Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2 (1885-1886)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (60.12 MB)

Scans (1363.93 MB)

ebook (52.94 MB)

XML (2.92 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

(1885-1886)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Gered door de Moedertaal.
(Eene ware gebeurtenis.)
(Slot.)

V.

Karel D..... lag als vernietigd op zijne legerstede. Het gesprek met zijnen vriend Eduard, de opvolgende ontroeringen die zijn ontredderd zenuwstel hadden geschokt, hadden hem geheel afgemat en zijne laatste levenskrachten uitgeput. Hij behoefde slechts de oogen te sluiten om dood te schijnen, alleen zijn zwoegende borst verraadde dat hij nog leefde en dat zijne ziel haren laatsten kamp met den dood nog niet had gestreden, om zich van het brooze lichaam los te rukken en voor de ontzagwekkende vierschaar van den Eeuwigen Rechter te verschijnen.

Dacht Karel daaraan? - suisden de onheilspellende woorden van den pastoor in zijne ooren, of wel, zichzelven misleidend gelijk het zoo vaak met de stervenden gebeurt, geloofde hij aan de tegenovergestelde bevestiging van Eduard en verbeeldde hij zich dat er nog hoop bestond op genezing? Die verzachting in zijne straks zoo hevige pijnen, die toenemende verstomping zijner zintuigen, die betrekkelijke kalmte, welke hij nu ondervond, die dooreensmelting zijner denkbeelden, en die eigenaardige gewaarwording als voelde hij zich langzaam wegzinken in eene grondelooze diepte, aanschouwde hij ze niet als de voorboden van een weldadigen slaap, bewijs eener mogelijke beterschap? - Helaas! Het waren ditmaal de voorboden des aanstaanden doods; voor hem moest er geen andere slaap meer zijn dan de slaap des grafs, - en Karel wist het niet, geloofde het niet! O wie zal die ziel redden, slechts nog door eenige stonden gescheiden van eene onherstelbare, onveranderlijke, rampzalige eeuwigheid?...

De deur van het vertrek wordt nogmaals geopend en pater V.... treedt binnen. Eene beweging van de oogleden, eene lichte rilling, duiden aan dat de zieke den intredende bemerkt heeft, doch welke gevoelens de verschijning des priesters in hem verwekt, kan men niet raden. Misschien ontbreekt hem de macht om ze te uiten.

Met een enkelen blik heeft de kloosterling den toestand gevat en begrepen dat er geen tijd te verliezen overschiet.

‘Mijn goede vriend,’ begint hij in 't Vlaamsch, ‘wat ben ik blijde dat ik u nog in leven vind! Ik vreesde te laat te komen.’

Nieuwe rilling van den zieke. Is het van gramschap omdat men hem weer den hatelijken dood voor oogen stelt?

‘Gij zijt een Vlaming,’ vervolgt de pater, ‘en nog wel van Brugge. Ik ook ben van Vlaanderen. Wij zijn dus landgenooten en, gelijk gij weet, hier te Luik zijn al de Vlamingen broeders. O, ik bemin ze zoo oprecht en uit gansch mijn hart die goede Vlamingen, en hadde ik eerder geweten dat gij ziek waart, ik zou u ook eerder hebben komen bezoeken.’

De zieke bleef onbeweeglijk met gesloten oogen liggen, als hoorde of verstond hij niets van de woorden des priesters.

‘Ach! hoevelen onzer Vlaamsche broeders heb ik in den nood waarin gij u bevindt, bijgestaan, en met hoeveel vreugde aanvaardden zij mijne hulp om den grooten stap te doen naar de eeuwigheid! Hoe gelukkig waren vooral zij, die in hunne verlatenheid den godsdienst hunner jeugd eenigszins hadden vergeten, - hoe gelukkig zich met hunnen God te kunnen verzoenen! Want immers de Vlaming heeft een sterk en diep ingeworteld geloof, en laat hij zich ook soms door zijne driften of door slechte kameraden medesleepen, spoedig komt hij tot inkeer en betreurt zijne misslagen. Hoe menigen Vlaming heb ik op zijn sterfbed zien schreien van leedwezen over zijn zondig leven bij de herinnering aan zijne vrome kinderjaren, aan zijn godvreezenden vader, aan zijne teedere moeder, aan al de lessen en voorbeelden in zijne jeugd ontvangen, aan de goede voornemens die hijzelf gemaakt had om zijnen God getrouw te dienen en die hij later, helaas! niet had nageleefd! - Gij ook, niet waar, hebt een braven vader gehad en eene godvruchtige moeder? - Gij ook, niet waar, zoudt nu wel willen altijd geleefd te hebben gelijk in uwe onschuldige kinderjaren tot op den schoonen, heiligen dag uwer eerste Communie? - Gij ook, niet waar, zult in het andere leven niet willen ge-

[pagina 340]
[p. 340]



illustratie

de h. felicitas en hare zeven zonen, naar van d'argent.


[pagina 341]
[p. 341]



illustratie

de moord op den bisschop van madrid.


[pagina 342]
[p. 342]

scheiden zijn van uwe ouders en van allen die u dierbaar geweest zijn op aarde?...’

De goede pater bespiedde onder het spreken het uitwerksel zijner woorden, ten einde aan te dringen zoodra hij bemerken zou, dat hij de gevoelige snaar geraakt had; - doch, behalve de lichte rillingen, die van tijd tot tijd de ledematen des lijders hadden doorloopen, - gaf niets te kennen dat deze zelfs naar hem had geluisterd.

Wat ging er evenwel om in de ziel van den stervende? O, wondere, ondoorgrondbare werking der goddelijke genade! O oneindige barmhartigheid des Heeren, die soms door de kleinste middelen den zondaar tot zich trekt! Nauwelijks hadden de eerste klanken der Vlaamsche taal het oor getroffen van Karel, of een der diepste snaren zijns harten, die sedert jaren was stom gebleven, begon in zijn binnenste te trillen en vervulde zijne ziel met een onbeschrijfelijk gevoel, waarin kalmte, leedwezen, vreugde, zoete ontroering samensmolten en geene plaats meer overlieten voor gramschap of welk andere drift, voorheen de eenige drijfveer zijner woorden en daden. Neen, er is geen gevaar meer dat hij met vloekgebraak de liefderijke opwekkingen des priesters zal beantwoorden, er is geen gevaar meer dat hij dezes reddende hand zal verstooten; - overheerscht door de geheimzinnige macht der moedertaal, blijft hij roerloos, bijna bewusteloos liggen, terwijl een warme stroom van vrome gevoelens, eenmaal met de moedermelk in zijn hart gevloeid, en losgedooid van de ijskorst, waarmede de koude onverschilligheid hem had bedekt, opborrelt in zijn binnenste en zijne dorstige, smachtende ziel komt laven en verkwikken.

O! daar staat wederom het kleine werkmanshuisje te Brugge vóór zijn brekend oog. Een knaap speelt er vroolijk onder de waakzame, liefdevolle blikken zijner moeder. - Die knaap is de kleine Karel; - die moeder is zijne moeder!

O! Daar ligt dezelfde knaap met gevouwen handjes voor het eenvoudig maar toch zoo mooi versierde Maria-beeld, en stamelt zijne moeder het ‘Onze Vader’ en den ‘Wees gegroet’ achterna!

O! daar huppelt dezelfde knaap aan de hand zijner moeder naar de schoone Lieve-Vrouwekerk en moet er zoo stil en braaf naast haar nederknielen, met haar bidden, terwijl de roerende tonen des orgels onder de gewelven ruischen, - terwijl de helklinkende koorbel zijne aandacht en bewondering opwekt - terwijl de priester tusschen de wierookwolken aan het altaar verschijnt gelijk een engel des Hemels!

O! daar ziet hij nogmaals denzelfden knaap statig, ingetogen in de lange rij der jongelinlingen voorttreden tot de Heilige Tafel, om zich voor de eerste maal met zijnen Schepper en Verlosser in de Communie te vereenigen - en bij zijne tehuiskomst drukken hem zijne dierbare ouders met verdubbelde liefde en eerbied aan het kloppende hart!

O! hoe levendig staan die roerende tafereelen daar voor zijnen geest!

Maar een somber floers schuilt er voor; - een ander huis in eene vreemde stad daagt op. - Een man ligt te zieltogen en die man is zijn vader. - De laatste blik der brekende oogen valt op den jeugdigen Karel, die aan het voeteinde van 't bed zit te schreien; - die blik schijnt hem te zeggen: Karel, tot weerziens. Hierboven!’

Eene doodsbleeke vrouw ligt te zieltogen; zij heft krampachtig de handen ten hemel en Karel hoort haar zuchten: ‘Och wat zal er van Karel geworden!... Donaat, zorg toch goed voor den jongen Karel!’ En die vrouw is zijne teerbeminde moeder, tot haren laatsten snik heeft zij gebeden voor den bij voorkeur geliefden, voor den ondankbaar geworden zoon!

En nu gaat hij, Karel, ook sterven!... Sterven, na al de vermaningen zijner ouders te hebben in den wind geslagen!... Sterven, na hunne voorbeelden te hebben met voeten getrapt!... Sterven, na den heiligen godsdienst zijner lieve ouders en zijner eigene jeugd te hebben misacht en bespot!... Sterven, na zich te hebben overgegeven aan al de buitensporigheden der laagste driften!... Sterven, na geleefd te hebben gelijk een goddelooze!... Sterven, als een wanhopige, als een verdoemde!...

Dit alles geschiedde in de ziel van Karel, terwijl de vrome pater voortging met de eene beweegreden na de andere op te roepen om het verstokte hart des zondaars te vermurwen. Hij giste niet, de heilige man, dat van den eersten stond de slag was gewonnen, en dat sedert lang zijne woorden niet meer doordrongen tot het verstand van Karel, verslonden als deze was in de inwendige bespiegelingen door de tooverklanken der moedertaal, door de machtwoorden van vader en moeder opgewekt.

Plotselings beginnen de oogleden des stervenden te beven, twee dikke tranen parelen te voorschijn, rollen langzaam af en blijven biggelend hangen op de uitgemergelde wangen.

De priester ziet het met blijde verrassing en zwijgt.

Karel blikt hem aan, - o hoe benauwd en angstvol is zijn blik! - Hij vraagt: ‘Vader, is er nog hoop voor een ellendeling gelijk ik?’

De kloosterling schuift zacht zijnen arm onder het kranke hoofd van Karel, zoent hem teeder, en diep ontroerd zegt hij met nadruk: ‘Mijn zoon, als plaatsvervanger en in name van Jezus herhaal ik u de woorden die Hij van het kruis den goeden moordenaar toesprak: Heden nog zult gij met mij zijn in het paradijs. - Of er nog hoop is, mijn zoon? - niet alleen hoop, zeg ik, maar zekerheid. Reeds juicht uw engelbewaarder, reeds jubelen al de heiligen en hemelsche geesten, reeds verblijden zich de zalige zielen uwer ouders in den schoot der Godheid over de bekeering des zondaars, over den terugkeer tot het vaderhuis van den lang betreurden verloren zoon; reeds opent zich het ontfermingsvolle Hart van Jezus om u op te nemen in dien kolk van oneindige barmhartigheid en liefde....’

VI

‘Donaat, uw broeder Karel is gebiecht, hij verlangt naar u.’

Bevend springt Donaat op van de plaats waar hij geknield was neergezonken.

‘Donaat, er is een wonder geschied,’ vervolgt de pater. ‘Verheug u en dank God. - Ik ga de laatste HH. Sacramenten halen om ze uwen broeder toe te dienen.’

Wankelend treedt Donaat de kamer binnen; - eene zwakke stem stijgt op uit het bed waar zijn broeder zieltoogt.

‘Donaat, mijn broeder,’ smeekt hij, ‘vergiffenis! Vergiffenis!

Donaat drukt reeds den lijder aan zijnen boezem en murmelt op zijne beurt tusschen een hartstochtelijk snikken: ‘Vergiffenis, Karel, schenk mij ook vergiffenis!’

Eene wijl omstrengelen de broeders elkander. Doch Karel is zoo zwak dat Donaat vreest hem in zijne armen te zien bezwijken. Voorzichtig en teeder legt hij hem terug op het bed en zegt: ‘O Karel, wat ben ik gelukkig u eindelijk te hebben weergevonden!’

‘Ik ben zeer plichtig geweest jegens u,’ antwoordt Karel, ‘maar nog meer jegens God. Nu begrijp ik eerst voor goed de grootheid mijner misdaden. Ik zou er om wanhopen, indien de goede pater mij niet verzekerd had dat alles, alles vergeven is. Ik gevoel mij nu ook gansch gerust, en ik betrouw alleenlijk op de goedheid van God, die voor mij aan 't kruis gestorven is. - Zie, hier is het kruisbeeld, de pater heeft mij het zijne geleend, omdat ik er geen meer had. - Hoe zou ik durven wanhopen als ik zoo mijn gekruisten Zaligmaker aanschouw.’ - Hij kuste teeder de doornagelde handen en voeten des Verlossers. - Donaat weende.

‘Ween niet, broeder,’ vervolgt Karel, die eenige kracht schijnt te hebben teruggevonden, gelijk eene lamp nog eens helder opflikkert vóór zij uitdooft, ‘ween niet..... Verheug u liever..... ik heb zulk eene groote genade bekomen en zoo onverdiend!.... Niet te vergeefs hebben vader en moeder hierboven voor hun zondig kind gebeden!.... Donaat, hebt gij ook kinderen?’

Donaat knikt ja.

‘Breng ze dan braaf en godvruchtig op. Zonder de eerste deugdzame opvoeding, die wij genoten hebben, ware ik voor altijd verloren geweest. Dan hadden de vermaningen des priesters geen weerklank gevonden in mijn hart. Ja, Donaat, waak over uwe kinderen, vooral als zij tot de jongelingsjaren zullen zijn opgewassen. Slechte kameraden zijn de ondergang der braafste jongelingen. Vertel hun de droevige geschiedenis van hunnen oom, dien zij niet gekend hebben en die hen wel had willen zien om hun te zeggen: wacht u van slechte gezelschappen. Zeg gij het hun als laatste aanbeveling van hun onwaardigen oom.’

Karel zweeg. De herbergier met zijne vrouw waren ondertusschen opgekomen en rangschikten haastig in de beste orde de weinige meubelen die in het vertrek waren. Zij plaatsten eene tafel naast het bed, overdekten ze met wit lijnwaad, en versierden ze met een kruisbeeld tusschen twee brandende kaarsen. Daar zou de God van hemel en aarde rusten, alvorens in het hart te dalen van den rouwmoedigen zondaar.

Op eens zuchtte Karel zwak. ‘Hoor ik niet de bel?’

Ja, het was de berechting die naderde. De stappen des priesters weerklonken weldra op den trap; - de Heiland was daar! - in ontzagwekkende stilte werd de plechtigheid voltrokken: Karel had den goddelijken reispenning ontvangen voor de eeuwigheid, zijne ledematen waren gezalfd en de laatste smetten zijner ziel schoongewasschen door de bovennatuurlijke kracht en genade des H. Oliesels. - Nu rustte hij kalm en wachtte den dood. Bij den laatsten zegen met het Allerheiligste heeft hij nog getracht het kruisteeken te maken, doch zou het niet meer hebben kunnen voltrekken, ware Donaat hem niet ter hulp gekomen om zijnen arm van 't hoofd naar de borst, van den linkertot den rechterschouder te geleiden.

Eenige minuten later lispelde de zieltogende: ‘Donaat, tot weerziens, bij vader en moeder!’ - Onbeweeglijk stonden de trekken, de oogen verglaasden, een stille glimlach zweefde over de paarse lippen...

Karel was dood, maar voor eeuwig gered door de moedertaal.

Mgr. Rutten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken