Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3 (1886-1887)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (74.23 MB)

Scans (1387.69 MB)

ebook (66.59 MB)

XML (2.80 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3

(1886-1887)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het huis van den Beurtschipper.
(Vervolg.)

VII.
Bij het paaschvuur.

Ilda's ouders bemerkten, ondanks de pogingen van het jonge meisje om niet veranderd te schijnen, dat zij sedert Linga's boosaardige onthullingen ernstiger en nadenkender geworden was. Kunegonde's onuitgesproken en daarom des te streelender bemoeiing om het kind de overtuiging te geven, dat zij in het bezit der volste liefde was van degenen, die zij steeds als hare ouders beschouwd had, werd op de trouwhartigste wijze door haren man ondersteund. Het lag echter in den aard van den goeden kapitein te gelooven, dat hij zijne genegenheid het beste door uitwendige blijken bewijzen kon. Zoo kwam hij dan op de gedachte, dat Ilda te stil leefde, zij moest onder de menschen komen en ‘pleizier hebben,’ gelijk andere meisjes van haren leeftijd.

Het voornemen om haar dat te verschaffen, was intusschen gemakkelijker opgevat dan ten uitvoer gebracht. Jufvrouw Janssen's zeer afgezonderde levenswijze had het natuurlijk gevolg gehad, dat zij in het stedeken, dat sinds twintig jaren hare woonplaats was, behalve hare huisgenooten geene bekenden bezat. De kapitein had van oudsher slechts omgang met die menschen, waarmede hij door zijn beroep in aanraking kwam. Dat waren of rijke koopliê, die hem en de zijnen niet voor hunne gelijken hielden, of beurtschippers gelijk hij zelf, wier geringe beschaving hen ongeschikt maakte voor den omgang met Kunegonde. Zij gaf dit evenwel niet op krenkende wijze te kennen, en als zij bij voorkomende ziektegevallen of andere omstandigheden de behulpzame hand kon bieden, kwam zij op de vriendelijkste en hulpvaardigste wijze uit hare afzondering te voorschijn. Zij ondersteunde de vrouwen der vrienden haars mans met raad en daad, waar het ooit noodig was. Daarmede hielden ook hare betrekkingen met hen op. Ilda stond tegenover deze daarbij niet talrijke familiën in dezelfde verhouding als hare moeder. Voor twintig jaren zou de kapitein niet begrepen hebben waarom men niet een gezelliger, vertrouwelijker verkeer aanknoopte. Thans echter zag hij zeer goed in, dat de zijnen daaruit weinig genoegen zouden putten. Doch hij had zich nu eenmaal voorgenomen, zijne pleegdochter eenige verstrooiing te verschaffen en hij stelde dus hiertoe al het mogelijke in het werk. Zoo richtte hij op zekeren dag eene pleiziervaart in per boot naar het een weinig hooger op liggend dorp, een andermaal werd er een rijtoer naar de houtvesterij in het bosch gemaakt. Hij vatte zelfs het plan op Ilda op eene zijner volgende reizen mede te nemen, doch daartegen had zijne vrouw ernstige bedenkingen. Om hem eenige vergoeding voor dit verijdeld plan te schenken, gaf zij daarentegen hare toestemming Ilda onder zijne en Doortje's hoede het afsteken der Paaschvuren te laten bijwonen.

Kunegonde kwam het genoegen, dat Ilda hierbij smaken zou, hoogst twijfelachtig voor, de kapitein echter koesterde de vaste overtuiging, dat de kleine zich kostelijk vermaken zou. Kon er wel een prachtiger schouwspel zijn dan de hoog opflikkerende vuren met de rood kronkelende vlammen, die ten hemel stegen uit de teertonnen, op den top van de reusachtige houtmijt geplaatst? En dat alles op de schoone open plek tusschen de stad en de werf, waar de kabbelende rivier voorbijstroomde, verguld door den weerschijn van den laaien gloed.

De goede kapitein woonde deze feestelijkheid, waartoe ook zijne kleine werf een deel van het brandhout leverde, zoo dikwijls bij als het hem vergund was het Paaschfeest te huis te vieren. De oude Willem, die het altijd met het opbouwen van den houtstapel zeer druk had, had aan de kleine Ilda van hare kindsheid af wonderen van de heerlijkheid van het Paaschvuur verteld. Zij ging derhalve gaarne met haar vader mede, als op Paaschmaandag de schemeravond na een helderen kouden dag gevallen was, zonder evenwel gelijk hij nog andere verwachtingen aan haar uitgaan te verbinden. De kapitein rekende er op dat ook andere jonge meisjes de kleine feestelijkheid zouden bijwonen, en Ilda haar zou leeren kennen, hetgeen tot een aangenaam verkeer met haar zou kunnen aanleiding geven. Hierin echter misrekende hij zich. Wel is waar waren er vele jonge dames onder de hoede van vader of broeders bij het Paaschvuur verschenen, maar zij kenden elkander, terwijl Ilda haar vreemd was. Zoo dikwijls dan ook de goede man zijne dochter in de nabijheid van een der vroolijkste groepjes voerde en door eene kleine buiging, een vriendelijk gesproken avondgroet een onderhoud poogde aan te knoopen, mislukte hem dit telkenmale. Men groette vluchtig en koel, wierp een verbaasden oogslag op Ilda en wendde zich af.

Gelukkig had het meisje geen vermoeden van de mislukte pogingen haars vaders. In haar van nature zeer levendig gevoel voor al wat schoon of buitengewoon was, schepte zij werkelijk een groot genoegen in het haar aangeboden eenvoudige schouwspel. Menige gesmoorde lach, zacht als muziek, menige zachte juichkreet klonk in jufvrouw Doortje's oor.

Willem had den kapitein aan de mouw getrokken en hem daarop geheimzinnig fluisterend een weinig ter zijde gevoerd. Toen de kapitein zich weder bij zijne dames wilde vervoegen, begroette hem eene bekende stem met de woorden: ‘Zoo, mijnheer Janssen, zijt gij ook hier? Ik geloof dat wij elkander bijna elk jaar bij het Paaschvuur ontmoeten.’

‘Als ik in Herbedorf ben, zeker, mijnheer Saldern. Gij zelf zijt er ook altijd bij tegenwoordig.’

‘Ik houd veel van dergelijke oude gebruiken,’ antwoordde Wolfgang, ‘en vooral de Paaschvuren hebben altijd iets bijzonder aantrekkelijks voor mij gehad.’

‘Kunt gij nu meegaan, mijnheer?’ vroeg Willem, die ongemerkt naderbij gekomen was.

‘Hoe! wilt gij uw patroon nu reeds medenemen, Willem?’ vroeg de jonge koopman. ‘Het vuur is toch immers nog niet uitgebrand!’

‘Neen, mijnheer Saldern, maar.... met uw verlof.... ik heb iets bijzonders in gereedheid voor de jonge jufvrouw.’

‘Hij heeft eene kleine verrassing voor mijne dochter bedacht,’ verklaarde de kapitein aan den verbaasd opzienden jonkman.

‘Uwe dochter? Is zij hier?’ vraagde de jonge man, ten toppunt van verbazing. Het kwam hem raadselachtig voor, dat Cornelis Janssen, dien hij altijd voor kinderloos gehouden had, van zijne dochter sprak.

‘Zij staat met hare gouvernante daar aan den hoek der palissaden,’ antwoordde Janssen onbevangen. ‘Vergeef mij dat ik naar haar toega: zij is niet gewoon onder vreemden te zijn.’

De zaak kwam den jongen koopman hoe langer hoe zonderlinger voor. Hoe groot zijne achting voor den beurtschipper ook was, en hoe zeer hij er zich soms over verwonderd had, dat deze niet, gelijk de meeste lieden van zijn stand, met de jaren in ruwheid toenam, maar beschaafdere manieren aan den dag legde, naarmate hij ouder werd, verraste het hem toch niet weinig dat schipper Janssen voor zijne dochter eene gouvernante had. Waarom moest dit meisje, wiens standpunt slechts weinig van dat eener welgestelde handwerksdochter verschilde, anders opgevoed worden dan deze? Wolfgang's nieuwsgierigheid was zoo levendig geprikkeld, dat hem de lust bekroop, dit in ieder geval mislukte voortbrengsel van ouderlijke apenliefde eens van naderbij in oogenschouw te nemen.

‘Zoudt gij wel de goedheid willen hebben mij aan uwe dames voor te stellen, mijnheer Janssen?’ verzocht hij den argeloozen kapitein.

‘Met genoegen, mijnheer Saldern,’ antwoordde de gezagvoerder, stralende van voldoening. Eindelijk hield dan toch iemand en wel de beste man van de wereld, het der moeite waardig zijne lievelinge te leeren kennen.

Na eenige seconden stond Wolfgang tegenover de leermeesteres en hare kweekelinge en de kapitiein kweet zich van de verzochte voorstelling op eenigszins onbeholpen maar voor alle partijen bevredigende wijze.

‘Hier, mijne lieven, breng ik u den heer Wolfgang Saldern, mijn zeer geëerden handelsvriend. Deze, mijnheer Saldern, is mejufvrouw Schmitz, de lieve vriendin van mijne vrouw en mijne dochter; dit mijne dochter Ilda.’

Jufvrouw Doortje groette met koele beleefdheid, terwijl Ilda met eene onmiskenbare uitdrukking van zelfbewustzijn voor den jonkman boog. Na het voorgevallene met Linga was zij er trotsch op, als haar pleegvader haar tegenover een vreemde zijne dochter noemde.

De gewone zekerheid, welke Wolfgang zich in het drukke verkeer met allerlei slag van menschen verworven had, liet hem voor een oogenblik in den steek. De leermeesteres had, ondanks haar eenvoudig uiterlijk, zeer goede manieren; dit was echter eene omstandigheid, die niets buitengewoons in zich had. Maar hare kweekelinge, dit kind van den beurtschipper, met den vreemdklinkenden naam en de tengere, liefelijke gestalte! Het was eene heerlijke verschijning van welker bestaan hij nimmer eenige kennis gedragen had.

‘Gij woont heden waarschijnlijk wel voor de eerste maal het branden van het Paaschvuur bij, dames?’ begon Wolfgang, zich na eene stomme begroeting eenigszins herstellende. ‘Zoo dikwijls ik hier was, had ik nog nooit de eer u te ontmoeten.’

‘Wij laten mama niet gaarne alleen,’ antwoordde Ilda met onbevangene vriendelijkheid den slanken man aanziende, van wiens uitzicht zij zich eene geheel andere voorstelling gemaakt had. ‘Zij houdt er niet van zich tusschen vreemde menschen te begeven.’

Willem kwam weder te voorschijn en gromde zijn heer thans toe: ‘Mijnheer, als gij nu niet komt....’

‘Hebt gij pleizier ons tot beneden aan de rivier te vergezellen, mijnheer Saldern?’ vroeg de kapitein. ‘Het groote vuur is bijna uitgebrand en er is daar nog iets te zien. Willem heeft eene extra-vertooning voor mijne dochter bereid.’

[pagina 184]
[p. 184]

De extra-vertooning bestond uit drie brandende teertonnen, die, van achter eene met hout begroeide landspits te voorschijn komende, langzaam en majestueus de rivier afdreven en zoowel door hare eigene hoog opflikkerende vlammen als door den weerschijn daarvan in het water een schilderachtig uitwerksel maakten. Ilda schiep veel behagen in den eigenaardigen aanblik van het op den donkeren stroom zwemmende, knetterende en sissende vuur en Wolfgang een nog grooter in de kinderlijk hartelijke wijze, waarop zij den ouden Willem haren dank uitsprak.

Evenals altijd, wanneer het volk behalve een verwacht vermaak nog eene andere verrassing bereid wordt, ontstond er een onder de rondom het uitdoovende Paaschvuur verzamelde menigte, zoodra men de tonnen gewaar werd. Alles stormde naar het water; ieder trachtte in het voorste gelid te komen, zonder de hem omringenden te ontzien, en jufvrouw Doortje bekwam bij deze gelegenheid een stoot, die haar deed wankelen. Aan een gelukkig toeval, hetwelk Wolfgangs opmerkzaamheid in het hachelijke oogenblik op het haar dreigende gevaar vestigde, had zij het te danken, dat zij voor een onvrijwillig koud bad bewaard bleef. De goede oude jufvrouw dankte levendiger dan de kleine dienst eigenlijk waard was. Ilda zeide niets, maar haar stralend oog sprak een zoo ernstigen dank uit, dat Wolfgang er geheel door in de wolken was.

De vlammen op de rivier waren uitgedoofd, de menigte stroomde op de stadspoort toe en enkel de familie Janssen bleef nog op de feestplaats achter, gedeeltelijk om buiten het gedrang te blijven, gedeeltelijk om Ilda te gunnen onverwijld op hare opgeruimde, kinderlijke wijze den ouden Willem haren dank en hare bewondering te betuigen voor de bijzondere feestelijkheid, die hij te harer eere bereid had.

Ook Wolfgang Saldern bevond zich nog aan de zijde van zijn bescheiden handelsvriend en deze, die in het blijven van den jonkman in het gezelschap van hem en de zijnen eene vereerende opmerkzaamheid meende te zien, achtte zich verplicht Saldern's beleefdheid te beantwoorden.

De avond was buitengewoon koud, merkte hij aan, en het ware wel raadzaam zich, nadat men zoolang in de open lucht gestaan had, door eene kop thee of een glas punch te verwarmen; daar mijnheer Saldern nog ver te loopen had om te huis te komen, zou het hem, den kapitein, zoo verheugen als vereeren, indien de jongeheer een poosje wilde uitrusten in Janssen's groote keuken, alvorens de wandeling naar Holzhaufen te ondernemen.

De jonkman nam deze uitnoodiging aanvankelijk met levendige vreugde aan; daarna echter gaf hij zijne beduchtheid te kennen, of zulk een late gast de vrouw des huizes niet ongelegen zou komen. Daaromtrent stelden hem evenwel jufvrouw Doortje en de kapitein gerust, die beiden wisten, hoe gaarne Kunegonde zich naar elken wensch haars mans voegde en zoo sloegen zij al pratende gezamenlijk den weg naar de Doornstraat in.

Als men ze bereikt had en men het sombere oude huis in het volle maanlicht voor zich zag, vertraagde Ilda haren stap en fluisterde hare oudere vriendin toe: ‘Zal mijnheer Saldern zich niet onbehaaglijk bij ons voelen? - Ik vrees, dat hij er niet aan gewoon is, zich in eene keuken op te houden.’

‘Wat heeft de kleine met u te fluisteren, jufvrouw?’ vroeg Janssen.

‘Ilda maakt mij op iets opmerkzaam, kapitein. Zij vreest dat het den heer Saldern niet aangenaam zal zijn, bij het keukenvuur te zitten. Gelijk gij weet ligt er in geen eene der kamers vuur aan?’

‘Wees onbezorgd, jufvrouw Janssen,’ verzocht Wolfgang. ‘De keuken van uw ouderlijk huis is mij niet onbekend; ik weet zeer goed, welk een gezellig verblijf zij is, en verheug er mij in, die wederom eens te betreden.’

‘Daar zijn wij, Gonde!’ riep de kapitein zijne vrouw bij het binnentreden toe, ‘en wij niet allen; wij hebben een waarden gast meegebracht.’

Jufvrouw Janssen heette den zoo voorgestelde welkom met een vriendelijken blik en de woorden: ‘Dat doet mij veel genoegen!’

Wolfgang meende nochtans te bespeuren, dat zij hem in het geheim met eenige bevreemding gadesloeg. Hij haastte zich derhalve zijne late verschijning te verklaren.

‘Het is niet de eerste maal, mevrouw,’ zeide hij, ‘dat ik u voor een onverwacht bezoek op een ongelegen uur om vergeving moet vragen. Ik was nog een kleine jongen, als ik u eens in den laten avond overviel en gij mij evenwel met veel goedheid ontvingt.’

‘Hoe, mijnheer, gij zijt....’

‘Wolfgang Saldern, de jonge landlooper, wien uwe gastvrijheid eenmaal een nachtverblijf verleende.’

‘En menigen goeden raad zoowel als menige ernstige waarschuwing bovendien,’ antwoordde de huisvrouw lachende. ‘Ik denk dat gij destijds niet erg gesticht waart over hetgeen gij thans zoo in mij prijst.’

‘Niettemin,’ betuigde Wolfgang met warmte, terwijl hij op den stoel plaats nam, dien men hem naast jufvrouw Janssen aanbood, ‘niettemin erkende ik zeer spoedig de wijsheid uwer woorden. Ook mijn vader handelde dienovereenkomstig. Derhalve dank ik het enkel en alleen aan uwe verstandige en zachte bemiddeling, dat ik in het beroep zijner keuze, naar ik mij vlei, een bekwaam man geworden ben.’

De huisvrouw wilde dezen lof afweren, maar de kapitein wilde hier niets van hooren. Hij beweerde, dat geen ander mensch ter wereld zijne vrouw in verstand en goedheid evenaarde en riep de getuigenis van Ilda ter bevestiging zijner woorden in.

‘Ik zou dat wel kunnen doen,’ zeide het jonge meisje met haren innemendsten lach, ‘maar ik weet zeker, dat mama niet gaarne heeft, dat ik het doe. Gij weet het immers? Mama wordt liever bemind dan geprezen. Van u echter, moederlief, vernam ik gaarne iets naders omtrent het geheimzinnige bezoek, dat de heer Saldern u eens bij nachttijd gebracht heeft.’

Tengevolge der wending, die Ilda aan het gesprek gegeven had, ontspon zich een levendig onderhoud, waaraan allen een levendig aandeel namen. Zelfs de oude Willem, die aan het benedeneind der tafel met grooten smaak zijn punch opslurpte, liet door een vroolijk grijnzen of een behaaglijk geknor zijne tevredenheid blijken.

Alleen Linga had zich van den gelukkigen kring uitgesloten. Onder voorwendsel, dat zij het aan de tafel te koud vond, had zij hare oude plaats aan den haard ingenomen. Maar zij staarde niet als vroeger droomerig in de vlammen. Haar oog bespiedde met onrustig fonkelen de argelooze huisgenooten en den opgeruimden, innemender gast, wiens gezellige kout veel tot de vroolijke stemming van het kleine gezelschap bijbracht. Zoo dikwijls het oog der Mulattin Ilda's lief aangezicht trof, nam het eene nog boosaardigere, waarlijk angstwekkende uitdrukking aan. Hadde toevallig een ander oog het hare ontmoet, zou haar duivelachtig dreigend staren de vroolijkheid gedempt, de onschuldige blijmoedigheid verstoord hebben.

Doch geen der aanwezigen had eenig vermoeden van de bittere gevoelens en de booze plannen, die Linga's hart vervulden. In een oogwenk verliepen de uren, en als Wolfgang eindelijk opstond om afscheid te nemen, zegde hem een oogslag op de oude eikenhouten hangklok met sierlijk gegraveerde cijferplaat, dat het burgeruur lang voorbij was. Verrast en eenigszins verlegen verontschuldigde hij zijn lang blijven. Van de vrouw des huizes enden kapitein ontving hij daarentegen de verzekering dat zij het zich tot een genoegen en eene eer rekenden, dat hem de tijd in hun huis zoo kort gevallen was.

 

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken