Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3 (1886-1887)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (74.23 MB)

Scans (1387.69 MB)

ebook (66.59 MB)

XML (2.80 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3

(1886-1887)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het huis van den Beurtschipper.
(Vervolg.)

De plek, door den kapitein aangeduid als het doel der wandeling van de dames, die hem vergezelden, was eene van soort landtong, welke door eene korte, tamelijk sterke kromming der rivier gevormd werd. Zij was met drie prachtige oude linden beplant, onder welker lommer eene eenvoudige houten bank stond. De rijke houthandelaar, die een kwartieruurs stroomafwaarts woonde, had deze laten zetten, opdat het zijne vrouw bij eene langere wandeling niet aan eene rustplaats mocht ontbreken. Ilda had dit schoone, lommerrijke plaatsje te meer lief, omdat zij er weinig kwam, dewijl jufvrouw Doortje niet van verre wegen hield.

Op het oogenblik, dat de kapitein zich bij de Drie Boomen van zijne dames scheidde, zat de koopman, wien hij een bezoek toegedacht had, in gezelschap van zijn zoon Wolfgang Saldern op zijn kantoor. De oude heer was nog altijd een deftig man met eene gezonde kleur en vol, donker haar. Ondanks zijne krachtige gezondheid was de tijd natuurlijk ook voor hem niet spoorloos voorbijgegaan, sinds hij over achttien jaren met Kunegonde in hare kleine voorkamer voor het eerst gesproken had. Het trotsche in zijn voorkomen kwam sterker en onaangenamer voor dan voorheen; zijne gelaatstrekken hadden eene uitdrukking van gestrengheid aangenomen, die zelden zachter werd. Zelfs zijne spraak had bij onverschillige gesprekken een scherpen, bevelenden klank, wel geschikt om gehoorzaamheid at te dwingen, maar gewis ook eerder vrees dan liefde te voorschijn te roepen. Niettemin bezat hij de volle achting zijner bekenden en handelsvrienden en de zijnen hadden hem lief, hoewel zij er nimmer aan dachten, hem dit door uiterlijke teekenen te bewijzen. Daartoe lokte zijn stuursch voorkomen niet uit. Hij was een braaf, rechtschapen man en van nature geenszins hardvochtig, maar hij had zijne betere eigenschappen door trots en zelfzucht laten overwoekeren.

Een groot deel van dezen trots was thans gevestigd op zijn zoon Wolfgang, ofschoon deze in zijne kindsche jaren geenszins de lieveling zijns vaders geweest was. Deze had oorspronkelijk al zijne verwachtingen op den oudsten zoon gebouwd, die in zijn uiterlijk en zijne geaardheid groote overeenkomst met hem had, gelijk hij ook zijn naam Johan Saldern droeg. Hij meende, dat de schrandere, krachtige en zelfstandige knaap de vereischte geschiktheid en geestkracht bezitten zou, om de taak te vervullen, die hij hem dacht op te dragen. Johan Saldern zou eenmaal de drager der oude geachte firma J.W. Saldern worden, hare verbindingen uitbreiden en haar aanzien vermeerderen. Met dit doel moest de opvolger zoolang de vader leefde, diens rechterhand, zijn medewerker en vertrouwde zijn en later zijn bevoorrechte erfgenaam worden, terwijl de overige kinderen betrekkelijk karig bedeeld zouden worden, om de zaak op denzelfden voet te kunnen blijven drijven.

Ongelukkig verried de koopman zijne plannen te vroeg aan zijn lievelingszoon. Dien tengevolge achtte de knaap zich reeds in de kinderschoenen voor iets hoogers en beters dan zijn broeder en zijne zusters; hij beschouwde zich reeds in de leerkamer als de meester des huizes. Alleen den vader erkende hij als gelijke, terwijl de toekomstige gebieder zelfs de moeder niet als met hem gelijk staande achtte. Met de gebreken van den hoogmoed en de zelfzucht had hij echter niet de goede eigenschappen zijns vaders geërfd: vlijt, volharding en rechtschapenheid. De zoo vroeg hem wenkende voordeelen beschouwde hij niet als een spoorslag tot werkzaamheid en het aanleeren der noodige kundigheden, maar schatte ze enkel als middelen tot een genotvol leven. Zoo ontwikkelde zich uit den eigenzinnigen, ingebeelden knaap geen degelijk, bekwaam handelsman, gelijk de vader gehoopt had, maar een luie, hoogmoedige verkwister, wiens buitensporigheden met zijn afkeer van den arbeid om den voorrang streden. De teleurgestelde vader zag spoedig in, dat het zijne bloeiende zaak vernietigen zijn zou, als hij haar aan deze handen wilde overlaten. Thans wenschte hij zich zelven geluk, dat hij, hoewel onwillig, aan het hartstochtelijk verlangen van zijn tweeden zoon toegegeven had en hem tot koopman had doen opleiden.

Oorspronkelijk was het zijne bedoeling geweest Wolfgang met een klein kapitaal uit te koopen en daaraan de voorwaarde te verbinden, dat hij zich daarmede in eene verafgelegen handelstad een bestaan zou trachten te vestigen. Hij wilde niet met eigene middelen eene concurrentie voor zijne firma in het leven roepen, en evenmin in het vervolg twee vennooten aan het hoofd stellen, opdat de winst niet gedeeld zou behoeven te worden. Toen echter Johan Wilhelm junior zich al de op hem gebouwde verwachtingen onwaardig toonde, nam de vader zich voor de zaak aan den bekwamen, vlijtigen en degelijk en Wolfgang over te doen, den steeds dieper zinkenden oudsten zoon daarentegen voor een zeker bedrag uit te koopen. Maar ook dit oogmerk kwam niet tot uitvoering, Johan Wilhelm's uitspattingen werden steeds menigvuldiger en namen een steeds onwaardiger karakter aan; zijne gezondheid werd van lieverlede ondermijnd en toen een in den omtrek heerschende kwaadaardige koorts den jonkman aantastte, kon zijn verzwakt, door de losbandigheid vergiftigd lichaam aan de kracht der ziekte geen weerstand bieden.

Ware hij de eenige zoon geweest, dan zou zijn vader hem diep betreurd hebben ondanks al het verdriet, dat hij hem aangedaan had en zelfs ondanks de aanzienlijke sommen, die door zijne ongebonden levenswijze verkwist geworden waren. Zelfs nu werd hij door den vroegtijdigen dood van zijn eerstgeborene diep aangegrepen. Maar hij was er de man niet naar, om zich lang aan eene in zijne oogen nuttelooze droefheid over te geven; en zelfs de veronderstelling dat de bij de opvoeding van Johan Wilhelm begane misslagen den grond tot diens afdwalingen gelegd hadden, kwam niet bij hem op. Er bestond derhalve ook geen prikkel, die zijn rouw duurzaam zou hebben kunnen doen zijn.

Na korten tijd ging alles weder bij hem den gewonen gang en als jufvrouw Saldern stierf en zijne beide dochters huwden, was de vroeg afgestorven zoon des huizes bijna van allen vergeten. Alleen Wolfgang herinnerde zich steeds met weemoedige bewondering datgene, wat zijn broeder eens geweest was en met eene soort van toornige smart datgene, wat uit hem geworden was.

Natuurlijk was de overlevende zoon thans de aangewezen opvolger zijn vaders en de van jaar tot jaar aan beteekenis winnende zaak, en de koopman, hoewel hij zeer ijverzuchtig op zijn aanzien en zijne rechten als hoofd van het handelshuis was, had den jonkman tot deelgenoot der firma verheven. Wolfgang bezat derhalve eene zekere zelfstandigheid; maar alleen uit ontzag voor zijn vader liet hij die zelden gelden. In weerwil van zijne onbevreesde openhartigheid en zijne voor niets terugschrikkende vastberadenheid was hij bescheiden en zonder aanmatiging. Slechts zeldzaam bestreed hij iemands oordeel of wenschen ten zij de plicht het hem gebood. Dan echter handhaafde hij zijne inzichten met al de geestkracht, waarmede hij door de natuur bedeeld was.

[pagina 176]
[p. 176]

Eigen overtuiging en de opvoeding, welke ook het schijnbaar gelijkvormigste leven in den mensch werkt, had de hem aangeboren halsstarrigheid, die in de familie Saldern zoo ongemeen sterk ontwikkeld was, tot verstandige zelfbeheersching herleid; uitgeroeid was zij evenwel niet. Nog altijd sluimerde in den jonkman een goed deel van den plotseling opwellenden lust zijne daden en wegen uitsluitend naar eigen goedvinden in te richten.

De oude heer Saldern was juist van zijne plaats aan den lessenaar opgestaan en ging den zoon te gemoet die met de woorden binnenkwam: ‘Hier zijn de brieven van den ochtendpost, papa. Er is er een uit Pforzheim bij.’

‘Van den heer Tragemann? - Laat eens zien, wat hij schrijft.’

Wolfgang reikte hem den brief en de koopman zette zich, onderwijl hij dien openbrak, voor de lange smalle tafel, die in het midden der kamer stond, terwijl zijn zoon tegenover hem plaats nam.

‘Inderdaad, Wolfgang,’ sprak Saldern, zijn zoon het schrijven overreikende, ‘gij hebt in het bovenland goede verbindingen aangeknoopt. Tragemann en Fricke willen ons van Mei tot October elke maand een vlot van circa 20.000 kubieke voeten kernig dennenhout tot zeer aanneemlijke prijzen zenden. Mij dunkt het beste, dat wij ze tot Duisburg laten afzakken en daar of te Ruhrort opslaan. Met het oog op de vele fabrieken, welke tegenwoordig in de omliggende nijverheidsdistrikten gebouwd worden, moeten wij met inachtneming van de noodige voorzichtigheid, goede zaken maken. Denkt gij dat ook niet, Wolf?’

‘Zonder twijfel, papa. De zaak zou goed, de winst zeker en aanzienlijk zijn. Doch ik heb eene ernstige bedenking.’

‘Gij?.... Welke?.... Hebt gij naderhand twijfelachtige inlichtingen omtrent Tragemann en Fricke ontvangen?

‘Volstrekt niet. Zij zijn volkomen betrouwbaar. Mijne bedenking heeft betrekking op ons zelve. Ik vrees, dat bij den zeer korten betalingstermijn, die ons gesteld wordt, onze krachten ons niet zullen veroorlooven zulk eene overeenkomst te sluiten.’

‘Och wat! Die niet waagt, die niet wint!’ riep de oude koopman met ontwakende heftigheid uit. ‘Gij zijt jong, ik ben oud, en aan mijne zijde is de moed - aan de uwe de aarzeling.’

‘In het geheel niet, papa; als ik slechts inzag, hoe wij aan de verplichtingen zouden kunnen voldoen, die wij met deze zaak aangaan, zou ik ze gaarne beklinken. Ik heb ze toch zelf voorbereid. Maar de aannemers zullen voor het hout minstens een dubbel zoo langen betalingstermijn verlangen, als men ons toestaat. En voor drie maanden hebt gij die twee groote bosschen aangekocht, waarin het kapitaal nu zoo lang vast ligt, tot gij het hout hebt laten kappen. Ik zou derhalve niet weten, waar wij de gelden zouden halen, als gij met de heeren in Pforzheim volgens hun verlangen zulk eene omvangrijke overeenkomst aangaat. Wij hebben steeds een aanzienlijk kapitaal noodig voor onze zaken hier in het benedenland.’

‘Daar hebt gij het juist.... hoe kunt gij dat buiten berekening laten, Wolf? Wij breken alle betrekking met de kleine houthandelaars en schippers af. Zij waren goed voor ons zoo lang wij geen middel of gelegenheid bezaten om grootere verbindingen aan te knoopen. Maar de moeite, welke het verkeer met deze kleine kwelgeesten veroorzaakt, staat in geene verhouding met de winsten, die daarbij behaald worden. Waarom zouden wij om hunnentwille onze geldmiddelen verbrokkelen, die op eene andere wijze meer vruchten kunnen dragen.’



illustratie
onze nieuwjaarsbrief!


‘Mij dunkt,’ antwoordde de zoon ernstig, ‘dat onze koopmanseer vordert, dat wij niet zonder reden met de oude handelsvrienden breken, die in goede en slechte tijden steeds met ons zaken zijn blijven doen.’

‘Wel nu nog schooner! Het is toch eene meer dan voldoende reden om verder geene zaken met hen te doen, als mij het geld daartoe ontbreekt!’

‘Maar, papa, gij hadt toch nooit over grootere geldmiddelen te beschikken dan juist tegenwoordig!’

‘Alsof ik dat niet wist! Gij wilt mij nu eenmaal niet begrijpen; laat u derhalve mijn besluit genoeg zijn: ik wil met deze kleinhandelaars niet meer te doen hebben!’

‘Dat is hard voor die lieden. Eenige, die hooger opwonen en hun hout uit de eerste hand, derhalve ook billijker koopen, vinden wel nieuwe afvoerkanalen. Maar deze arme schippers, gelijk Hesselhorst en Janssen, die bij gelegenheid van hunne reizen kleine partijen hout aankoopen en met eene kleine winst van de hand doen, gaan ten gronde, als gij de betrekking met hen afbreekt. Van de vrachtgelden alleen kunnen zij ternauwernood leven.’

‘Dat kan wel zijn; maar dat is mijne zaak niet. Ik heb mij er ook zonder vreemde hulp moeten doorslaan. Waarom zouden anderen het ook niet beproeven?’

‘Deze twee zouden onder de poging gewis bezwijken. Zij zijn beiden te oud en te onbemiddeld, dan dat het hun zou kunnen gelukken. Wanneer gij dus onherroepelijk besloten hebt, papa, de handelsbetrekking met hen af te breken....’

Een kantoorbediende opende zacht de deur en boodschapte, het hoofd door de spleet stekende: ‘Mijnheer Janssen zou gaarne den heer Saldern spreken.’

De koopman bewoog zich mismoedig op zijn stoel en bromde: ‘Die kon niet ongelegener komen.... Zeg hem, dat ik vandaag geen tijd heb; hij moet dezer dagen maar eens terugkomen. Maar neen.... zeg hem, dat ik hem wel schrijven zal.’

‘Met uw verlof, papa: ik wenschte den heer Janssen te spreken. Breng hem naar mijne kamer, Frederik.’

Nauwelijks had zich de deur achter den bediende gesloten, of Saldern riep driftig uit:

‘Ik wil niet hopen, Wolfgang, dat gij eene domme streek begaan wilt en u tegen mijn wil verzet!’

‘In de verste verte niet, papa,’ antwoordde de zoon op schertsenden toon. ‘Als gij beveelt, dat de betrekking tusschen de firma J.W. Saldern en het huis C. Janssen afgebroken wordt, moet het natuurlijk geschieden. Daarom is het echter niet ongeoorloofd, dat uw zoon Wolf en zijn oude vriend Cornelis eene kleine zaak voor eigen rekening doen.’

‘Gij wilt met een gedeelte van uwe spaarpenningen....’ ving de koopman op ontevreden toon aan.

‘Wees daar niet tegen, vader-lief. Het zou mij zeer leed doen als de brave man achteruit ging. Hebt gij voor het oogenblik niets bijzonders voor mij te doen? Laat mij dan naar hem toe gaan. Over een half uur ben ik weder te uwer beschikking.’

Als Cornelis Janssen na afloop van dat half uur weder bij de Drie Boomen verscheen, was hij in eene ongemeen goede luim, een teeken, dat de bijzondere zaak, welke Wolfgang met hem gedaan had, hem gegronde hoop tot een buitengewoon goeden uitslag gaf. Hij sprak met uitbundigen lof over de onbaatzuchtigheid en de handelskennis van den koopman Wolfgang Sandern en legde te gelijker tijd zulk een eerbied voor zijn doorzicht aan den dag, dat jufvrouw Doortje en Ilda, die met de familiegeheimen van het huis Saldern niet bekend waren, in de dwaling vervielen, den veelgeprezene voor een eerbiedwaardig oude man, misschien een broeder of neef van Johan Wil helm te houden.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken