Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2 (1885-1886)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (60.12 MB)

Scans (1363.93 MB)

ebook (52.94 MB)

XML (2.92 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

(1885-1886)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Zijne wraak.
Naar het Engelsch van Wilkie Collins.
(Vervolg.)

Vierde tafereel.
De tuin.

Hoofdstuk XIII.

De Lente is aangebroken. De frissche Aprilkoelte doet knoppen en bladeren trillen. Fier staat de maan aan den onbewolkten en gestarnden hemel. Alom, over 't land en over de zee, heerscht de stilte van het middernachtelijk uur.

In eene villa aan de westkust van het eiland Wight zijn de glazen deuren van de huiskamer, die op den tuin uitzien, nog open. De carcellamp brandt op de tafel. Eene dame zit bij de lamp te lezen. Van tijd tot tijd kijkt zij in den tuin naar het witte kleed van een jong meisje, dat langzaam op en neer wandelt door de lanen, terwijl het maanlicht zacht en liefelijk op 't grasperk schijnt.

Verdriet en onzekerheid hebben hun stempel op haar gedrukt. Niet alleen ijverzuchtigen maar zelfs hare vrienden, die haar vroeger bewonderden, zijn nu eenstemmig van oordeel dat zij er vermagerd uitziet. Anderen daarentegen spreken met evenveel oprechtheid het genadiger oordeel uit, dat hare oogen, heur haar, hare natuurlijke bevalligheid en fiere houding slechts weinig van hunne vroegere bekoorlijkheid verloren hebben. De waarheid ligt, als gewoonlijk in het midden. Trots zorg en verdriet, is mevrouw Crayford nog steeds de schoone mevrouw Crayford.

De heerlijke stilte van het nachtelijk uur wordt afgebroken door de zachte stem van de jongedame in den tuin.

‘Lucy, ga eens aan de piano zitten. Het is een nacht om muziek te maken. Speel iets wat in harmonie is met dezen nacht.’

Mevrouw Crayford ziet naar de pendule op den schoorsteenmantel.

‘Beste Clara, het is al over twaalven! Denk er aan wat de dokter u gezegd heeft. Ge hadt al een uur geleden te bed moeten zijn.’

‘Een half uurtje, Lucy - nog een klein half uurtje! Zie eens die maneschijn over de zee. Wie kan in zulk een nacht aan slapen denken? Speel iets, Lucy - iets verhevens en goddelijks.’

Zoo smeekende naderde Clara hare vriendin aan de tuindeur. Ook zij had onder den verterenden invloed der onzekerheid geleden. Haar gelaat had zijne jeugdige frischheid verloren; geen teedere blos kleurde hare wangen als zij sprak. De zachte grijze oogen die eens Franks hart betooverd hadden, zijn droevig veranderd. In rust zien ze er dot en vermoeid uit. Is Clara echter opgewekt, dan zijn ze woest en rusteloos, alsof zij plotseling uit een verschrikkelijken droom is ontwaakt. In haar wit kleedje, met het loshangende zachte bruine haar over hare schouders, ziet het meisje er als eene geestverschijning uit, terwijl zij daar naar het venster loopt in het volle licht der maan - en smeekt om muziek, die in harmonie is met de geheimzinnigheid en schoonheid van den nacht.

‘Zult gij dan binnenkomen, als ik iets speel?’ vraagt mevrouw Crayford. ‘Gij zult u ziek maken, lieve, door zoo lang in de nachtlucht te blijven.’

‘Neen! neen! Ik geniet er van. Speel - terwijl ik in den tuin ben en naar zee staar. Dat geeft mij kalmte en troost; dat doet mij goed.’

Zij zweeft weer als eene geestverschijning terug over het grasperk. Mevrouw Crayford staat op en legt het boek, dat zij bezig was te lezen, neder. Het is eene reisbeschrijving van een tocht in de IJszee. Nu de hoop haar bijna is ontzonken - nu de laatste tijdingen van ‘de Zwerver’ en de ‘Zeemeeuw’ meer dan twee jaar oud zijn - kunnen de twee eenzame vrouwen van niets anders lezen, kunnen zij aan niets anders denken dan aan de gevaren en ontdekkingen der verlorenen en geredden in de vreeselijke Poolzee.

Ongaarne legt mevrouw Crayford haar boek ter zijde en opent zij de piano. Mozart's ‘Aria in A. met Variaties’ ligt open op het instrument. Achter elkaar speelt zij de liefelijke melodieën, zoo eenvoudig, zoo waarachtig schoon, van dat bescheiden en ongeëvenaarde toonwerk. Bij het einde der negende variatie (Clara's meest geliefde) houdt zij op en keert zich naar den tuin.

‘Wil ik nu ophouden?’ vraagt zij.

Er komt geen antwoord. Had Clara zoover gewandeld dat zij de muziek, waar zij zooveel van hield, niet gehoord had - de muziek die zoo geheel in harmonie was met de schoonheid van den nacht? Mevrouw Crayford staat op en gaat naar de tuindeur.

Neen! daar staat de witte gedaante alleen op het hellend pad - met het hoofd van het huis afgekeerd; met het gelaat gewend naar de kalme zee, wier zacht kabbelende golven ophouden aan den horizon: de kust van Hampshire.

Mevrouw Crayford loopt het pad voor de glazen deur af en roept haar aan.

‘Clara!’

Weer geen antwoord. De witte gedaante blijft nog onbewegelijk op hare plaats staan.

Met een droevig gelaat, maar zonder schijn van schrik, keert mevrouw Crayford naar de kamer terug. Hare eigen droevige ervaring zegt haar wat er gebeurd is. Zij roept de dienstboden en gelast deze in de huiskamer te blijven wachten tot dat zij ze roept. Daarop begeeft zij zich weer naar den tuin terug en nadert de geheimzinnige gedaante op het grasperk.

Dood voor de buitenwereld, alsof zij reeds in haar graf lag - ongevoelig voor aanraking, voor toespraak, stijf en koud als steen - stond Clara daar op de door het maanlicht beschenen grasvlakte, met het gelaat naar de zee gekeerd. Mevrouw Crayford staat naast haar en wacht geduldig af, totdat de verandering die zij weet dat komen moet, zal plaats hebben. ‘Beroerte,’ noemen sommigen het - ‘zenuwtoeval,’ zeggen anderen; wat er van zij, dit is zeker dat zich steeds dezelfde verschijnselen voordoen, dat er steeds dezelfde verandering komt.

Daar komt ze ook nu. Geene verandering in hare oogen; deze blijven wijd geopend, strak en glazig. De eerste beweging, die zij maakt, is met hare handen. Deze heffen zich langzaam op en tasten in de lucht, als van iemand die in 't donker zoekt. Eene poos later - en hare lippen bewegen zich: zij openen zich en trillen. Nog een oogenblik later en uit die geopende lippen komen woorden, langzaam, een voor een, op een toon zoo dof, alsof zij bezig is in haar slaap te spreken.

Mevrouw Crayford ziet achter zich naar het huis. De droevige ondervinding heeft haar achterdochtig gemaakt dat de dienstboden nieuwsgierig zijn. De droevige ondervinding heeft haar al lang geleerd dat de wilde woorden, die Clara in dien toestand spreekt, niet geschikt zijn om door de dienstboden te worden gehoord. Is er een in den tuin komen luisteren? Neen. Zij staan bij de glazen deuren, waar zij niets kunnen hooren, te wachten op het teeken dat hunne hulp inroept.

Zich weder tot Clara wendende, hoort mevrouw Crayford de afgebroken woorden, die al sneller en sneller van hare lippen stroomen.

‘Frank! Frank! Frank! Blijf niet achter - wantrouw Richard Wardour. Blijf bij den hoofdtroep zoolang ge kunt, Frank!’

Een oogenblik van stilte volgde; toen was het visioen veranderd. Nu ziet zij hem op den ijsberg: overgelaten aan de genade van den bittersten vijand, dien hij op aarde heeft. Zij ziet hem voortdrijven over de donkere zee, onder het aschgrauwe licht.

‘Op, Frank! op en verdedig u! Richard Wardour weet dat ik u liefheb - Richard Wardour's wraak zal u 't leven benemen! Op, Frank - waak! Gij drijft uwen dood tegemoet!’ Een zachte jammerkreet ontsnapte haar, vreeselijk en akelig om te hooren. ‘Hij drijft voort,’ fluistert zij in zichzelf - ‘voort naar zijnen dood!’

Hare glazige oogen worden eenklaps helder - en sluiten zich. Eene langdurige rilling loopt door hare leden. Een flauwe blos komt op hare doodelijk bleeke wangen en verdwijnt weder. Hare knieën knikken. Zij zinkt in de armen van Mevrouw Crayford neder.

De dienstboden, ijlings op het hulpgeroep toegesneld, brengen haar in huis. Zij leggen haar op bed zonder dat zij 't gevoelt. Een half uur later en hare oogen gaan weer open - thans met de spranken van 't levenslicht er in - en blijven moede rusten op hare vriendin, die naast haar bed gezeten is.

‘Ik heb een vreeselijken droom gehad,’ fluistert zij zacht. ‘Ben ik ziek, Lucy? Ik gevoel me zoo zwak.’

Nauwelijks heeft zij die woorden uitgesproken, of zij zinkt in een kannen, natuurlijken slaap,

[pagina 352]
[p. 352]

evenals jonge kinderen die vermoeid zijn van 't spelen. Ofschoon alles nu voorbij is en verder waken onnoodig, blijft Mevrouw Crayford op hare plaats naast het bed zitten, daar zij te bezorgd en te opgewekt is om naar hare eigene kamer te gaan.

Bij vorige gelegenheden was zij gewoon de woorden, die Clara in hare vervoering sprak, dadelijk te vergeten. Ditmaal heeft zij de macht niet dit te doen. De woorden spelen haar door 't hoofd. Tevergeefs bezint zij zich wat de dokters gezegd hebben over den toestand van Clara: ‘Al hetgeen zij vreest voor den verloren minnaar, verwart zich in haar geest met hetgeen zij voortdurend leest over onheilen, gevaren en reddingen in de Poolzee. De verwonderlijkste dingen die zij zegt, zijn alleen het gevolg van die oorzaak en kunnen allen slechts op die wijze verklaard worden.’ Dat hebben de dokters gezegd; en tot dusver heeft mevrouw Crayford hunne inzichten gedeeld. Dezen nacht alleen klonken de woorden van het meisje haar zoo wonderlijk profetisch in het oor. Dezen nacht vraagt zij zich voor 't eerst af: ‘Is Clara, in haar geest, bij en met de geliefden en verlorenen in het eenzame Noorden? Kan een menschelijk wezen in een droombeeld de dooden en levenden zien?’

Hoofdstuk XIV.

De nacht is voorbijgegaan. Overal in 't rond heeft de tuin een vroolijk, levendig aanzien in de stralen der middagzon. Overal rondom de villa hoort men de klanken en tonen van het werkelijke leven. Uit den tuin van de aangrenzende villa klinken de stemmen van spelende kinderen. Langs den weg achter de tuinen hoortmen het gerol der wielen van voorbijgaande wagens en rijtuigen. Het geklos van raderen en 't gestamp der stoomtuigen in de verte op de blauwe golven, verkondigen het voorbijvaren nu en dan van stoombooten bij het ingaan of verlaten der zeeëngte tusschen het eiland en het vaste land. In de boomen, tusschen de ruischende bladeren, zingen de vogels lustig en blij.

Binnenshuis lachen de vrouwelijke dienstboden onder 't werken luide over eene grappige geschiedenis. In éen woord: het is een vroolijke, genotvolle morgen.

De beide dames waren buiten; zij rustten, na eene wandeling te hebben gedaan, op eene tuinbank. Na eenige weinige, alledaagsche woorden met elkander gewisseld te hebben, zwijgen zij beiden.

Volkomen bewust van hetgeen zij in hare vervoering gezien had, evenals men in 't algemeen het bewustzijn heeft van hetgeen men in een droom heeft gezien, - overtuigd dat het visioen eene bovennatuurlijke openbaring was, - geloofde Clara vast en zeker dat haar noodlottig voorgevoel zich had verwezenlijkt. De laatste flauwe hoop die zij gekoesterd had, Frank nog weer te zien, was thans vervlogen. Door langdurige ervaring met Clara's natuur bekend, begreep mevrouw Crayford wat in Clara's ziel omging en wachtte zij zich wel eene poging te doen met haar te redeneeren en haar tot andere inzichten te brengen, daar zij wist dat dit niets dan vergeefsche moeite en tijdverlies zou zijn. De neiging, die zij zelve in den afgeloopen nacht gehad had, om eene bijgeloovige waarde te hechten aan de woorden, die Clara in hare vervoering gesproken had, was thans weder geheel verdwenen. Rust en nadenken hadden haren geest tot kalmte gebracht, en haar gezond verstand doen spreken. Hoezeer zij overigens ook in alles met Clara sympathiseerde, kon zij, terwijl zij zoo samen in den heerlijken zonneschijn zaten, toch niet met Clara's sombere twijfelingen aan de toekomst instemmen. Zij, die nog hoop durfde koesteren, wist niets te zeggen tot de treurende vriendin, die alle hoop had opgegeven. Zoo gingen de oogenblikken rustig voorbij en de twee vriendinnen zaten in stilte naast elkander,



illustratie
faizanten.


Aldus verliep een vol uur, toen er aan de buitendeur van de villa werd gebeld.

Beiden schrikten op - beiden kenden die bel. Het was 't uur dat de postbode de dagbladen uit Londen bracht. Hoeveel honderden malen hadden zij niet in de dagen die vervlogen waren, den band die het dagblad omsloot losgescheurd en met dezelfde mengeling van hoop en vrees naar dezelfde kolom gestaard! Heden als gisteren; heden als morgen als zij in leven bleven. Daar komt de knecht aan met Lucy's dagblad in zijne hand.

Zouden zij vandaag wederom doen, wat zij beiden zoo menigmaal in vervlogene dagen gedaan hadden?

Neen! Mevrouw Crayford scheurt als naar gewoonte den band van haar dagblad. Clara legde het hare, ongeopend, op de tuinbank naast zich neder.

Stilzwijgend zocht mevrouw Crayford naar de plaats waarheen zij altijd zag, naar de kolom bestemd voor de laatste tijdingen uit den vreemde. Nauwelijks was haar blik op de bladzijde gevallen of met een luiden vreugdekreet springt zij op. Het blad glijdt uit hare bevende hand en zij valt Clara in de armen: ‘O, mijne lievelinge! mijne lieve! eindelijk nieuws van hen.’

Zonder te antwoorden, zonder de minste verandering in blik of houding, neemt Clara het dagblad van den grond op en leest den eersten regel der kolom, in hoofdletters gedrukt:

De Noordpool-expeditie.

Zij houdt op en ziet mevrouw Crayford aan.

‘Zijt gij sterk genoeg het aan te hooren, Lucy, als ik 't overluid lees?’

Mevrouw Crayford was te zeer geschokt om in woorden te antwoorden. Zij knikte ongeduldig toestemmend met haar hoofd.

Clara las het bericht dat onder dit hoofd was opgenomen. Het luidde aldus:

‘Uit St. John, Newfoundland, ontvingen wij het volgende bericht ter openbaarmaking. De walvischvaarder Blytheword bericht, de overgebleven officieren en manschappen van de expeditie in de straat Davis te hebben gevonden. Volgens hunne verklaring zijn verscheidenen dood en worden er enkelen als verloren beschouwd. Voor de juistheid van den lijst der geredden gelijk die door de bemanning van den walvischvaarder is opgemaakt, wordt niet ingestaan, daar de omstandigheden een nauwgezet onderzoek niet toelieten. Het vaartuig had zijn tijd noodig; en de mannen der expeditie, die allen in meerdere of mindere mate uitgeput en lijdende waren, waren niet in staat de noodige inlichtingen voor een onderzoek te geven. Met de volgende post kunnen verdere bijzonderheden worden tegemoet gezien.’

Hierop volgde de lijst der overgeblevenen, aanvangende met de namen der officieren naar den ranglijst. Zij lazen den lijst te zamen. De eerste naam was kapitein Helding. De tweede was luitenant Crayford.

Thans kon de vrouw haar gevoel niet bedwingen. Mevrouw Crayford barstte in vreugdetranen uit. Na eenige oogenblikken sloeg zij haar arm om Clara's leest en sprak haar toe:

‘O, lieve!’ fluisterde zij, ‘zijt gij even gelukkig als ik? Is Frank's naam er ook bij? Mijne oogen staan vol tranen. Lees voor mij - zelve kan ik niet lezen.’

Op bedaarden droevigen toon luidde Clara's antwoord:

‘Ik heb gelezen tot aan den naam van uw echtgenoot. Ik verlang niet verder te lezen.’

Mevrouw Crayford wischte zich de tranen uit de oogen - kwam tot bedaren - en zag het dagblad in.

Op den lijst der levenden zocht zij te vergeefs. Frank's naam kwam er niet op voor. Op een tweeden lijst onder het hoofd ‘Dood of Vermist,’ stonden het eerst bovenaan de namen van:

Francis Aldersley.
Richard Wardour.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken