Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2 (1885-1886)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (60.12 MB)

Scans (1363.93 MB)

ebook (52.94 MB)

XML (2.92 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

(1885-1886)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Een Slachtoffer van den Laster.
Naar het Engelsch.
(Vervolg.)

III.

In den morgend van dien zelfden dag ging Robert Hummall met rassche schreden door het dal der Dova, om zich naar eene bijeenkomst der Puriteinen te begeven. Voorbij eene rotsgroep gaande, bemerkte hij een vischhengel, die rustig van een rotspunt naar beneden hing. De spion zag naar alle richtingen uit, om den eigenaar van dezen hengel te ontdekken. Op eenigen afstand ontwaarde hij een jonkman van eene ranke, tengere gestalte, het edele gelaat met zwarte lokken omlijst, met groote vurige oogen, die vastberadenheid en wilskracht verrieden.

Het was Walter. De geheele buitenwereld vergetende, wandelde hij hand in hand met een jong meisje voort, welker Spaansche kleederdracht in hooge mate Robert Hummall's aandacht trok.

‘Zou het wellicht de dochter van Maybourne zijn?’

Dit vermoeden werd al spoedig ten volle bevestigd, toen hij in de nabijheid van het paar de witte burnous en het donkere aangezicht van den Moor Hafed erkende, die, gelijk

[pagina 398]
[p. 398]

hem bekend was, met lord Maybourne uit Spanje gekomen en zijn getrouwste dienaar was. Gedekt door de rotsen sloop Hummall zacht nader en was de groep der drie personen weldra zoo nabij, dat hij de gewisselde woorden zeer duidelijk verstaan kon.

‘Alice! beste Alice!’ sprak de jonkman met een liefdevollen blik op het meisje, ‘sinds ik u gezien heb is alles om mij heen veranderd. Ik geloof, dat gij Spanje's hemel medegebracht hebt - de lucht is zuiverder, de bloemen frisscher, de dag helderder; nooit vertoonde zich de natuur in zulk een blijden, schoonen glans aan mij.’

‘O! die Spaansche hemel, waarmede gij dweept, Walter, drukte zwaar op mij. Ik was zoo verlaten, zoo eenzaam in Madrid. Mijne moeder heb ik nooit gekend....’

‘Arm meisje! Gelukkiger dan gij heb ik in mijne goede tante de moeder wedergevonden, die ik verloren had. O! mocht gij haar eens leeren kennen, mocht zij u.... Doch,’ ging hij nauw hoorbaar voort, ‘ik verlies allen moed, als ik aan de kloof denk, die den armen Walter Gray van de dochter des rijken lords Maybourne scheidt.’

Op dat oogenblik stond Hafed op. Om door hem niet ontdekt te worden, ging Hummall behoedzaam terug. Nog langer naar de zoete woorden van twee minnende zuivere harten te luisteren had voor hem geen aantrekkelijkheid. Zijne schreden verhaastende, kwam hij weldra voor een groot huis aan het einde van het dorp. Hier stond hij stil. Vermoedelijk in het voorgevoel van de verveling, die hem hier wachtte, kon hij zich niet onthouden, vóór hij naar binnen ging, een paar maal te geeuwen - het was heden eene gewichtige zitting der Puriteinen en het verdroot hem sterk, dat deze vromen in den ijver van hunne redevoeringen dikwerf eten en drinken vergaten.

De zitting duurde volle zeven uren.

Robert Hummall was natuurlijk de eerste, die het huis weder verliet. Met een krachtigen vloek sprong hij op de straat en ijlde naar de woning van lady Leyton, daar hij plan had met hare kamenier betrekkingen aan te knoopen. Om deze voor de deur te lokken, kwam hij op den inval, de rol van een marskramer van puriteinsche geschriften te spelen, want hij herinnerde zich dat Tabitha zelve in vroegeren tijd puriteinsche vlagen gehad had.

Met schelle, doordringende stem ving hij aan:

‘Wie koopt de vrome en wijze predikingen van onze nieuwe heiligen! Hier, broeders, zijn de woorden der begeestering, die er op berekend zijn, de geheele zondige wereld te bekeeren; koopt, dames en heeren, de dag der verlossing is aangebroken!’

Ondanks deze met warmte en diep gevoel uitgegalmde woorden bleef het huis gesloten.

‘Aha! deze waar heeft geen aftrek meer; ik had het wel kunnen denken. Juffrouw Tabitha hield altijd van afwisseling, zoowel in den godsdienst als in de genegenheden haars harten.’

Hij koos dus dadelijk een ander onderwerp.

‘Koop kanten, linten en bloemen - alles naar de laatste mode, gelijk de Londensche dames enkel Zondags namiddags op de wandeling dragen.’

Dit werkte beter. Spoedig vertoonde zich in de huisdeur een vrouwelijk wezen, waarin Hummall ondanks de vijftien jaren scheiding terstond zijne oude vriendin Tabitha herkende. Zij was diep in de dertig, en zag er nog tamelijk frisch uit.

‘Spaar uwe longen, vriend! Mijne meesteres is ziek - maar laat uwe waren zien.’

‘Verdoolde, dwaze dochter van Eva! Ik wist wel, dat men u aardschen opschik noemen moest, om u aan te lokken; ik verkoop slechts waren voor vrome zielen, b.v. de heilige overwegingen en predikatiën van onzen eerwaardigen en verheven apostel Simeon....’

‘Dat spijt mij,’ viel de kamenier hem bits in de rede; ‘houd die vodden maar bij u, die kunnen wij hier niet gebruiken.’ Zij wilde ijlings weder in huis terugkeeren.

‘Sta, vrouw!’ riep Hummall, ‘de Hemel heeft u de gave der schoonheid geschonken...’

‘Wel mogelijk!’ antwoordde Tabitha droog, ‘en ik zou slechts gevaar loopen, dit geschenk des Hemels te verliezen, wilde ik het huichelachtige masker van eene Puriteinsche aannemen.’

‘Tabitha!’ vermaande Hummall.

Verbaasd haren naam door den vreemdeling te hooren noemen, keerde zij zich levendig naar hem toe.

‘Tabitha, lieve goede Tabitha, hebt gij mij dan geheel en al vergeten? Heeft de barbier, die mijn hoofd geschoren heeft, ook elke herinnering uit uw hart weggeschoren?’ vroeg Hummall, terwijl hij den natuurlijken toon zijner stem weder aannam en zijn hoed afzette.

‘Robert Hummall! Is het mogelijk?’

‘Ja, Tabitha, mijn duifje! Robert Hummall, voor wien in de zestien jaren sinds wij elkander niet meer gezien hebben, geen dag voorbijgegaan is, zonder dat hij met liefde en verlangen aan u dacht!’

‘Die trouw roert mij diep,’ antwoordde de kamenier spottend. ‘Jammer, dat ik het zoo laat verneem.’

‘Is het mijne schuld, dat de Hemel ons scheidde? Herinner u het verledene, Tabitha! Hoe goed en lief waart gij dikwijls voor mij, hoe dikwijls hebt gij mij, als ik bij u kwam, wijn en pudding voorgezet. Hoe vertrouwelijk hebben wij dan bij elkander gezeten en gepraat.... mijn hart is onveranderd, ik ben nog altijd dezelfde - het zien van eene goede flesch en een paar schoone oogen gelijk de uwe, is hel hoogste aardsche geluk dat ik ken’

‘Master Walter heeft den sleutel van den wijnkelder.... het doet mij waarlijk leed,’ antwoordde Tabitha schertsend.

‘Zoo, master Walter... de kirrende, smachtende tortelduif!’

‘Hij is een schoon en beminnelijk jonkman en steeds een goede heer voor mij geweest.’

‘Dat geloof ik wel, de dame is zeker ook wel aan hem gehecht; ja, ja.... dat kan ik mij wel voorstellen!’

‘Uwe aardigheden zijn plat en gemeen. Master Walter staat veel te hoog boven mij ... ja, zulk eene freule als de dochter van den nieuwen heer van het kasteel, die paste voor onzen jonker.’

‘Die gedachte is nog zoo kwaad niet,’ meende Hummall; ‘zoodoende kon de tante met den neef weder intocht houden in de vroegere heerlijkheid. Ik heb er reeds van gehoord, miss Maybourne moet schoon, zeer schoon zijn en haar vader rijk als de koningin van Saba.’

‘Ja,’ antwoordde Tabitha, ‘men spreekt veel in het dorp van de rijkdommen van den ouden heer; maar wie kan het weten.... de muren van het kasteel zijn niet doorzichtig.’

Hummall meende nu het rechte oogenblik gekomen, om met zijn plan onverholen voor den dag te kunnen komen. Hij naderde de kamenier en sprak op geheimzinnigen, fluisterenden toon:

‘Tabitha, gij zijt een schrander meisje; als ik mij wel herinner heeft het zien van een dubloen u nooit vrees aangejaagd. Zoudt gij niet gaarne eene aanzienlijke dame zijn, in zijde en fluweel gekleed gaan en kostbare juweelen dragen?’

‘Hoe meent gij dat?’ vroeg Tabitha, hem met groote oogen aanziende.

‘Ik meen dat het slechts van u afhangt, om paarden en rijtuig te houden, bedienden in schoone livrei en buitendien nog eenen echtgenoot, om wien alle meisjes u zouden benijden.... uwen trouwen Robert Hummall.’

Deze toevoeging vernietigde al de begoochelingen van Tabitha. Hare lippen krulden zich verachtelijk en zij meende, dat het beter was arm en ongehuwd te blijven dan rijkdommen te deelen met een man, die de lofwaardige eigenschappen en het karakter van een zekeren heer Robert Hummall bezat.

‘Nu, als ik u dan niet overreden kan, kom mij dan ten minste te hulp,’ zeide Robert en haalde bij deze woorden een blinkenden dubloen te voorschijn, dien hij de verbaasde kamenier voor de oogen hield. Tabitha stak er onwillekeurig de hand naar uit.

‘Zacht wat, lieve juffer,’ hernam Robert, het geldstuk weder opstekende. ‘Zie, mijne goede Tabitha, gij zult eenen geheelen zak vol van die blinkende schijven bekomen, als gij u verstandig gedraagt.... mij behulpzaam zijt in Leyton's kasteel te dringen. Ik zou gaarne die veelgeroemde schatten eens van naderbij bezichtigen. Gij zijt toch eenige jaren op het kasteel geweest en moet den geheimen ingang kennen, die....’

‘Hummall, hoe kunt gij het wagen mij zulke schandelijke voorstellen te doen? Ga uit mijne oogen!’ Het rood der gramschap was in hare wangen gestegen. ‘Ga, gij zijt een schurk,’ ging zij hevig voort, ‘een misdadiger, en als ooit eene ongelukkige waanzinnig genoeg is, u te trouwen.... zal zij u aan den voet van het schavot het laatst vaarwel toeroepen.’

Nadat zij haar hart door dezen woordenvloed lucht gegeven had, keerde zij ijlings in huis terug, en sloeg haren vroegeren vereerder de deur voor den neus dicht.

‘Ook goed!’ mompelde Hummall eenigszins verbluft. Doch hij had zich spoedig weder van zijne verrassing hersteld, want hij was er de man niet naar, om zich eene boetpredikatie sterk ter harte te nemen. Hij herinnerde zich nu dat hij den ganschen dag nog niets gegeten had ten gevolge van de zeven-urenlange zitting der Puriteinen, die hij had moeten bijwonen en besloot zich in de naaste herberg voor den geleden tegenspoed eenigermate schadeloos te stellen. De door Tabitha versmaadde dubloen zou hem hierbij uitmuntend te pas komen.

IV.

Alice zat mijmerend op hare kamer. De tegenstrijdigste gevoelens vervulden het hart van het jonge meisje. Zij was gelukkig door Walter's genegenheid. Te midden van hare geluksdroomen dacht zij echter aan haren vader; het werd haar angstig te moede, zij had een geheim voor hem. Zij waagde het niet haar hart voor haren vader te ontsluiten - en toch was deze vader zoo goed, zoo liefdevol voor haar - zijn kind was toch zijn eenig geluk op aarde, dat wist zij maar al te goed.

Eensklaps werd zij door een zacht tikken aan hare kamerdeur in hare overpeinzingen gestoord - en Hafed, de Moor, vertoonde zich op den drempel.

‘Sennora, mag ik spreken?’ vroeg de slaaf.

‘Wel zeker, Hafed.... gij zijt mijn vriend, mijn vertrouweling.’

‘Sennora, ik zou met vreugde mijn bloed voor u vergieten.’

‘Ik weet het, goede Hafed.... Wat hebt gij mij te zeggen?’

‘Sennora, wees niet vertoornd op uw slaaf, als hij zich verstout, koene woorden tot u te spreken.... gij weet, dat mijn leven u toebehoort. Uw vader heeft mij het leven gered, mij uit harde gevangenschap bevrijd; ik werd zijn trouwe dienaar. Hij gaf mij het toezicht over zijne schatten, over zijn vermogen - meer nog, hij vertrouwde zijn kostbaarste goed, zijn grootste kleinood aan mijne hoede toe... u, sennora, zijn kind, zijn eenig kind. Is het nu goed van mij gehandeld, heet het niet zijne goedheid met ondank loonen, als ik den man bedrieg, wien ik mijn leven dank, als ik u aan gevaren prijsgeef, als ik achter den rug uws vaders uwe samenkomsten met den jonker toelaat en begunstig?’

‘Gij hebt gelijk, Hafed,’ antwoordde Alice, terwijl zij den trouwen dienaar de hand reikte, die deze eerbiedig kuste. ‘Ik alleen ben de schuldige; ik heb van uwe goedheid misbruik gemaakt. Stel u gerust, arme Hafed, ik wil mijnen vader alles bekennen, ik ga terstond tot hem - u zal geen leed wedervaren. Walter is mijner liefde waardig - elk zijner woorden ademt de reinheid, de grootheid zijner ziel.’

Alice ijlde weg, om haren vader op te zoeken. De Moor bleef nog lang staan, rustig, met gebogen hoofd - hij bad; het was eene trouwe ziel. De klank van een zilveren fluitje riep hem eindelijk bij lord Maybourne.

[pagina 399]
[p. 399]

Deze - een blinde grijsaard - zat in eenen leuningstoel met de uitgedoofde oogen ten hemel geslagen, en tranen rolden hem over wangen en baard. De handen had hij op het hoofd van zijn kind gelegd; want Alice knielde aan zijne voeten.

‘Hafed,’ begon lord Maybourne, met moeite zijne ontroering onderdrukkende, ‘mijne dochter heeft mij alles bekend; ik vergeef u den eersten misslag, waaraan gij u jegens mij schuldig gemaakt hebt. Ga nu en zorg, dat niemand ons stoort.’

De Moor verwijderde zich zwijgend, maar met een verlicht hart; hij wist, dat zijne jonge meesteres nog de volle liefde haars vaders bezat.

‘Mijn kind, omhels mij,’ verzocht nu de grijsaard. Aangedaan voldeed Alice aan dit verzoek.

‘Zoo! zet u nu naast mij neder en reik mij uwe hand. Alice, mijn kind, gij hebt uw hart voor mij blootgelegd, ik dank u voor het vertrouwen en de liefde, die gij uwen ouden vader toedraagt. Ik wil even openhartig zijn tegen u - al zou de herinnering mij ook het hart breken. Gij hebt mij dikwerf verzocht, Alice, u van uwe moeder te verhalen - onderbreek mij niet, mijn kind - ik weet, wat gij zeggen wilt - gij gelooft, dat uwe moeder dood is. Neen, Alice, zij leeft - maar zij is dood voor mij, voor u, voor alles, wat het leven eener gade en moeder heilig maakt.’

‘Groote God, vader.... ik begrijp u niet!’

‘Uwe moeder heeft het huis verlaten, dat haar kind bevatte; ik was in het veld. Als ik terugkeerde, was mijn huis eenzaam, mijn geluk verwoest. Doch neen, ik vergis mij - zij liet immers u achter.’

‘O vader, vader!’ snikte Alice en verborg haar hoofd aan de borst des grijsaards.

‘Moed, mijn kind, nog hebt gij alles niet vernomen. Ik verliet het kasteel mijns vaders, waar elke boom, elke plek mij voortdurend aan mijn ongeluk herinnerde; ik veranderde mijn naam en ging naar Spanje. Gij waart bij mij, mijne dochter, toenmaals een arm, hulpeloos schepsel; ik had niets meer wat mij aan deze wereld boeide, dan u. Heilig nam ik mij voor niet alleen steeds een goed, liefdevol vader voor u te zijn, maar ook in uw hart de plaats uwer moeder in te nemen. Wij bleven vijftien jaar in Spanje. De kommer had mijn haar voor den tijd gebleekt en diepe voren in mijn voorhoofd gegraven - ik kon wel in mijne geboorteplaats terugkeeren zonder te moeten vreezen door iemand herkend te worden. Ik ben weder op het kasteel mijns vaders. In dit kasteel zijt gij geboren, Alice - ik, ik ben Eduard Leyton.’

‘Leyton, Eduard Leyton - almachtige God! en Walter's tante?....’

‘Is dezelfde onmeedoogende vrouw, die ons geheele levensgeluk vernietigde. Ik wist niet dat zij den moed had om hier te blijven, hier in de nabijheid van het kasteel, welks meesteres zij eenmaal was, dat zij verliet, om.... doch genoeg daarvan, morgen verlaten wij Leyton ten tweede male en, zoo God wil, voor de laatste maal.’

‘O vader, vader, vergeef mij.... weet gij zeker, dat mijne moeder schuldig is?’

‘Ik weet het zeker. Een trouw dienaar heeft mij bewijzen voorgelegd, brieven overhandigd, die geen twijfel meer overlieten. Ik zocht den schurk op, die het gewaagd had mijne eer aan te tasten.... wij hadden een tweegevecht. Hij viel - en ik bekwam eene wonde, welke het verlies mijner oogen ten gevolge had.’

Alice zat een tijdlang als verlamd van schrik. ‘Neen,’ borst zij eindelijk in tranen uit, ‘ik kan het trouwe beeld niet uit mijn hart scheuren, dat ik er zoo lang met liefde in gedragen heb; ik kan niet gelooven, dat eene echtgenoote, eene moeder, den heiligste der eeden zoodanig met voeten treden, haar hart en oor zoo geheel voor de stem der natuur sluiten kan.’

‘Luister, mijn kind, ik kan die gevoelens in u niet afkeuren.... doch niets ter wereld kan mijne overtuiging doen wankelen.’

‘Vader, wees niet wreed! Eene vreeselijke dwaling, een ongelukkige samenloop van omstandigheden kan u misleid hebben. Laat mij beproeven de eer mijner moeder, de rust uws levens, den vlekkeloozen naam onzer familie weder te herstellen.... ik bezweer het u, vader, op mijne knieën. Laat mij.... wellicht is het nog tijd, de ontzettendste dwaling weder goed maken.’

‘Welaan dan, daar gij naar de beden en de overtuiging uws vaders niet wilt luisteren, daar gij mij wreed en onrechtvaardig acht, moet ik het recht en de gestrengheid des vaders te hulp roepen. Noem nooit meer in mijne tegenwoordigheid den naam dier ongelukkige; nooit meer zult gij u verstouten haren neef te zien of te spreken. Nooit meer.... versta mij wel, nooit meer.... ik verbied het u bij mijnen vloek. Ga nu en wees morgen gereed om te vertrekken!’

De lord was bij deze woorden van zijn stoel opgestaan. Het rood der gramschap vlamde op zijn voorhoofd; de kleurlooze oogen rolden akelig in hunne kassen. Men zag de vertwijfeling op zijne trekken uitgedrukt.... hij had niet slechts de echtgenoote verloren, de trouwelooze had hem ook het hart van zijn kind ontroofd.

Met gebroken hart zonk Alice in hare kamer op de knieën neder. Haar vader, die tot dusverre zoo goed en liefdevol geweest was, had haar met zijn vloek gedreigd. Zij zou niet meer aan hare moeder denken, zou zich slechts met afschuw degene herinneren, die haar onder haar hart gedragen had. Kan een kind de gedachte aan de moederliefde verbannen? En ook Walter mocht zij niet meer zien, hem niet eens vaarwel zeggen. Thans eerst, nu zij hem verliezen zou, was het haar duidelijk, hoe lief zij hem had. Het arme meisje snikte luid, voelde zich nameloos ongelukkig.... zij had wel willen sterven.

Na eenige uren had Alice zich een weinig hersteld. Dan schreef zij met bevende hand aan Walter een briefje; het bevatte slechts de volgende woorden: ‘Wees na zonsondergang in de nabijheid van den geheimen ingang.’

Hafed werd met de bestelling van dit briefje belast. Van den geheimen ingang, dien de spion Hummall zoo gaarne gekend had, maakte Alice meermalen gebruik om uit het kasteel in het open veld te komen.

De zon was ondergegaan. Tegen een rotsblok geleund, wachtte Walter op de geliefde. Hij kon niet begrijpen waarom Alice hem zoo laat tot eene samenkomst uitgenoodigd had. Dat had zij nog nooit gedaan, ja, hem zelfs nog nooit geschreven. Eene groote ongerustheid kwelde hem. Hij vreesde dat hij haar zou verliezen en hij wist niet waarom.

Plotseling hoorde hij zachte schreden naderen. Hij keerde zich naar die zijde - Hafed stond voor hem. Zwijgend overhandigde hij den jongen man eenen brief. Walter verbrak bevend het zegel en bij het licht der maan las of liever raadde hij het volgende:

 

‘Dierbare, geliefde Walter! Toen ik u dezen morgen verliet, verduisterde nog geene wolk de rust mijner ziel - thans ben ik zoo rampzalig, zoo oneindig rampzalig, dat de dood mij welkom zou wezen. Walter, mijn geliefde, een vreeselijk noodlot vervolgt ons, wij moeten scheiden; ik bemin u met de gansche kracht mijner ziel, mijn hart behoort u, u voor eeuwig. Vaarwel, mijn geliefde, ik durf u niets meer zeggen, misschien kan ik eenmaal alles opheldered - mijne zinnen zijn verward - vaarwel, met duizend woorden kan ik u niet de vertwijfeling schilderen, die voor mij in dit enkel vaarwel opgesloten ligt.

‘Bewaar inliggend medaillon tot aandenken en vergeet nooit

Uwe ongelukkige Alice.’

 

Walter las en herlas voortdurend deze regels; hij kon niet tot de overtuiging komen van den slag, die hem getroffen had. Hij wilde Hafed ondervragen - de Moor was verdwenen. Hij wilde wegsnellen om hem in te halen - daar voelde hij zich eensklaps van achteren aangegrepen en op den grond geworpen. Vijf of zes mannen, van het hoofd tot de voeten gewapend, stonden voor hem. Robert Hummall, hun aanvoerder, zette hem eene pistool op de borst en riep met gesmoorde stem:

‘Wijs ons den geheimen ingang in het kasteel Leyton! Als wij met uwe hulp onbemerkt binnen het kasteel geraken kunnen, zal den bewoners geen leed geschieden; als gij weigert, gebruiken wij geweld en dan vloeie er in 's duivels naam bloed. Overleg het goed, wilt gij ons den weg wijzen?’

‘Liever sterven!’

Daar de ellendelingen zagen, dat de jonkman geen verrader wilde worden, ja, eerder bereid was te sterven, bonden zij hem aan handen en voeten en omwikkelden zijn hoofd met een dikken mantel. Walter voelde zich door vier sterke armen van den grond opheffen, en de troep zette zich met haren buit in beweging.

Een licht gerucht deed Hummall ontstellen. ‘Wat is dat?’ vroeg hij fluisterend.

‘De eene of andere nachtvogel, dien wij opgeschrikt hebben,’ antwoordde Cocktail.

‘Neen, neen, ik meende duidelijk voetstappen te vernemen.’

‘Droomt gij, Hummall, wie komt er op dit uur in deze streek?’

‘Voorwaarts dan!’

Daar zij verplicht waren eenen grooten omweg te maken, wilden zij niet gezien worden, duurde het bijkans een uur eer de roofgezellen het oude huis bereikten, dat hun tot schuilplaats diende. In de kamer werd Walter van den mantel bevrijd en hij zelf op den grond nedergelegd - een twintigtal bandieten omringden hem.

‘Het ware ons aangenamer geweest, dat gij ons niet gedwongen hadt geweld te gebruiken,’ zegde Hummall met spottende beleefdheid.

‘O! de jonker heeft geene reden tot klagen,’ meende Cocktail; ‘wij droegen hem zoo zacht op onze armen als eene moeder haar eerstgeborene.’

‘Nogmaals,’ ging Hummall voort, ‘vorder ik van u ons het verlangde geheim te openbaren; weiger niet. Wij zijn goede patriotten en zeer ongaarne zouden wij als belastinggaarders van Z.M. het bloed zijner onderdanen vergieten.’

‘Gij kent mijn antwoord,’ sprak Walter trotsch.

‘Pas op, uwe halstarrigheid zou u duur te staan kunnen komen. Nog eens, zult gij spreken?’

‘Neen.’

‘Welaan! Vaar dan ter helle!’

Twintig dolken verhieven zich en Hummall zette den mond van zijn pistool tegen Walters voorhoofd.

Op dit oogenblik vloog de deur krakend open. Soldaten, door Ruben gevoerd, drongen naar binnen. Het was hulp te rechte tijd.

‘De roodrokken! Vlucht!’ schreeuwde Cocktail.

‘Eerst wraak op den schurk die ons verraden heeft,’ brulde Hummall woedend, en loste zijn wapen, dat Walter's leven bedreigd had, op Ruben.

Een zwakke kreet.... een doffe val.... de grijsaard lag wentelend in zijn bloed....

Ruben had den ganschen dag in de nabijheid van lady Leyton's huis doorgebracht Met angstige bezorgdheid bespiedde hij elk teeken, dat hem kennis van den toestand der kranke verschaffen kon. Zoo was hij ook getuige van het onderhoud tusschen Hummall en Tabitha. Tegen den avond wilde hij heengaan, daar verscheen Hafed met Alice's boodschap. Kort daarop snelde Walter het huis uit en sloeg de richting naar het dal der Dova in. Ruben wist dat de bandieten daar eene bijeenkomst met elkander bepaald hadden. Hij vreesde gevaar voor den jonkman en ijlde hem na. Werkelijk zag hij de misdadigers hun slachtoffer wegsleepen, en het doel van hun tocht wel radende, haalde hij ijlings eene afdeeling soldaten. Hij redde den jonkman ten koste van zijn eigen leven.

 

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken