Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2 (1885-1886)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (60.12 MB)

Scans (1363.93 MB)

ebook (52.94 MB)

XML (2.92 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

(1885-1886)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Zijne wraak.
Naar het Engelsch van Wilkie Collins.
(Vervolg.)

Nauwelijks had hij die overdenking bij zichzelf gemaakt - Frank's ondoordachte uitnoodiging aan Wardour was pas even door hem herhaald - of de gordijn voor de tusschendeur werd opengetrokken. Kapitein Helding en de officieren, die met de expeditie zouden meegaan, kwamen door het hoofdvertrek om de hut uit te gaan. Toen hij Crayford gewaar werd, bleef kapitein Helding staan om hem aan te spreken.

‘Ik heb u een ongeval mede te deelen,’ zei de kapitein, ‘waardoor ons getal met een vermindert. Mijn tweede luitenant, die met ons mede zou gaan, heeft een val op 't ijs gedaan. Naar het verhaal van den bootsman te oordeelen, vrees ik dat de arme man zijn been heeft gebroken.’

‘Dan zal ik zijne plaats innemen,’ riep eene stem van het andere einde der hut.

Iedereen keek op. De man, die zoo sprak, was Richard Wardour.

Crayford kwam terstond tusschenbeiden met eene hevigheid, die allen, die hem kenden, verbaasde.

‘Neen!’ zeide hij. ‘Gij niet, Richard! gij niet!’

‘Waarom niet?’ vroeg Wardour luide.

‘Ja, waarom niet?’ voegde kapitein Helding er bij. ‘Wardour is juist iemand, die van groot nut kan zijn op een langen tocht. Hij is volmaakt gezond en is de beste schutter onder ons. Ik stond al op 't punt het hem zelf voor te stellen.’

Crayford verloor ditmaal den gewonen eerbied voor zijn overste uit het oog. Hij betwistte luide de gevolgtrekking, waartoe de kapitein kwam.

‘Wardour heeft het recht niet, zichzelf aan te bieden,’ hernam hij. ‘Er is bepaald, kapitein Helding, dat 't lot zou beslissen wie gaan en wie blijven moet.’

‘En het lot heeft beslist,’ riep Wardour uit. ‘Denkt ge dan dat we weer zullen gaan dobbelen en aan een officier van “de Zeemeeuw” de kans geven een officier van “de Zwerver” te vervangen? Er is eene plaats opengevallen op ons schip, niet op het uwe; en wij hebben 't recht die plaats aan te vullen naar onze eigen verkiezing. Ik bied mij aan; mijn kapitein vindt het goed. Wie heeft dan nog het recht mij hier te houden?’

‘Zacht wat, Wardour,’ zei kapitein Helding. ‘Iemand die gelijk heeft, behoeft zich niet zoo driftig te maken.’ Hij keerde zich weer naar Crayford. ‘Ge zult nu toch moeten toestemmen,’ ging hij voort, ‘dat Wardour ditmaal gelijk heeft. De officier die niet mee kan, behoort onder mijn kommando; en de billijkheid eischt dus dat een mijner officieren hem vervange.’

Er viel niet meer over dit punt te redeneeren. De domste man moest erkennen dat op het antwoord van den kapitein niets meer te zeggen viel. Wanhopig greep Crayford Frank's arm en trok hem een paar stappen ter zijde. De laatste kans die hem overbleef om de beide mannen van elkaar te scheiden, was de kans Frank te overreden om te blijven.

‘Beste Frank,’ begon hij. ‘Als vriend gevoel ik mij verplicht u nog eens aandachtig te maken op den staat van uwe gezondheid. Ik heb reeds vroeger, zooals ge u herinneren zult, twijfel geopperd of gij wel sterk genoeg zoudt zijn deel te nemen aan dien tocht. Op dit oogenblik twijfel ik er nog sterker aan dan ooit. Wilt gij den raad aannemen van een vriend, die het wel met u meent?’

Wardour had Crayford gevolgd en viel hem nu op ruwe wijze in de rede, eer Frank nog had kunnen antwoorden:

‘Laat hem met rust!’

Crayford sloeg geen acht op dien uitval. Hij was te zeer in vuur om Frank van den tocht terug te houden, dan dat hij iets opmerkte wat door de personen in zijne omgeving gezegd of gedaan werd.

‘Doe het niet, 'k bid het u, stel u niet aan gevaren bloot, die gij ongeschikt zijt te doorstaan!’ ging hij overredende voort. ‘Uwe plaats kan gemakkelijk worden aangevuld. Verander van gedachten, Frank. Blijf hier bij mij.’

Wederom kwam Wardour tusschenbeiden. Wederom riep hij uit: Laat hem met rust!’ - nog ruwer dan daar straks. Maar Crayford, die doof en blind bleef voor alles behalve voor eene zaak, ging voort Frank te overreden.

‘Gij bekendet daareven toch zelf dat gij niet gehard waart tegen vermoeienis. Ge gevoelt (gij moet gevoelen) hoe zwak die laatste ziekte u gemaakt heeft. Gij weet (ik ben er zeker van dat gij het weet) hoe ongeschikt gij zijt om u aan de felle koude bloot te stellen en aan lange marschen door den sneeuw.’

[pagina 344]
[p. 344]

Door Crayford's koppigheid buiten zichzelf van drift en terwijl hij aan Frank's gelaat zag of meende te bespeuren dat deze wilde toegeven, vergat Wardour zich zoover, Crayford bij den arm te pakken en te trachten hem van Frank te verwijderen. Crayford keerde zich om en zag hem aan.

‘Richard,’ zeide hij zeer kalm. ‘Gij zijt u zelf niet meester. Ik beklaag u. Neem weg die hand.’

Wardour liet zijne hand zakken, met de gedwongen gedweeheid van een wild dier voor zijn bewaker. Het stilzwijgen, dat nu een oogenblik heerschte, gaf Frank de gelegenheid, eindelijk aan 't woord te komen.

‘Ik ben diep gevoelig, Crayford,’ begon hij, ‘voor de belangstelling die gij mij toont.’

‘En gij zult mijn raad opvolgen?’ viel Crayford hem haastig in de rede.

‘Mijn besluit staat vast, oude vriend,’ antwoordde Frank op vasten, droevigen toon. ‘'t Spijt me dat ik u moet teleurstellen. Ik ben voor den tocht aangewezen. Ik ga met den tocht mee.’ Hij ging dichter bij Wardour. In zijne onwetendheid klopte hij Wardour vertrouwelijk op den schouder.

‘Als ik vermoeienis voel,’ zeide de arme onnoozele Frank, ‘dan zult gij mij wel helpen, kameraad, - niet waar? Kom, laat ons gaan!’

Wardour trok zijn geweer uit de hand van den matroos die het voor hem droeg. Op zijn donker gelaat kwam plotseling een glans van vreeselijke vreugde.

‘Kom!’ riep hij uit. ‘Over den sneeuw en het ijs! kom! waar geen mensch nog ooit zijn voet heeft gezet en waar geen menschelijke voetstap een spoor achterlaat.’

Instinktmatig, zonder te weten wat hij deed, deed Crayford eene poging hen te scheiden. Zijne medeofficieren, die naast hem stonden, hielden hem terug. Zij zagen elkander bezorgd aan. De koude, die zonder genade op verschillende wijzen slachtoffers maakte, had bij sommigen 't eerst hun verstand aangetast. Iedereen hield van Crayford. Was hij op 't punt, evenals anderen, zijn verstand te verliezen? Zij dwongen hem, op een der vaten te gaan zitten.

‘Houd u goed, oude kerel!’ zeiden zij vriendelijk - ‘kom, houd u goed!’ Crayford gaf toe, maar in zijn binnenste kookte het, nu hij gevoelde hoe hulpeloos hij was. Wat, in Gods naam, kon hij doen? Kon hij Wardour bij kapitein Helding aangeven, louter op een vermoeden - zonder zelfs eene schaduw van bewijs dat dit vermoeden rechtvaardigde? De kapitein zou zelf niet een van zijne officieren willen beleedigen, door dezen de afgrijselijke beschuldiging mede te deelen. De kapitein zou evenals de anderen tot het besluit komen, dat Crayford's verstand aan 't dwalen was ten gevolge van koude en ontbering. Geene hoop - geen zweem van hoop bleef hem meer over, dan alleen dat de expeditie uit een groot aantal personen bestond. Officieren en matrozen, allen hielden van Frank. Zoolang zij handen en voeten konden bewegen, zouden zij hem voorthelpen - zouden zij zorgen dat hem geen leed geschiedde.

Het kommando werd gegeven; de deur werd opengeworpen; snel verlieten allen de hut. De tochtgenooten begonnen zich in beweging te zetten over de eindelooze sneeuwvlakte, onder den zwarten hemel. De zieke en gebrekkige manschappen, wier laatste hoop was gevestigd op hunne vertrekkende makkers, deden een zwakken juichtoon hooren. Enkelen, wier dagen geteld waren, weenden en treurden als vrouwen. Frank's stem haperde toen hij zich aan de deur omkeerde om zijn afscheidswoord te zeggen tot den vriend, die een vader voor hem geweest was.

‘God zegene u, Crayford!’

Crayford drong door de officieren heen, die om hem heen stonden, sprong voorwaarts, vatte Frank's beide handen, en hield hem vast alsof hij hem nooit wilde laten gaan.

‘God behoede u, Frank! Al wat ik in de wereld bezit, zou ik willen geven om bij u te blijven. Vaarwel! Vaarwel!’

Frank wuifde met zijne hand - wischte de tranen af die in zijne oogen welden - en liep naar buiten. Crayford riep hem de laatste, de eenige waarschuwing achterna, die hij geven kon:

‘Blijf, zoolang ge kunt, bij den hoofdtroep, Frank!’



illustratie
‘wie zal het hebben?’ naar h. bever.


Wardour, die tot het laatst gewacht had - Wardour, die Frank door den sneeuwstorm gevolgd was - bleef staan, deed eenige stappen terug, en antwoordde Crayford bij de deur:

‘Zoolang hij kan, blijft hij bij mij.’

einde van het tweede tafereel.

Derde tafereel.
De ijsberg.

Hoofdstuk XII.

Alleen! Alleen te midden der ijsbergen!

De zon der Noordpoolstreken gaat donker op aan den somberen hemel! Het koude licht der maan, dat zich wonderlijk mengt met de schemering van den dageraad, hult de besneeuwde vlakten in een grijs loodkleurig waas. Bij dat spookachtige schijnsel ontwaart men eene ijsschol aan den verren horizont, die zich langzaam naar het zuiden voortbeweegt. Daarvoor is een open vak, waarin de donkere golven voorwaarts rollen en tegen de scherpe ijskanten breken. Nog dichterbij verheft een ijsberg, die het drijfijs volgt, zijne puntige spitsen ten hemel: hier schitterende in de stralen der maan, ginds als spookgestalten opdoemende in het aschgrauw schemerlicht.

Welk voorwerp is dat, dáár, in 't midden van die breede ijsvlakte op de onderste helling van den ijsberg, dat de akelige eentonigheid van 't tooneel breekt? Is 't mogelijk dat in deze ontzagwekkende eenzaamheid nog teekenen wijzen op de aanwezigheid van menschen? Ja! De donkere omtrekken van een boot, die op den ijsberg is vastgesjord, teekenen zich tegen den ijswand af. In eene ijsspelonk achter den boot flikkert een roode gloed van een bijna uitgedoofd vuur en werpt nu en dan zijn schijnsel over twee menschelijke gedaanten. De eene zit met zijn rug geleund tegen den zijkant van 't hol. De ander ligt neergestrekt met zijn hoofd op de knie van zijn medegezel. De eerstgenoemde is wakker en in nadenken verzonken. De andere ligt achterover met zijn bleek gelaat naar den hemel gewend, - slapende of dood. 't Is reeds lange dagen geleden dat zij beiden zijn achtergebleven en hunne tochtgenooten van de expeditie, die was uitgezonden om hulp te zoeken, hun tocht zonder hen hebben voortgezet. 't Is lange dagen reeds geleden dat zij beiden door hunne afgematte en vermoeide gezellen als veroordeelde verlorenen zijn beschouwd. De man die zit te peinzen, is Richard Wardour. Hij die slapende of dood ter neder ligt, is Frank Aldersley.

De ijsberg drijft langzaam voort - door de donkere golven, in 't aschkleurig licht. Van oogenblik tot oogenblik wordt het wegstervende vuur kleiner en kleiner. Van oogenblik tot oogenblik sluipt de ijskoude dood nader en nader tot de verloren mannen.

Richard Wardour heft het hoofd van den slapende op en geeft het een rustpunt tegen den wand der spelonk. Hij gaat naar den boot en keert terug meteen blok hout. Hij buigt zich voorover om het hout in 't vuur te werpen - maar blijft eensklaps stokstijf staan. Frank droomt en mompelt iets in zijn droom. Een vrouwennaam glijdt over zijne lippen. Frank waant weer in Engeland te zijn - op het bal - en Clara zijne liefdebekentenis toe te fluisteren.

Eene helsche gedachte werpt hare schaduw op het gelaat van Richard Wardour. Hij staat van het vuur op; hij brengt het hout terug naar den boot. Zijne ijzeren kracht van weleer is wel is waar gebroken, maar nog niet verloren. Zij drijven al nader en nader naar de open zee toe. Hij kan den boot te water laten zonder hulp; hij kan het voedsel en het brandhout medenemen. De man die daar op den ijsberg slaapt, is de man die hem Clara ontroofd heeft - die de hoop en het geluk van zijn leven voor altijd heeft vernietigd. Verlaat dien man, terwijl hij slaapt, en laat hem omkomen.

Dat fluistert de verzoeker. Richard Wardour beproefde zijne krachten op den boot. Hij beweegt, hij kan hem hanteeren. Hij staat stil en ziet om zich heen. Vóór hem de open zee. Achter hem ligt de man die zijn geluk heeft verwoest. De schaduw der helsche gedachte breidt zich al verder en verder, hoe langer hoe donkerder over zijn gelaat uit. Hij legt zijne handen op den boot - peinst en weifelt.

De ijsberg drijft langzaam voort - door de donkere golven, in 't aschkleurig licht. Van oogenblik tot oogenblik wordt het wegstervende vuur kleiner en kleiner. Van oogenblik tot oogenblik sluipt de ijskoude dood nader en nader tot den slapende. En nog altijd wacht Richard Wardour - peinst en weifelt.

 

einde van het derde tafereel.

 

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken