Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2 (1885-1886)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (60.12 MB)

Scans (1363.93 MB)

ebook (52.94 MB)

XML (2.92 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

(1885-1886)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Een Slachtoffer van den Laster
Naar het Engelsch.
(Slot.)

Middelerwijl was lady Leyton met Walter, door Tabitha vergezeld, in Londen aangekomen en had in een eenvoudig logement haren intrek genomen. In de allereerste plaats deed lady Leyton onderzoek naar de familien, waarmede haar echtgenoot vroeger vriendschapsbetrekkingen onderhouden en waarbij hij zich mogelijk thans weder aangesloten had - zoo meende zij het spoedigste zijn verblijf te ontdekken.

Tabitha herinnerde zich een ouden oom van haar, die in den omtrek van het parlement een wijnhuis hield, hetwelk zich van oudsher in een druk bezoek van edellieden en regeeringsbeambten te verheugen had. Zij liet zich den weg naar het huis van master Magnus - zoo heette haar oom - wijzen en trof tot hare groote blijdschap den ouden man nog in volle bedrijvigheid en in blakende gezondheid aan. Walter was met haar medegegaan.

Master Magnus had het kind zijner zuster spoedig weder herkend en was zeer verheugd over dit onverwacht wederzien na eene bijkans twintigjarige scheiding.

‘Lieve hemel! wat zijt gij een knap, net meisje geworden, beste Tabitha! Gij zijt zeker reeds lang gehuwd?’ meende Magnus.

‘Neen, oom,’ antwoordde Tabitha, niet zonder een weinig te kleuren, ‘ik ben nog altijd in dienst van lady Leyton en deze heer hier is Master Walter Gray, de neef mijner meesteres.’



illustratie
spaansche staatspost, naar alexander wagner.


‘Wees mij van harte welkom, jonker,’ zeide Magnus, Walter eerbiedig groetende. ‘Gij zijt dus nog altijd bij uwe oude meesteres, Tabitha? nu, dat verheugt mij; zulk eene trouw had ik waarlijk bij u niet verwacht,’ voegde hij er lachende bij.

‘Het is ook minder mijne verdienste, dan wel de goedheid en de toegevendheid van mijne lady,’ antwoordde Tabitha bescheiden.

‘Het verheugt mij u zoo te hooren spreken, lieve Tabitha; ‘gij zijt eene goede ziel en waart zulks reeds als kind - doch al heeft ook het verlangen om uw ouden oom weder te zien, u herwaarts gevoerd, heeft toch de jonker gewis andere beweegredenen en indien ik, oude man, u in het een of het ander van dienst kan wezen, zal het van harte gedaan worden.

Walter deelde hem nu zijn verlangen mede. Daarop begon Magnus met een gewichtig voorkomen de namen en titels van een aantal zijner voornaamste gasten op noemen. Niemand was daaronder, wien Tabitha zich herinneren kon; teleurgesteld schudde zij het hoofd en verzocht den ouden man nog verder in zijn geheugen terug te gaan. Master Magnus legde zijn goedig gelaat in diepe, peinzende plooien.

‘Aha! daar heb ik het,’ riep hij eensklaps uit, terwijl hij zich voor het voorhoofd sloeg, ‘dat is uw rechte man, die was zeer bevriend met lord Leyton, zij hebben menige flesch met elkander bij mij geledigd - sir Ralph Newberry.’

‘Ralph Newberry..... ja, ja, ik herinner hem mij zeer goed,’ jubelde Tabitha, ‘een vriendelijke heer, kwam ook dikwijls bij ons op het kasteel Leyton.’

Verheugd vroeg Walter naar de woning van den ouden overste en liet zich den weg daarheen door Master Magnus nauwkeurig beschrijven. Welgemoed sloeg hij met Tabitha de aangewezen richting in en wilde juist den hoek eener straat omslaan, toen eene dichte menschenmassa hen den doortocht dreigde te versperren.

‘Wat beteekent deze oploop?’ vroeg Walter aan een bejaard man, die in zijne huisdeur stond.

‘Er wordt een misdadiger naar de strafplaats gevoerd,’ luidde het antwoord; ‘gij kunt er niet meer doordringen; maar als gij wilt, kunt gij even in mijn huis treden, de stoet komt hier voorbij, over een kwartier is de weg weder vrij.’

Walter nam het vriendelijk aanbod dankbaar aan. De stoet kwam nader. Vooraan golfde de nieuwsgierige menigte, daarop volgde de wagen met den veroordeelde, door eene sterke wacht ruiters omringd; eene afdeeling voetknechten sloot den droevigen optocht.

Doodsbleek zat de arme zondaar op den wagen. Wel poogde hij te glimlachen en van tijd tot tijd een minachtenden blik op de gapende menigte te werpen - doch de bleekheid zijner wangen, het sidderen zijner ledematen verrieden duidelijk genoeg zijn inwendigen doodsangst. Nauwelijks had Walter een oogslag op den veroordeelde geslagen of hij riep vol ontzetting uit: Hij is het! Zie, Tabitha, het is de ellendeling, die mij wilde dooden, de aanvoerder van die bende!’

Hij keerde zich naar Tabitha om - zij lag op de knieën, tranen stroomden uit hare oogen, zij bad. Ook zij had Robert Hummall herkend. Zij gedacht dat zij vroeger wel zou hebben kunnen besluiten om zijne vrouw te worden - en thans - almachtige God - voerde men hem naar de galg; hare voorspelling was vervuld.

Zij bad voor zijne ziel.

***

Het was des anderendaags. Lady Leyton verbeidde in bange verwachting een bezoek. Daar klopte men aan de deur harer eenvoudige kamer - overste Newberry trad binnen.

Innig medelijden greep den overste aan, to en hij haar wederzag, die hij jong, schoon, beminnelijk, door allen geëerd, vroeger gekend had en die nu als eene door het lijden gebroken oude vrouw voor hem stond.

Het was een lang, ernstig onderhoud, dat hij met de lady had. Nadat hij zich verwijderd had, zonk de lady op hare knieën en bad voor het gelukken van zijn voornemen. Zij kon den volgenden nacht geen oog sluiten.

De morgen brak aan - zij had geen oogenblik rust kunnen vinden. Het was te verschrikkelijk wat de arme treffen kon, indien Newberry onverrichter zake terugkeerde. Eindelijk werd het middag - de stap van den overste klonk op de trap - de lady ijlde hem te gemoet. Een oogslag was genoeg om haar heur lot te doen kennen - eene doodelijke bleekheid overtoog hare trekken - zij zonk bijkans onmachtig op eenen stoel neder.

‘Gij zwijgt, mijn vriend - o God, sta mij bij, het is te veel... te veel jammer en ellende over mij, ongelukkige.....’

‘Leyton's onverzettelijkheid grenst aan wreedheid,’ sprak de oude veldoverste, een traan wegpinkende.

‘Neen, neen, beschuldig hem niet..... ik ken zijn edel hart..... men heeft hem belogen, misleid.... hij is niet wreed...’ snikte de lady.

‘De bekentenis van Ruben Studley houdt hij voor een verzonnen sprookje,’ hernam de overste met doffe stem. ‘Al mijne pogingen om hem te overtuigen bleven zonder uitwerking.’

Er volgde een pijnlijk stilzwijgen. De overste wilde de ongelukkige vrouw niet met ijdele troostwoorden lastig vallen. Eindelijk vermande zich lady Leyton en sprak:

‘Welaan dan! voer mij tot hem..... hij heeft mij toch eenmaal bemind..... hij zal, hij moet mij aanhooren.’

‘God geve het!’ antwoordde de overste. ‘Wij zullen een voorwendsel zoeken om u bij hem binnen te voeren..... zoodra ik het gevonden heb, kom ik terug om u af te halen. Doch..... indien ook deze poging mislukken mocht.....’

[pagina 414]
[p. 414]

‘Laat ons op God vertrouwen!’ hernam de lady en reikte den overste de hand, die deze eerbiedig aan de lippen bracht.

Alice had van lady Newberry de aanwezigheid harer moeder in Londen vernomen; zij wist, dat sir Ralph alles beproefd had om haren vader te bewegen - maar tevergeefs. Zij wilde naar hare moeder snellen, zich in hare armen werpen, haar met kinderlijken eerbied en liefde voor de hardheid haars echtgenoots pogen te troosten - doch een dreigend beeld stond achter haar, de vloek haars vader.

Het was drie uren in den namiddag geworden. Alice verwachtte met een angstig kloppend hart het bezoek van lady Newberry; eindelijk verscheen de moederlijke vriendin.

‘Uwe moeder, Alice,’ begon zij, ‘is eene waardige vrouw - ik kom regelrecht van haar. - Nog heeft zij hoop - zij wil uw vader zien, zich bij hem verdedigen. Alice, zij is uwe onbegrensde liefde waardig - want voor u wil zij dezen laatsten stap wagen.’

‘O moeder, dierbare moeder.... kon ik u omarmen, u aan mijn hart drukken!’ snikte Alice.

‘Het komt er nu in de allereerste plaats op aan, een middel te vinden om uwe moeder in de tegenwoordigheid uws vaders te brengen, zonder dat hij hiervan kennis draagt; doch daarvan morgen.... wij zullen het overleggen.’

‘Morgen!’ riep Alice, ‘terwijl mijne arme moeder lijdt en aan eene namelooze droefheid ten prooi is.... neen, nu, terstond.... Kom mede, lieve vriendin, ik heb het middel gevonden.... gij moet mij behulpzaam zijn.’

Lady Newberry trad aan Alice's hand de kamer van den blinden grijsaard binnen.

‘Zoo zijt gij daar, Alice,’ sprak de oude heer treurig; ‘komt gij uw blinden vader een weinig in zijne stille afzondering opbeuren?’

‘Vergeef het haar, lieve vader,’ antwoordde Alice, ‘als uwe dochter niet in staat is alleen uwe zwaarmoedigheid te verdrijven.’

‘Hoe ware dit ook mogelijk, mijn kind,’ merkte lady Newberry aan, die hare bedoeling begreep, ‘het leven, dat gij hier leidt, is te stil en te doodsch voor een jong meisje. Ik wil u niet beleedigen, beste Leyton, maar is het een wonder, als Alice hare opgeruimdheid verliest, daar zij geenen anderen omgang heeft dan dien van een ouden soldaat gelijk gij, mijn vriend, en een stilzwijgenden slaaf gelijk Hafed.’

‘Gij kunt wel gelijk hebben, lieve vriendin,’ zuchtte Leyton; ‘daarom ben ik ook vast besloten dit land, waarin wij tot afzondering veroordeeld zijn, te verlaten en naar Spanje terug te keeren.’

‘Ach, vader,’ antwoordde Alice met levendigheid, ‘in Madrid zou het mij niet beter bevallen. Wat mij ontbreekt is de gestadige, vertrouwelijke omgang met eene goede vriendin gelijk onze lieve lady Newberry. Wij hebben daarover al reeds vroeger eens gesproken en....’

‘Wilt gij mij verlaten, Alice?’ riep de grijsaard met bitterheid uit. ‘O voorzeker, het huis van lady Newberry biedt u meer verstrooiing aan dan het mijne.... en ik vind het, wel beschouwd, zeer natuurlijk, dat gij daar eenigen tijd wilt doorbrengen.’

‘Neen, beste vader, daaraan heb ik nooit gedacht. Onze vriendin wilde u alleen verzoeken mij eene.... eene gezelschapsjuffrouw te geven... eene dame voor wie zij de grootste hoogachting en vriendschap gevoelt.... maar.... vader.... het is u ongetwijfeld onaangenaam.... eene vreemde in uwe nabijheid te hebben....’

‘Hoe kunt gij dat veronderstellen?... Van harte gaarne sta ik u uw verzoek toe, mijn kind; waarom hebt gij mij niet reeds vroeger daarvan gesproken?’ antwoordde Leyton, overgelukkig dat Alice niet van hem wilde scheiden. ‘Maar, lady Newberry, wie is die dame, welke gij aan mijne dochter tot gezelschapsjuffrouw wilt geven?’

‘Eene verre bloedverwante van mijn man.... eene kinderlooze weduwe, eene voortreffelijke, edele vrouw, die ongetwijfeld zeer spoedig Alice's volle genegenheid bezitten zal: mistress Stanley.’

‘Welaan! breng de zaak zoo spoedig mogelijk in orde.’

‘Morgen vroeg ga ik mistress Stanley spreken en zal haar in den loop van den dag aan u voorstellen.’

Alice dankte hare vriendin met een innigen blik. Zoodra zij met haar de kamer verlaten had, viel zij haar snikkende in de armen en dankte haar onder het storten van overvloedige tranen van geluk.

Op hare kamer gekomen zette zich Alice in een leuningstoel en begon na te denken over de gebeurtenissen van dien dag. Zij dacht aan den dag van morgen. Eindelijk zou zij de geliefde moeder zien.... Zij kon zich niet verbeelden, dat haar vader ook thans nog onverbiddelijk zou kunnen blijven. Niettemin beknelden haar bange twijfelingen.

Terwijl zij zoo peinzende nederzat, vielen hare oogen op een klein kistje van rozenhout, eene lieve, dierbare gedenkenis aan hare moeder; zij had het medegenomen op den dag van haar vertrek uit Leyton. De naamletters harer moeder waren er sierlijk op gegraveerd. - Maar wat het kistje bevatte wist Alice niet. Het was niet te openen, ook met geen sleuteltje, want er was geen slot aan. Zij nam het in de hand, drukte er vurige, innige kussen op - morgen zou zij hare moeder zelve kunnen omarmen en kussen. Juist wilde zij haar kleinood weder wegzetten, toen zij toevallig met haren vinger op eene verborgen veer drukte, die in het midden van het deksel aangebracht was. Door den lichten druk opende zich het deksel van zelf. Welk eene blijde verrassing? Nieuwsgierig onderzocht Alice den inhoud en haalde een onvoltooiden arbeid van hare moeder te voorschijn: een mutsje met kant bezet.... Doch daar lag nog iets.... een toegevouwen vel papier.... Alice ontvouwde het, las en drukte het papier aan hare lippen.... Hare oogen glinsterden en met een blik van erkentelijkheid naar den hemel hief zij het papier zegevierend omhoog....

‘Thans zijt gij gered, lieve moeder!’ klonk het van hare verheugde lippen.

VII.

Eindelijk kwam de vurig verbeide morgen. Lord Leyton wandelde juist in den hof met zijn getrouwen Hafed aan zijne zijde als lady Newberry met mistress Stanley aangemeld werd.

Alice wachtte de komenden reeds in de woonkamer haars vaders.... haar hart klopte geweldig en hoorbaar.... Daar opende zich de deur.... Moeder en dochter vielen elkander in de armen en hielden elkaar in eene lange, innige omhelzing omsloten.

Naderende schreden stoorden de gelukkigen. Lord Leyton, die door Hafed geleid werd, en lady Newberry kwamen binnen. Lady Leyton kon zich nauwelijks meer inhouden toen zij den echtgenoot blind en gebroken na eene vijftienjarige scheiding terugzag. Zij wilde zich aan zijne voeten werpen, doch de voorzichtigheid gebood haar zich te bedwingen. Het was voor haar een oogenblik van vreeselijke aandoening.

‘Is mistress Stanley hier?’ vroeg lord Leyton, nadat Hafed hem naar een zetel gevoerd had.

‘Ja, mijnheer,’ antwoordde eene nauw hoorbare stem.

Leyton ontroerde bij den klank van die stem. Na eene poos ging hij voort:

‘Lady Newberry zal u wel reeds medegedeeld hebben, welke betrekking gij in mijn huis te vervullen zult hebben?’

‘Ja, mijnheer.’

‘Gij zijt weduwe en kinderloos, niet waar?’ vroeg hij weder na eene poos. ‘Wij mogen degenen gelukkig noemen, die jong sterven; uit hunne graven ontspruiten de bloemen van het paradijs. Mijne dochter heeft een zwaar verlies geleden: zij heeft hare moeder nooit gekend.’

‘Is het mogelijk? Ik meende, dat lady Leyton nog in leven was.’

‘Niet voor haar - niet voor mij,’ riep de grijsaard met hevigheid uit; ‘doch wie spreekt met mij, welke stem verneem ik?’

‘De stem dergene, die u bewijzen wil, dat gij onrechtvaardig waart tegenover uwe vrouw, dat gij bedrogen zijt door eene ongehoorde schurkenstreek. Hoe kondet gij uwe levensgezellin, die gij gezworen hadt te beminnen en te beschermen, verstooten zonder haar aan te hooren? Die Ruben Studley, die....’

‘In 's hemelsnaam, wie zijt gij, die zoo tot mij spreekt?’

‘Mathilda, uwe vrouw!’ riep zij, voor hem op de knieën nedervallende. ‘Uwe vrouw, die tot in den dood hare onschuld verdedigen zal - uwe vrouw, die voor het aanschijn van den almachtigen God, den eeuwigen Wreker van den meineed, u zweert, dat zij onschuldig is, dat zij gerechtigd is zonder blozen uwen naam te dragen.’

Leyton kon geen woord uitbrengen; de ontroering hield zijn mond gesloten.

‘Wilt gij mij uwe achting, uwe liefde teruggeven? of wilt gij alleen nog langer aan mijne onschuld twijfelen?’

‘Dat heimelijk vertrek, dat meer van eene vlucht had.....’

‘Mijne zuster riep mij aan haar sterfbed; ik kwam nog maar juist in tijds om haar de oogen te sluiten en hare laatste heiligste nalatenschap in ontvangst te nemen - haren eenigen zoon Walter; hij is op dit oogenblik met mij in Londen.’

‘Neen, neen!’ klaagde Leyton, ‘het is niet mogelijk - ik kan het niet gelooven - ik heb de bewijzen.....’

Bij zooveel hardnekkigheid verstomde de lady.

Daar trad Alice nader en, terwijl zij een vel papier uit haren boezem te voorschijn haalde, wendde zij zich tot haren vader:

‘Ook ik heb de bewijzen, vader; hier is de brief, dien mijne moeder aan dien ellendeling geschreven heeft, die het gewaagd had, haar te beleedigen. Ongetwijfeld gestoord op het oogenblik dat zij dien schreef, door het bericht van hare zuster, vergat zij daardoor al het andere en zoo werd deze brief niet bezorgd. Ik vond hem gisteren in een harer kistjes, dat ik van Leyton medegenomen had; hier, lady Newberry, lees gij dezen brief aan mijn vader voor.’

Deze brief was de uiting der verontwaardiging van eene reine ziel, die zich voor de eerste maal tegenover de ondeugd geplaatst ziet. Nog nooit had de deugd eene roerendere, indrukwekkendere en welsprekendere taal gevoerd.

Als de brief voorgelezen was, wendde lady Leyton zich met smartelijk bewogen stem tot haren echtgenoot. ‘Mogelijk twijfelt gij nog, mijn gemaal, mogelijk denkt gij, dat dit een list is der kinderlijke liefde. Indien dit zoo ware - laat dezen brief dan onderzoeken door iemand, die uw volle vertrouwen bezit, laat het schrift vergelijken met brieven, die ik u schreef in een tijd, waarin gij mij nog achttet en liefhadt, dat gij nog vertrouwen in mij steldet.....’

‘Mathilde..... mijne vrouw, mijne arme vrouw..... vergeef mij..... ik was wreed..... ik heb veel geleden..... Mathilde, mijne Mathilde.....’

Niet in staat om te antwoorden, zonk zij haren echtgenoot in de armen en bedekte zijn gelaat met hare tranen en kussen.

 

***

 

Na jaren van de bloedigste veete was het eindelijk in Engeland vrede. - Rustige voetreizigers trokken gelijk eertijds over den weg, het pakdier van den koopman vervolgde onverdroten zijn pad, veilig voor vijandelijke, roofzuchtige aanvallen: zoover de schepter der Stuarts reikte, heerschte vrede, gelukkige vrede.

Wij gaan het lieve dal der Dova door; het is een vriendelijk warme herfstdag; laat ons de zoetheid van de lente en den zomer te gelijker tijd smaken. Daar boeit een treffend beeld onze oogen: daar in gindschen hof voor het oude kasteel vertoonen zich twee schoone groepen: een jongeling met zijne schoone bruid, en een blinde grijsaard, steunende op den arm eener bejaarde vrouw, die met teedere zorgvuldigheid zijne schreden leidt - vrede, zalige vrede straalt op beider aangezicht.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken