden en manieren.

‘Een recht, dat gij eerbiedigen zult,’ antwoordde hij. ‘Het recht van haar verloofde.’

Crayford's kalme oogen waren nog steeds op het tweetal gevestigd - en Wardour voelde dit. Nog een oogenblik - en Crayford zou het recht hebben tusschenbeide te komen. Wardour zag zich ditmaal dus genoodzaakt, 't kostte wat het wilde, zijn hartstocht te beteugelen. Met gekunstelde beleefdheid maakte hij Frank zijne verontschuldigingen.

‘Over zulk een recht als gij bezit, valt niet te twisten’, zeide hij. ‘Wellicht zult ge mij willen verontschuldigen als ik u zeg dat ik een van de oude vrienden van Miss Burnham ben. Mijn vader en haar vader waren buren. Wij zijn altijd als broer en zuster geweest.’

Frank liet hem niet verder uitspreken.

‘'t Is genoeg,’ viel hij hem in de rede.

‘Ik had ongelijk - ik verloor mijne bedaardheid. Neem 't mij niet kwalijk.’

Wardour zag hem met vreemde mengeling van tegenzin en belangstelling aan, terwijl hij sprak. Daarop deed hij Frank eene wonderlijke vraag.

‘Houdt ze veel van u?’

Frank barstte in lachen uit.

‘Beste vriend!’ zei hij, ‘kom op onze bruiloft - en oordeel dan zelf.’

‘Op uwe bruiloft komen?’ Toen hij die woorden herhaalde wierp Wardour een blik op Frank, dien Frank (daar hij bezig was zijn knapzak vast te binden) niet opmerkte. Maar Crayford zag 't - en Crayford's bloed verstijfde. De woorden, die Wardour tot hem gesproken had, toen zij alleen waren, in verband brengende met de woorden die daareven in zijne tegenwoordigheid gewisseld waren, lieten voor Crayford geen twijfel meer over. Eéne gevolgtrekking was er voor hem slechts uit te maken.

De vrouw, die Wardour bemind en verloren had, was - Clara Burnham. De man, die hem haar ontroofd had, was Frank Aldersley. En Wardour was tot die ontdekking gekomen sedert zij elkander 't laatst gesproken hadden. ‘God zij gedankt!’ dacht Crayford, ‘het lot heeft hen van elkander gescheiden! Frank gaat mede met de vertrekkenden en Wardour blijft bij mij achter.’

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken