Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3 (1886-1887)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (74.23 MB)

Scans (1387.69 MB)

ebook (66.59 MB)

XML (2.80 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3

(1886-1887)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het huis van den Beurtschipper.
(Vervolg.)

‘Zij bestaat niet, mijn kind. Op uw vader, mijn edelen echtgenoot, rust geene smet. Onbaatzuchtiger, grootmoediger en vlekkeloozer man als hij bestaat er niet. Gij kunt hem niet te hoog vereeren - ik kan hem niet te innig beminnen. Wij beiden, mijn kind, zijn hem oneindige dankbaarheid verschuldigd; zijn weldadig en eenvoudig leven is door geen enkelen misstap bevlekt.’

‘Maar wie ben ik dan eigenlijk?’ vraagde Ilda, half bevrijd van de knagende smart aan de rechtschapenheid te moeten twijfelen van hem, dien zij tot dusverre als haar vader bemind en vereerd had - half bevangen door de vrees, een ongelukkig, ouderloos kind te zijn, dat van de barmhartigheid van vreemden moet onderhouden worden.

‘Gij zijt,’ sprak Kunegonde, het jonge schoone meisje met al de warmte van haar liefdevol gemoed omarmende, ‘gij zijt ons eenig geliefd kind, de trots en de vreugde uwer ouders, de

[pagina 159]
[p. 159]

hoop van ons leven. Bestaan er dan op aarde ouders, die inniger zouden kunnen beminnen dan wij u? Of kon eenige dochter eene vurigere, aanhankelijkere liefde voor vader en moeder toonen, dan gij? - Zou het mogelijk zijn, dat gij er aan twijfelt, dat de heiligste, de onverbreekbaarste banden u aan ons boeien?’

‘O, moeder, hoe gelukkig, hoe onuitsprekelijk gelukkig maken mij uwe woorden! Maar evenwel.... wat kon Linga bewegen, door eene logen mijne rust te storen?’

‘Zij wilde aan u een onrecht wreken, dat een ander tegen haar begaan heeft. Verdiep u niet in het navorschen dezer gebeurtenissen, welke niet de minste betrekking op u hebben en die daarbij zoo ver in het verleden liggen, dat zij zelfs reeds voor de geboorte uws vaders plaats vonden. Geloof mij, niemand is daarbij betrokken dan Linga. Maar gij hebt gloeiende wangen gekregen, mijn kind. Ga met jufvrouw Doortje wat in den hof op en neer, terwijl ik de nalatige Linga aan de vervulling harer plichten herinner.’

Zoodra zich de deur achter Ilda en Doortje gesloten had, keerde Kunegonde zich tot de Hollandsche meid met eene gestrengheid, die te meer indruk maakte, omdat het de eerste maal was, dat de bedaarde, goedhartige vrouw die aan den dag legde. ‘Linga,’ sprak zij, de Mulattin dicht naderende en de hand zwaar op dezer schouder leggende, ‘gij weet, dat de kapitein en ik het onrecht, dat uw vader tegen u en uwe moeder beging, zeer goed inzien. Wij trachten het daardoor te vergoeden, dat wij naar ons beste vermogen voor u zorgen. Wij zullen u daarom, zoo lang wij leven, voor gebrek beveiligen. Maar waagt gij het ooit weder den vrede van ons huis en het geluk van ons kind te storen, dan blijft gij geen nacht meer onder ons dak!’

‘Ildephonsa Seitsema is uw kind niet,’ mompelde de Maleische, vreesachtig en toch mokkend.

‘Zij is het kind van ons hart. Wij zullen niet dulden dat haar onbezorgd vertrouwen en haar kinderlijk geluk geschaad worden. Daar gij echter, naar het schijnt, aan mijne eenvoudige waarschuwing geen genoegzaam geloof slaat, zoo zweer ik u, dat het eerste verontrustende woord, hetwelk Ilda van uwe lippen verneemt, uwe onherroepelijke verbanning ten gevolge zal hebben.’

De Mulattin jammerde luid en kromde zich op den vloer. Maar de anders zoo zachtmoedige huisvrouw zeide bijna hard: ‘Doe uw werk, Linga, opdat die ijverzuchtige grillen u uit het hoofd gaan.... Verlang ik dan iets onbillijks? Ik heb Ilda opgevoed gelijk het mijne dochter past, en zij zal in mijn huis behandeld worden gelijk het mijne thans volwassen dochter toekomt! Haddet gij de opvoeding eener dame genoten, ik zou u als zoodanig behandelen. Als ik echter dit huis betrad, waart gij reeds te oud, om uwe levenswijze te veranderen en u goede manieren te leeren. Was ik echter ooit iets anders voor u dan goed, ja liefderijk? - Toon thans, dat ook gij mij lief hebt; - verstoor om mijnentwille het geluk van mijn kind niet.’

Met een zachten, vriendelijken blik reikte zij de meid hare hand. Maar Linga weigerde er de hare in te leggen. Met duisteren blik en eene onverstaanbare verwensching op de lippen, wendde zij zich van hare meesteres af en ging met toornige gebaren aan haar werk.

V
Linga.

Hoewel de goede beurtschipper Cornelis Janssen zich bij elken terugkeer van eene zijner reizen over eene hartelijke ontvangst van wege de zijnen verheugen kon, was hij toch bij zijne tehuiskomst daags na den hoogen twist tusschen Linga en hare huisgenooten, bijna evenzeer verbaasd als verblijd over de bijna hartstochtelijke warmte, waarmede Ilda hem begroette en over de blijkbare aandoening, die zijne vrouw bij zijne verwelkoming aan den dag legde. Bij al hare zachtmoedigheid bezat Kunegonde geen zweem van sentimentaliteit en hoe jong Ilda ook was, had zij toch in hare manieren reeds iets van de gewone kalmte harer pleegmoeder aangenomen. De onwillekeurige aandoening, waarvan beiden bij zijn terugkeer blijk gaven, moest dus den kapitein opvallen. Het was hem lief, dat Ilda kort na zijne tehuiskomst Doortje uitnoodigde met haar eene wandeling te gaan doen; moeder had nu immers vader bij zich en derhalve goed gezelschap.

Na weinige oogenblikken zag de kapitein zich met zijne vrouw alleen, want Linga liet zich niet zien en het in vreedzame hartelijkheid naast elkander zittende echtpaar zou een schoon beeld van huiselijk geluk vertoond hebben zonder de onrust, die het anders zoo gelijkmatige voorkomen der vrouw uitdrukte. Zij waren in hun uiterlijk niet zulk een ongelijk paar meer als ten tijde van hun huwelijk. Gelijk vele vrouwen, die een alledaagsch gelaat, maar schoone oogen en eene slanke, welgevormde gestalte bezitten, had Kunegonde de leelijkheid harer jeugd niet met het verouderen behouden. Men stelt in latere jaren niet meer de eischen van bloei en frischheid aan eene vrouw, gelijk men zulks aan een jong meisje meent te mogen doen; men mist ze derhalve niet in eene bejaarde vrouw. Daarbij komt, dat ontwikkeling des geestes evenals goedheid en rondborstigheid van karakter aan de gelaatstrekken iets innemends geeft, hetwelk met de jaren steeds duidelijker aan den dag treedt. Kunegonde had daarbij hare fraaie tanden en haar zacht, blond haar onveranderd behouden, terwijl de tijd de naden der pokken in haar gezicht, op eenige lichte sporen na, geëffend had.

De kapitein was meer veranderd dan zijne vrouw; zijn verblijf in de open lucht bij brandenden zonneschijn of in koud stormachtig weder had het mannelijke bruin van zijn gelaat te scherp gemaakt en vroegtijdige rimpels in het voorhoofd en de wangen gegroefd, gelijk zulks niet enkel ten gevolge van geestelijke, maar ook dikwijls van lichamelijke vermoeienissen het geval is. Zijne gestalte had de sterke vormen verloren, doch niet zijne vroegere vlugheid van bewegingen, en zijn haar was wel niet van kleur en dichtheid, doch zichtbaar van glans verminderd. Niettemin had zijn uiterlijk gewonnen. Niet alleen de jaren maar ook eene grootere beschaving en meer gevoel van eigenwaarde hadden aan zijne manieren een zekeren ernst en afgemetenheid gegeven, die men bij zijne vakgenooten destijds zelden aantrof. Zijne taal en zelfs de toon zijner stem verrieden eene welgemanierdheid, die den jongen beurtschipper eenmaal even vreemd was als het verlangen daarnaar. Maar de achting en bewondering, die hij voor zijne vrouw voedde en waaraan zich zeer spoedig eene innige genegenheid paarde, gaven hem het vurige verlangen in, haar, die hij zoo hoog boven zich zelven stelde, waardig te worden. Evenals hij haar uitwendig met alle bedenkelijke bewijzen zijner liefdevolle teederheid omgaf, streefde hij er ook ijverig naar zich betere manieren en ten minste een klein gedeelte dier kundigheden eigen te maken, welke hem, gelijk hij al spoedig inzag, noodig waren als hij den uitgebreideren gedachtenloop van Kunegonde wilde volgen. De onvrijwillige ledigheid, waartoe zijn bedrijf hem gedurende de ruwste wintermaanden veroordeelde, en de bereidwilligheid en zachtheid, waarmede zijne vrouw hem in zijne pogingen steunde, zonder hem door eenig vertoon van meerderheid te krenken, kwamen hem goed te stade. Zoo was Cornelis Janssen thans een man, wien ondanks eenige aan zijn beroep herinnerende gewoonten ea uitdrukkingen, niemand gebrek aan opvoeding kon ten laste leggen.

‘Kunegonde,’ vroeg de kapitein na eene korte stilte, terwijl hij zijne hand zacht op haren schouder legde, ‘is er iets voorgevallen?’

‘Waarom denkt gij dat, Cornelis?’

‘Dewijl gij mij anders dan gewoonlijk ontvangen hebt en gij thans zoo stil en toch onrustig zijt. Is er iets tusschen u en het kind geweest?’

‘Neen, beste man, Ilda was mij nooit dierbaarder en zij beminde mij nooit hartelijker dan thans.’

‘En toch is er iets gebeurd, iets, dat u en Ilda betreft. Waarom wilt gij dat voor mij verborgen houden?’

‘Dat wil ik in het geheel niet, alleen wilde ik u zeggen, dat er niets tusschen mij en het kind voorgevallen is wat onze wederzijdsche verhoudingen zou kunnen schaden. Er is iets anders gebeurd. Linga heeft gepraat!’

De kapitein smoorde een vloek en zag zijne vrouw in spanning aan.

‘Tot mijn spijt,’ ging deze beklemd voort, ‘heb ik er zelve aanleiding toe gegeven, dat zij boos werd.’

‘En in toorn praatte zij?’

‘Ja. Ik had haar verboden Ilda nog langer bij haren voornaam te noemen. Zij ontstak daarover in onbegrijpelijke gramschap en verried al kijvende het geheim der geboorte van het kind.’

‘Het geheim?’ vroeg Janssen zeer ontsteld.

‘Ja; zij onthulde de arme Ilda, dat zij niet onze dochter was. Ik heb het kind, dat een oogenblik geheel buiten zich zelve was, pogen gerust te stellen en zooveel mogelijk, zonder aan de waarheid te kort te doen, haar de zaak uit het hoofd gepraat. Ilda heeft ook geen twijfel over haar recht op ons en onze liefde meer geuit. Evenwel vrees ik dat de zaak haar inwendig verontrust.’

De kapitein beet zwijgend en met een somber gelaat op zijne onderlip.

‘Zijt gij boos op mij, Cornelis?’ vraagde Kunegonde treurig.

‘Wel zeker niet, Gonde. Gij hebt niet alleen goed, maar ook volkomen in mijn geest gehandeld. Ilda is niet, gelijk de arme Linga, het kind eener slavin uit een eigenlijk met de wet strijdig huwelijk, maar de rechtmatige dochter van twee Europeesche ouders. Daarbij hebben wij haar, zoo goed wij het vermochten, overeenkomstig haren stand opgevoed, terwijl Linga ten eenemale verwaarloosd en onwetend is. Derhalve zou het opvallend en ongepast zijn, als de ongelukkige oude zou voortgaan Ilda als haar gelijke te behandelen. Maar het is toch wel te betreuren, dat zij uwe billijke vordering zoo euvel opgenomen heeft.’

‘Gij gelooft, dat zij beproeven zal, Ilda verdriet aan te doen?.... Daarvoor kunnen wij ons pleegkind toch vrijwaren.’

‘Daarvoor ja. Maar ik vrees, dat zij boozere plannen tegen het kind in hare schild voert dan enkel plagerijen. Hebt gij opgemerkt, dat zij mij nog in het geheel niet onder de oogen is gekomen? Ik vrees, dat dit reeds eene vrucht is van haar slecht geweten. Zij vermijdt het mij te ontmoeten, daar zij niets goeds in den zin heeft en voor de mogelijkheid siddert, dat ik haar zou kunnen doorgronden.’

De bekommering, waarmede de kapitein de zaak beschouwde, begon ook zijne vrouw te verontrusten. Tot dusverre had zij de ongepaste onthullingen van Linga betreurd, omdat zij vreesde, dat de kinderlijke zorgeloosheid van hare jonge lieveling daardoor sterker mocht geschokt zijn, dan Ilda wel liet blijken. Aan ernstige gevolgen van het voorgevallene van den vorigen dag had zij niet gedacht. Daar het echter steeds haar streven was moeilijkheden te vereffenen en misverstanden uit den weg te ruimen, zegde zij ondanks hare toenemende bezorgdheid:

‘Beangstigt gij u niet zonder reden, Cornelis? Zoowel Linga als onze kleine zijn toch immers altijd onder mijne oogen. Welk leed zou de arme Indiaansche het kind kunnen aandoen? Daarbij geloof ik, dat wij geen recht en geene reden hebben om haar, die toch altijd de dochter uws vaders is, van kwaad te verdenken.’

‘Helaas! gij vergist u daarin. Zulk eene vrouw uit het Oosten, zulk eene verstootene, en hare van hunne rechten en fortuin beroofde kinderen zijn in het huis van hun heer en echtgenoot een gestadig gevaar voor de tweede vrouw en hare kinderen.’

‘Dat ware toch al te vreeselijk!’ stamelde Kunegonde verbleekende.

‘Het is vreeselijk! Ontzettend, onmenschelijk is het misbruik der zoogenaamde Indische huwelijken, welke de Hollanders, en in eenige

[pagina 160]
[p. 160]

gevallen ook andere Europeanen, in Nederlandsch-Indië met de dochters van laaggeborene inlanders sluiten, en waardoor zij zich juist zoo lang gebonden achten, als hunne lusten het vorderen. Zoodra zulk een band hun lastig wordt, kunnen zij dien straffeloos verbreken en eene Europeesche vrouw huwen; dit tweede huwelijk is dan geldig. Helaas! ook mijn eigen vader heeft zoo gehandeld,’ voegde hij er somber bij.

‘Ik weet het. Maar Linga heeft toch nooit andere gevoelens voor ons aan den dag gelegd, dan die van de dankbaarste gehechtheid.’

‘Ja; voor mij, omdat ik verplichtingen jegens haar erkende en vervulde tot welker nakoming de wet mij niet noodzaakte; voor u, omdat gij de vrouw haars broeders zijt. Waart gij daarentegen de vrouw haars echtgenoots of haars vaders, zij zou u doodelijk haten, hoewel zij op hare wijze goedhartig is.’

‘Ontzettend! Maar ik geloof toch, dat het ons tot geruststelling moet strekken, dat ook in de betrekking tusschen Ilda en Linga geen der beide gevallen van toepassing is.’



illustratie
Op en onder de tribune.


‘Wij zullen het hopen. Evenwel moeten wij op onze hoede zijn vooral gij, tijdens ik afwezig ben. Ware Linga's booze luim van gisteren op heden vervlogen, zoo ware er geen gevaar te duchten. Daar zij echter in haren toorn volhardt - en dat doet zij, anders zou zij mij niet vermijden - vertrouw ik haar niet. Zij wordt door de razende ijverzucht verteerd, die eene Maleische niet zelden tot moordenares maakt.’

‘Goede God, Cornelis!’ riep Kunegonde, zoo ontzet uit dat zij hare gewone kalmte geheel verloor; ‘en zulk een boosaardig schepsel was twintig jaar lang mijne gezellin!’

‘Zij was niet uwe gezellin, enkel uwe dienstmeid en tot dusverre heeft zij zich ook nog niet boosaardig getoond.’

‘Ik heb steeds uwe zuster in haar ontzien,’ antwoordde Kunegonde ernstig. ‘En dewijl zij dit besefte, had zij geene reden om mij te haten. Daar gij echter blijkbaar aanneemt, dat het boosaardige slechts in haar gesluimerd heeft en vreest, dat hare ijverzucht tegen Ilda haar tot moord zou kunnen vervoeren, mag zij niet langer onder ons dak wonen!’

‘Maar, Kunegonde!’ riep Janssen, en voor de eerste maal trof zijn blik ontevreden, bijna toornig het oog zijner vrouw.

‘Zijt gij het niet daarmede met mij eens?’ vraagde zij verbaasd.



illustratie
De galerij voor het publiek.




illustratie
Een groep van Turksche afgevaardigden.


‘Met u eens?’ herhaalde hij, oprijzende en met groote dreunende schreden op de steenen plaveiën der keuken op en neer gaande. ‘Dat ware toch, alsof ik den wimpel, dien ik mijn leven lang aan den top van den mast gevoerd heb, met eigen hand omlaag halen en te gelijk een gat in den romp van het schiphoren wilde!.... Hoe zou ik de ongelukkige vrouw, aan wie ik den misstap mijns vaders te vergoeden heb, thans op haren ouden dag kunnen verstooten? En meent gij dat ons zulks zou beveiligen? Juist dan zou zij een doodelijken haat tegen ons allen opvatten en op duivelachtige wraak tegen u en het kind zinnen, zij zou niet rusten voor zij met de listigheid der slang haar oogmerk volvoerd had.’

Kunegonde vouwde de handen en stamelde met bevende lippen: ‘O! dat is vreeselijk, vreeselijk! - Kon ik toch de ongelukkige woorden terugnemen, die ik in verschoonbaren moederlijken trots tot het afschuwelijke wijf richtte!’



illustratie
Het spreekgestoelte van den voorzitter.
de bulgaarsche sobranje.


‘Volstrekt niet, vrouw; zij moesten gesproken worden. Wel ware het beter geweest dat ik haar dat bevel gegeven had; maar dit kondet gij niet weten. U treft geen verwijt; goed en zacht gelijk gij zijt, kondet gij geen vermoeden hebben van de uitwerking, welke uw gegrond verlangen op eene natuur gelijk die van Linga moet uitoefenen.’

‘Wat zal er nu gebeuren?’

‘Zoek in de eerste plaats Linga op en zend haar hier bij mij; ik zal op haar geweten en haar hart een beroep doen; wellicht brengt dit haar tot andere inzichten. Dan echter blijft ons alleen overig, dat wij met de grootste zorgvuldigheid al hare handelingen en inzonderheid hare houding tegenover Ilda bewaken.’

Na verloop van eenige minuten verscheen Linga voor den heer des huizes, die oogenschijnlijk bedaard rookende bij den haard zat. Zij sprak niet, maar boog als groetend, doch met een barsch gelaat, het hoofd.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken