Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2 (1885-1886)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (60.12 MB)

Scans (1363.93 MB)

ebook (52.94 MB)

XML (2.92 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

(1885-1886)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Zijne wraak.
Naar het Engelsch van Wilkie Collins.
(Vervolg.)

‘Orders van 't schip, Steventon?’ vroeg Crayford, een officier te gemoet gaande.

‘Alleen mondelinge orders,’ antwoordde Steventon. ‘Het schip zal met het vloedgetij 't anker lichten. Wij zullen een geweer afschieten om de passagiers bijeen te doen komen en nog een boot naar wal zenden. Hier breng ik echter eenige verfrisschingen voor de passagiers mede. Op het schip is alles in een staat van verwarring - de dames zullen dus meer op hun gemak hier het tweede ontbijt gebruiken.’

Toen zij die woorden hoorde, nam mevrouw Crayford de gelegenheid waar om nu op hare beurt Clara het stilzwijgen op te leggen.

‘Kom, lieve,’ zeide zij. ‘Laten wij dan de tafel dekken, voor de heeren binnenkomen.’

Clara was echter te ernstig verlangend om de zaak die zij weten wilde, te vernemen, dan dat zij zich op die wijze tot stilzwijgen liet brengen. ‘Ik zal u dadelijk helpen,’ antwoordde zij - en toen, schuins door de hut loopende, richtte zij het woord tot den officier die Steventon heette.

‘Hebt gij een paar minuten den tijd?’ vroeg zij. ‘Ik heb met u over iets te spreken.’

‘Ik ben geheel tot uw dienst, Mis Burnham.’

Na dit antwoord te hebben gegeven, gaf Steventon de beide matrozen bevel om te vertrekken. Mevrouw Crayford zag met een bezorgd gelaat haar echtgenoot aan. Crayford fluisterde haar toe: ‘Wees maar niet bang voor Steventon. Ik heb hem gewaarschuwd; ge kunt op zijne stilzwijgendheid rekenen.’

Clara verzocht Crayford tot haar terug te keeren.

‘Ik zal u niet lang bezig houden,’ zeide zij. ‘Ik beloof u mijnheer Steventon niet in verlegenheid te zullen brengen. Hoe jong ik ook ben, zult gij beiden toch zien dat ik in staat ben mij te beheerschen. Ik zal u niet vragen terug te komen op het verhaal van het lijden, dat ge doorstaan hebt. Ik wensch alleen de zekerheid te hebben dat ik mij niet vergis omtrent ééne zaak - ik bedoel, omtrent hetgeen voorviel tijdens het vertrek van de tochtgenooten, die hulp gingen zoeken. Naar ik hoorde liet gij onder elkander het lot beslissen wie met de uit te zenden manschappen mee zou gaan en wie moest achterblijven. Frank trok het lot te gaan.’ Zij zweeg stil, en sidderde. ‘En Richard Wardour,’ ging zij voort, ‘trok het lot om achter te blijven. Op uwe eer en uw geweten, als mannen en officieren, is dit de waarheid?’

‘Op mijn eerewoord,’ antwoordde Crayford, ‘het is de waarheid.’

‘Op mijn eerewoord,’ herhaalde Steventon, ‘het is de waarheid.’

Zij zag hen aan, en bedacht zich zorgvuldig, voor zij verder ging.

‘Gij beiden trokt het lot in de hutten achter te blijven,’ zeide zij, opnieuw Crayford en Steventon aansprekende. ‘En beiden zijt gij thans hier. Richard Wardour trok het lot achter te blijven en Richard Wardour is niet hier. Hoe komt het dat zijn naam te zamen met dien van Frank op de lijst der vermisten voorkomt?’

Die vraag was eene gevaarlijke vraag om te beantwoorden. Steventon liet het voor Crayford over dit te doen. Weder antwoordde deze ontwijkend:

‘Daar volgt niet uit, lieve,’ zeide hij, ‘dat de beide mannen te zamen vermist zijn, al komen nu toevallig hunne namen gezamenlijk op den lijst voor.’

Clara leidde hieruit terstond de eenige gevolgtrekking af, die uit dat ondoordachte antwoord was op te maken.

‘Frank werd vermist van den troep, die hulp ging zoeken,’ zeide zij. ‘Begrijp ik het dus goed dat Wardour uit de hutten werd vermist?’

Zoowel Crayford als Steventon aarzelden. Mevrouw Crayford wierp een verontwaardigden blik naar hen - en sprak de noodzakelijke leugen uit, zonder een oogenblik te aarzelen!

‘Ja!’ zeide zij. ‘Wardour werd uit de hutten vermist.’

Hoe snel zij ook gesproken had, kwam haar antwoord toch te laat. Clara had de korte aarzeling van de beide officieren opgemerkt. Zij keerde zich tot Steventon.

‘Ik vertrouw op uwe eer,’ zeide zij kalm. ‘Heb ik gelijk of niet, als ik geloof dat mevrouw Crayford zich vergist?’

Zij had zich tot den rechten man gewend. Steventon had zijne vrouw niet bij zich die hare macht over hem kon doen gelden. Steventon, - op zijn eerewoord gevraagd en zoo goed als gedwongen een antwoord te geven - bekende de waarheid. Wardour was medegegaan in plaats van een officier, die door een toeval buiten staat was gesteld den troep te vergezellen en - Wardour en Frank werden te zamen vermist.

Clara zag mevrouw Crayford aan.

‘Ge hoort het?’ zeide zij. ‘Gij vergist u, ik niet. Wat gij “toe val” - wat ik “noodlot” noem - bracht Richard Wardour en Frank te zamen als deelgenooten aan denzelfden tocht.’ Zonder een antwoord af te wachten, keerde zij zich weder tot Steventon, en verraste dezen door het pijnlijk onderwerp van 't gesprek uit vrijen wil te laten varen.

‘Zijt gij wel eens in de Hooglanden van Schotland geweest?’ vroeg zij.

‘Ik heb de Hooglanden nooit bezocht,’ antwoordde de luitenant.

‘Hebt ge ooit in boeken over de Hooglanden gelezen van de Zienersgave of zoo iets dergelijks?’

‘Ja.’

‘Gelooft gij aan het bestaan der Zienersgave?’

Steventon gaf zeer beleefd een ontwijkend antwoord.

‘Ik weet niet wat ik zou hebben geloofd indien ik ooit in de Hooglanden geweest was,’ zeide hij. ‘Maar nu heb ik geene gelegenheid gehad de zaak ernstig te onderzoeken.’

‘Geloof dan,’ vervolgde Clara, ‘dat ik niet lang geleden in Engeland een vreemden droom heb gehad. In mijn droom heb ik gezien wat gij zoo even bekendet - en meer dan dat. Hoe kwam het dat de beide vermiste mannen van hunne gezellen gescheiden werden? Raakten zij ze geheel toevallig kwijt? of moest men er toe besluiten hen achter te laten?’

Crayford deed eene laatste poging om hare ondervragingen te stuiten op het punt waarop zij nu gekomen was.

‘Steventon noch ik namen deel aan dien tocht,’ sprak hij. ‘Hoe kunnen wij u dus antwoorden?’

‘Uwe medeofficieren die er wèl deel aan namen moeten u gezegd hebben wat er is voorgevallen,’ gaf Clara ten antwoord. ‘Ik verzoek u en mijnheer Steventon alleen mij over te brengen wat zij u verhaald hebben.’

Opnieuw kwam mevrouw Crayford tusschenbeiden - ditmaal met een praktischen wenk.

‘Het ontbijt is nog niet uitgepakt,’ zeide zij. ‘Kom, Clara! dat behoort tot ons werk, en het is meer dan tijd.’

‘Het ontbijt heeft nog wel een paar minuten langer den tijd,’ antwoordde Clara. ‘Wees niet boos om mijne stijfhoofdigheid,’ vervolgde zij, hare hand liefkoozend op Crayford's schouder leggende. ‘Zeg mij hoe het gebeurde dat die twee van de overigen werden gescheiden. Gij zijt steeds een beste vriend van mij geweest - wees nu niet wreed tegen mij!’

De toon, waarop zij Crayford smeekte, moest een zeemanshart treffen. Hij gaf den hopeloozen strijd op: hij liet de waarheid doorschemeren.

‘Na den derden dag,’ zeide hij, ‘kon Frank niet verder. Zijne krachten begaven hem. Hij viel van vermoeienis neder.’

‘Toen wachtten de anderen zeker op hem?’

‘Het ware hoogst gevaarlijk geweest te blijven wachten, mijn kind. Hun leven en het leven van hunne makkers, die in de hutten waren achtergelaten, hing, in dat ijskoude Noorden, af van hun voorwaarts trekken. Maar Frank was een gunsteling van allen. Zij wachtten een halven dag om Frank de gelegenheid te geven zijne krachten te herstellen.’

Hier hield hij op. Thans werd het hem eensklaps duidelijk tot welke onvoorzichtigheid zijne genegenheid voor Clara hem verleid had en hij zweeg.

Maar hij was te ver gegaan om thans in stilzwijgen een uitvlucht te zoeken. Clara was vastbesloten alles te vernemen.

‘Ging Frank weer verder mee, na die rust van een halven dag?’ vroeg zij aan Steventon.

‘Hij trachtte verder te gaan -’

‘En kon niet?’

[pagina 376]
[p. 376]

‘Ja.’

‘Wat deden toen zijne makkers, toen hij niet voort kon gaan? Gingen zij lafhartig voorwaarts? Lieten zij Frank aan zijn lot over?’

Met opzet had zij woorden uitgekozen die Steventon konden verbitteren en hem er toe moesten brengen de geheele waarheid te belijden. Hij was jong - en viel in den strik, dien zij voor hem gespannen had.

‘Er was geen enkele lafaard onder hen, miss Burnham!’ riep hij vol vuur uit. ‘Gij oordeelt slecht en onbillijk over een troepje mannen, zoo braaf als er ooit een bestond. De sterkste onder hen gaf het voorbeeld - hij bood zich vrijwillig aan bij Frank te blijven en hem op het spoor van den troep terug te brengen.’

Hier hield Steventon op - hij gevoelde dat hij nu, op zijne beurt, te veel had gezegd.

Zou zij hem vragen wie die man was? Neen, zij liep over die het moeielijkst te beantwoorden vraag heen en sprak over dien man, alsof Steventon zijn naam reeds genoemd had.

‘Hoe kwam het dat Richard Wardour zoo bereid was zijn leven te wagen ter wille van Frank?’ zeide zij tot Crayford. ‘Deed hij het uit vriendschap voor Frank? Dat kunt gij mij zeker zeggen? Ga in uwe gedachten terug naar de dagen toen zij allen in de hut woonden. Waren Frank en Wardour toen vrienden? Hoordet gij nooit dat er twist tusschen hen is gerezen?’

Nu nam mevrouw Crayford de gelegenheid waar, haar man een tijdigen wenk te geven.

‘Maar, kindlief!’ zeide zijn. ‘Hoe kunt gij nu verwachten dat hij zich dat zal herinneren? Natuurlijk is er meermalen twist geweest onder mannen, die allen te zamen waren opgesloten en zich in elkanders gezelschap verveelden.’

‘Twist genoeg!’ herhaalde Crayford - ‘en elke twist werd weer bijgelegd.’

‘En elke twist werd weer bijgelegd,’ hernam mevrouw Crayford op hare beurt. ‘Ziet ge nu wel! een beter antwoord kunt ge nu toch waarlijk niet verwachten.’

‘Zijt gij nu tevreden? Mijnheer Steventon, kom, help eens een handje om dien korf uit te pakken - Clara schijnt nu toch te willen helpen. William! sta daar toch niet zoo lui te kijken. Er zit veel in den korf; we moeten den arbeid verdeelen. Uw werk is 't de tafel te dekken. Wees toch niet zoo onhandig met dat tafellaken! Gij vouwt het open alsof ge een zeil ontrolt. Leg de messen rechts en de vorken links en de servet en het brood er tusschen. Clara! als ge in die fijne lucht geen honger hebt, dan begrijp ik er niets meer van. Kom, doe uw plicht - en kom wat eten!’



illustratie
een jonge arend.


Zij keek naar Clara toen zij dit zeide. Clara scheen eindelijk het vragen moede te zijn, waar het duidelijk bleek dat men haar in 't duister wilde laten. Langzaam was zij naar de deur der hut gegaan; en nu stond zij alleen op den drempel en zag naar buiten. Toen mevrouw Crayford haar naderde om haar naar de ontbijttafel te leiden, hoorde zij dat Clara zacht in zichzelve sprak. Zij herhaalde de afscheidswoorden, die Richard Wardour haar op het bal had toegevoegd.

‘De tijd zal wellicht komen, dat ik u vergeven zal. Maar wee den man die mij u ontstolen heeft; hij zal den dag betreuren waarop hij u 't eerst ontmoette. ‘O, Frank! Frank! leeft Richard nog - met uw dood op zijn geweten, met mijne beeltenis in zijn hart?’

Plotseling sloten zich hare lippen. Zij schrikte en deinsde, hevig sidderende, achteruit. Mevrouw Crayford keek nu door de deur buitenwaarts naar het kalme zeevlak.

‘Is er iets dat u doet schrikken, lieve?’ vroeg zij. ‘Ik zie niets dan de booten, die op strand zijn getrokken.’

‘Ik zie ook niets, Lucy.’

‘En toch siddert gij alsof gij iets vreeselijks door deze deur zaagt.’

‘Er is iets vreeselijks! Ik gevoel 't, al zie ik niets. Ik zie het naderen in de heldere lucht, donkerder en donkerder in het licht der zon. Ik weet niet wat het is. Breng mij weg! Neen. Niet naar het strand. Ik kan deze deur niet uitgaan. Eene andere deur! eene andere!’

Mevrouw Crayford keek in 't rond en bemerkte eene tweede deur aan de binnenzijde van de hut. Zij richtte het woord tot haren man:

‘Zie eens, waar die deur heenleidt, William.’

Crayford opende de deur. Zij leidde naar een verwaarloosd stukje land - half tuin, half veld. Eenige vischnetten hingen aan stokken te drogen. Er was niets anders te zien - geen enkel levend wezen.

‘Het ziet er daar niet heel aanlokkelijk uit, lieve,’ zei mevrouw Crayford. ‘Maar ik ben tot uwen dienst. Wilt gij daar heen?’

Zij bood, dit zeggende, Clara haren arm aan. Clara weigerde dien aan te nemen, maar greep Craytord's arm en leunde op hem.

‘Ik ben angstig, vreeselijk angstig!’ zeide zij op zwakken toon tot hem. ‘Gij moet bij mij blijven - eene vrouw is geene bescherming; ik wensch met u te zijn.’ Weer keek zij om naar de deur der hut. ‘O!’ fluisterde zij, ‘ik ril van koude - ik verstijf van schrik. Laten wij den tuin ingaan! Laten wij den tuin ingaan!’

‘Laat mij met haar alleen,’ zei Crayford tot zijne vrouw. ‘Ik zal u roepen, als zij niet beter wordt in de open lucht.’

Dit zeggende voerde hij haar naar buiten en sloot de tuindeur achter zich.

‘Mijnheer Steventon! begrijpt gij het?’ vroeg mevrouw Crayford. ‘Waardoor kan zij zoo verschrikt zijn?’

Zij deed die vraag en bleef werktuigelijk de deur aanstaren, waardoor haar man en Clara waren vertrokken. Toen zij geen antwoord kreeg, keek zij om naar Steventon. Hij stond aan den anderen kant van de ontbijttafel met aandacht te staren door den hoofdingang van de hut. Mevrouw Crayford keek in dezelfde richting. Ditmaal was er iets te zien. Zij zag de schaduw van eene menschelijke gedaante zich afteekenen op het effen gele zandvlak voor de hut.

Een oogenblik later en de gedaante zelf werd zichtbaar. Een man kwam langzaam aan - en bleef op den drempel van de deur staan.

(Slot volgt.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken