Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3 (1886-1887)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (74.23 MB)

Scans (1387.69 MB)

ebook (66.59 MB)

XML (2.80 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3

(1886-1887)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het huis van den Beurtschipper.
(Vervolg.)

Toen de eerste vervoering der vreugde een weinig bedaard was, was Ilda de eerste, die aan den afwezigen goeden man dacht, wiens vaderlijke liefde zij met kinderlijke warmte beantwoordde. Zij wist niet, en niemand vermoedde, hoe groot de edelmoedigheid was, die hem bewoog, haar eene plaats in zijn huis en zijn hart te geven en de liefde zijner echtgenoote met haar te deelen. Maar zij hing aan hem met de dankbaarheid en de teederheid van een beminnend kind en haar hart verlangde naar hem in het uur des geluks, gelijk het in lijden zijn bijstand zou ingeroepen hebben.

‘O ja, vader!’ antwoordde Kunegonde op Ilda's te kennen gegeven wensch, dat hij tegenwoordig ware om hunne vreugde te deelen en te verhoogen. ‘Wij zijn te haastig geweest, kinderen, in zulk eene ernstige verbinding zonder hem en zonder zijne toestemming te beslissen.

Ilda zag de sprekende beangstigd aan en Wolfgang vroeg verrast: ‘Vreest gij, geachte mevrouw, dat mijnheer Janssen mijn aanzoek van de hand zal wijzen?’

‘Neen, daaraan dacht ik niet,’ antwoordde mevrouw Janssen geruststellend. ‘Maar gij hadt eerst met Ilda's vader moeten spreken, lieve Saldern. Mijne toestemming in uwe verbintenis had de zijne niet moeten voorafgaan. Ik erken met leedwezen, dat wij ondankbaar gehandeld hebben en niet met het verschuldigde ontzag te werk gegaan zijn tegenover den

[pagina 223]
[p. 223]

besten vader, den edelsten man..... mijne dochter zoowel als ik zelve.’

‘Kunnen wij het niet weder goedmaken, mama?’

‘Wel zeker, en wij zullen het onverwijld doen. Gij weet, dat de terugkeer uws vaders uit Holland nog eenige weken op zich zal laten wachten Het doet mij nu wel is waar van harte leed, dat wij hem niet persoonlijk zeggen kunnen wat ons allen zoo na aan het hart ligt, maar zulk eene gewichtige hem van zoo nabij betreffende gebeurtenis te verzwijgen tot zijn terugkeer zou verkeerd wezen en eene onmogelijkheid zijn. Dus moet uw vriend, Ilda, den vader schriftelijk zijn aanzoek voordragen, en wij, mijn kind, schrijven hem, dat wij niets liever verlangen dan de wenschen van dezen jonkman te vervullen, indien papa er zijne goedkeuring aan hecht.’

Het verloofde paar stemde met bereidwilligheid in dit voorstel van mevrouw Janssen toe. Zij schreven liefdevolle brieven aan Ilda's afwezigen pleegvader, vervuld met de grootste en vertrouwendste hoop.

Kunegonde voelde zich onbeschrijfelijk gelukkig bij de gedachte aan de schoone toekomst van hare lieveling; zij verzocht haren echtgenoot met veel aandrang het uitspreken van zijn vaderlijken zegen niet uit te stellen tot aan zijn terugkeer, maar het geluk van Ilda, zoodra het hem mogelijk was, door zijne bewilliging de eenige nog ontbrekende wijding te geven.

Het was zonderling, dat de verstandige en voorzichtige vrouw, die zulk eene hooge waarde aan de toestemming haars echtgenoots in de keuze zijner pleegdochter hechtte, er geen oogenblik aan dacht, naar het oordeel van den ouden heer Saldern over de keuze zijns zoons te vragen, dat zij de mogelijkheid van eenig verzet zijnerzijds volstrekt niet voorzag. En toch was van een maatschappelijk gezichtspunt uit, namelijk bij den trots en de geldzucht van den rijken koopman, dit verzet meer dan waarschijnlijk. Maar de veeljarige, diepe afzondering, waarin zij geleefd had, had haar ondanks haar helder verstand, tot eene vreemdelinge gemaakt tegenover de grondbeginselen en gebruiken der wereld. De groote liefde en teedere bewondering, welke zij haar pleegkind toedroeg, verdreef in haar volledig elken twijfel aan de mogelijkheid Ilda's waarde onderschat en haar niet als eene uitmuntende partij voor den jongen Saldern erkend te zien. Zij twijfelde natuurlijk niet aan de toestemming haars echtgenoots in Ilda's verbintenis; haar haast om die te bekomen, ontsproot enkel aan het gevoel van liefde en onderdanigheid, hetwelk zij en hare pleegdochter den edelmoedigen vriend en verzorger toedroegen.

Ook juffrouw Doortje zag met zulk een vast vertrouwen den vaderlijken zegen van den kapitein voor zijne dochter en haren voortreffelijken aanzoeker te gemoet, dat zij zich niet onthouden kon een kort bezoek aan Julie en Mientje Rieger te brengen, om haar onder het zegel der diepste geheimhouding, stralende van vreugde mede te deelen, dat Ilda verloofd was met den jongen heer Saldern, doch de verloving eerst na den terugkeer van den kapitein uit Holland zou gevierd worden.

XII.

Linga sloop na het invallen der duisternis uit het huis onder voorwendsel eene in Herbedorf gehuwde oude Hollandsche vrouw te bezoeken. Zij deed dat gewoonlijk eens in de maand en dus viel haar uitgaan niemand op. Enkel lust om te praten was het intusschen niet, die haar ditmaal naar de woning harer vriendin dreef.

Vrouw Timmer ontving de Mulattin - het eenige wezen buiten haren norschen man, met wien zij zich over het geliefde Holland kon onderhouden - met groote vriendelijkheid. Er werd eene sterke tas thee gereed gemaakt, wittebrood en rookvleesch opgedragen en een klein blaadje met heldere glazen en eene flesch likeur een weinig ter zijde geplaatst. Linga, die ten allen tijde deze toebereidselen met genoegen zou aangezien hebben, verblijdde zich daarover heden nog des te meer, omdat zij haar van de goede luim der huisvrouw overtuigden.

Men had druk gepraat en was reeds aan de tweede tas van het geurige bruine brouwsel, toen Linga vraagde: ‘Wanneer gaat uw man naar Rotterdam, Dientje?’

‘Zij wilden heden ochtend vroeg reeds opbreken,’ luidde het antwoord. ‘Maar de schipper heeft gisteren bericht ontvangen, dat hij vandaag nog eene lading ijzerwaren moet innemen. Zij hebben er den ganschen dag aan gewerkt en zijn niet geheel klaar gekomen; daarom zal het waarschijnlijk middag worden eer zij afvaren.’

‘Blijft Timmer dezen nacht aan boord.’

‘Neen, hij is nog aan wal. Hollman heeft de wacht. Mijn man is met zijn zwager uitgegaan, doch zal wel spoedig naar huis komen, want hij moet er morgen ochtend vroeg uit.’

‘Timmer is zeker in Rotterdam wel goed bekend?’

‘Dat zou ik denken!’ antwoordde de dikke, frissche Hollandsche met zichtbaren trots. ‘Er is geen steegje van de Boompjes tot aan de Schiebrug, dat hij niet kent.’

‘Dan kent hij ook wellicht Jansje Helders nog, die vroeger in de Boterstraat woonde? Zij was eenige jaren jonger dan ik en wij waren dikke vrienden.’

‘Tien jaar jonger en vrij wat mooier,’ dacht Dientje; overluid zegde zij: ‘Ja, die kent Timmer zeer goed. Zij is niet getrouwd en woont tegenwoordig bij hare zuster, de weduwe Nederbronk in de Lange Baanstraat; zij hebben een klein groentewinkeltje.’

‘Het doet mij pleizier, Dientje, dat gij of liever uw man weet, waar Jansje Helders woont. Ik heb haar een brief geschreven.’ Linga haalde het plomp gevouwen en slecht geschreven document voorzichtig uit den zak. ‘Ik wilde gaarne, dat uw man haar dien bracht.’

‘Dat kan gemakkelijk,’ antwoordde vrouw Timmer, den brief aannemende. ‘Aan mejuffrouw Jansje Helders te Rotterdam.’ Ja, dat zal binnen vijf dagen in hare handen zijn.... Maar wat hebt gij aan Jansje te schrijven? Is zij u iets schuldig?’

‘O neen; ik zou haar enkel gaarne eens wederzien en heb haar uitgenoodigd mij te bezoeken.’

‘U te bezoeken?’ herhaalde Dientje verbaasd. ‘Durft gij dan bij uw meester zoo maar ongevraagd een gast in huis brengen?’

‘Zonder aarzelen,’ gaf Linga eenigszins bits ten antwoord. ‘Er zijn ledige kamers genoeg in dat holle huis; en ik zou wel eens willen zien dat mevrouw moeielijkheden maakte om een mondvol eten.’

‘Nu, gij moet weten wat u te doen staat.’

‘Dat weet ik,’ verklaarde Linga misnoegd.

Om haar weder in eene goede luim te brengen, zeide vrouw Timmer: ‘Gij hebt u echter onnoodige moeite gegeven, Linga. Als Jansje bij u komt, kunt gij dagen lang met haar praten; daarom hadt gij nu geen zoo dikken brief behoeven te schrijven.’

‘Dit is hij wel, maar niet lang. Hij ziet er alleen zoo uit, omdat het papier zoo grof is.’ De Mulattin was tot verwondering van hare gastvrouw zichtbaar verlegen.

‘Nu, het komt er ook niet op aan,’ zeide deze goedig. ‘Timmer zal hem goed overbrengen.’

‘Daaraan twijfel ik geen oogenblik; maar hij moet ook nog iets anders voor haar medenemen - hier - het reisgeld.’

‘Stuurt gij dat aan Jansje?’

‘Wel zeker. Ik kan toch niet weten, of zij zin heeft de reis te ondernemen, als zij die zelf betalen moet.’

‘Gij hebt er slag van, Linga, de menschen in verbazing te brengen. Om eene oude bekende, waaraan men niet veel heeft, want zij is verslaafd aan den jenever, weder te zien, werpt gij een handvol guldens weg!.... En wie zou denken, dat uw dienst bij kapitein Janssen zoo ruim betaald wordt? Gij moet een groot loon ontvangen, dat gij zulk eene som voor niets kunt uitgeven.’

‘Nu ja,’ hernam Linga, die onder gemaakte onverschilligheid hare zichtbare verlegenheid poogde te verbergen. ‘Sinds de jonge koopman elken avond bij ons eet, krijg ik rijke fooien. Hij is geheel verzot op het bleeke gezichtje van de vondeling. Maar let op: tot een huwelijk komt het nooit.’

‘Ik begrijp u vandaag in het geheel niet, Linga. Gij mocht toch vroeger dat allerliefste jonge meisje ook gaarne lijden gelijk ieder, die het vriendelijke schepseltje kent. Nu voorspelt gij de arme kleine reeds vooruit een groot verdriet op een toon, alsof gij het haar gundet.’

‘Ik voorspel alleen wat ik zie aankomen; een ander zal de voorspelling waar maken. Goeden nacht, Dientje. Groet uwen man en wensch hem goede reis. En hij moet er vooral voor zorgen, dat hij Jansje Helders bij de terugreis mede naar Herbedorf brengt.’

Dicht in een ouden mantel van den kapitein gewikkeld, waarvan zij zich steeds placht te bedienen als zij soms des avonds eens uitging, sloop Linga met de onhoorbare schreden eener kat de lange, stille Doornstraat door. In de nabijheid van Janssen's oud huis ontmoette zij eene hooge, slanke gestalte, die met vluggen, veerkrachtigen tred voortliep en zachtkens een liedje neuriede. De Mulattin bleef in de donkere schaduw van het kerkportaal staan en zond, de nabijheid der gewijde plaats niet ontziende, den jonkman eene verwensching achterna. Zij haatte hem fel, daar zij begon te vreezen, dat hij haar wantrouwde en mogelijk hare streken op het spoor kon komen. Zij haatte hem nog te gloeiender, omdat hij het leven der onschuldige Ilda met liefde, geluk en vrede poogde te veraangenamen.

XIII.

De late namiddag van den guren herfstdag had een zwaren nevelsluier over de rivier gespreid en dien nog ver over de oevers uitgebreid. Wolfgang had voor vandaag de gewichtigste werkzaamheden op het kantoor zijns vaders afgedaan en maakte zich gereed, het te verlaten. Hij nam met een vriendelijken groet afscheid van den ouden heer; deze beantwoordde dien nauw merkbaar en ging zwijgend met schrijven voort. Toen zich de deur echter achter zijn zoon gesloten had, wierp hij de pen neer en liep hem achterna.

Hij trof Wolfgang reeds in zijn mantel op het punt om het huis te verlaten. ‘Waar gaat gij heen?’ vroeg hij op norschen toon.

‘Naar Herbedorf. Goeden dag, papa.’

‘Wat hebt gij daar te doen?’

‘Vooreerst moet ik met Wachsmann over de mijnstutten spreken, dan met den postmeester over den vermisten brief en ten slotte ga ik naar den Casino.’

‘En dan,’ riep de koopman, toornig opbruisende, ‘dan naar het schippersvolk! Gij eet nooit meer 's avonds thuis.’

‘Dat kan u toch niet veel hinderen, papa; sinds jaren pleegt gij des avonds toch in de oude club te eten.’

‘Het was mij ook geheel onverschillig, als gij uw avondmaal niet bij die gemeene koppelaarster gebruiktet.’

‘Vader, beschimp die vrouw niet!’ viel Wolfgang hem niet zonder heftigheid in de rede. ‘Zij is zoo eerbaar en fatsoeniijk als de beste dame in Herbedorf.’

‘Matig u! Ik zal om uwentwil mijn oordeel over dat bijeengeraapte gespuis niet veranderen. Ik verbied u allen omgang met de bewoners van het bouwvallige krot.’

‘Matig u insgelijks, vader. Het past u niet, op de eerlijke armoede van die rechtschapen menschen te schimpen, wier uitstekende hoedanigheden gij niet vermoogt te schatten, daar gij ze niet kent.’

‘Gij zijt volslagen zot, Wolf. Gij moogt echter voor dat volkje zoo veel strijden als gij wilt, op mij heeft dit niet den minsten invloed. Zie echter wel toe, wat gij doet. Huwt gij tegen mijn wil, dan zal ik door testament en schenkingen aan uwe zusters uw groot

[pagina 224]
[p. 224]

erfdeel tot een zoo klein bedrag verminderen, dat gij eene passende partij voor jufvrouw Janssen wordt.’

‘Doe dat, papa, maar wees niet boos op mij. Uw rijkdom kan ik ontberen, maar uwe liefde niet. Maar zelfs om haar te behouden, kan ik mij niet van Ilda losmaken.’

Hij ging naar buiten en was binnen weinige oogenblikken in den dichten nevel verdwenen. De koopman staarde, bittere verwenschingen mompelende, in den golvenden mist naar buiten, tot hij eindelijk huiverende en brommende weder in huis ging. Toen hij op het kantoor terugkeerde, vond hij daar alles en op allen wat aan te merken en was zoo lastig van humeur, dat de ongelukkige klerken ten laatste de verloving van hun jongen chef evenzeer verwenschten als de oude heer.

Wolfgang zette intusschen zijn weg naar Herbedorf voort, wel is waar pijnlijk getroffen door het tooneel met zijn vader, maar in zijne plannen omtrent Ilda niet in het minste geschokt. Hij meende volkomen in zijn recht te zijn, als hij zijn levensgeluk ook tegen den wil van zijn oudsten vriend trachtte te verzekeren. Hij gevoelde wel een levendige kommer over de vooroordeelen en de geldzucht zijns vaders, want hij bezat niet de noodige liefde om de fouten van den man, dien hij leven en opvoeding dankte voor zichzelven te verbergen; maar de gedachte, dat hij zelf in kinderlijke dankbaarheid en genegenheid met deze fouten rekening moest houden, kwam niet in hem op.

Bij de poort van Herbedorf komende, boog Wolfgang naar de rivier af om te vernemen of de in lading liggende schepen den volgenden dag vertrekken zouden. De schippers antwoordden van neen. De mist zou morgen vroeg te dik zijn en evenals heden zou het ook nog in de eerstvolgende dagen onmogelijk zijn om te varen. ‘Maar een heeft het toch gewaagd!’ riep een der schippers. ‘De kapitein scheen haast te hebben.’

‘De kapitein? Wien meent gij?.... Toch niet Janssen! Hij werd eerst over acht dagen terugverwacht.’



illustratie
nederlandsch-indië. - eene javaansche villa.


‘Maar hij is het toch, die voor een uur aankwam. Hij liet aan Willem Reesink schip en lading over zonder er verder naar om te zien en rende de stad in of de drommel hem op de hielen zat.’

Dit voorbeeld van zijn aanstaanden schoonvader volgde Wolfgang onverwijld. Ook hij ijlde de stad in alsof van zijne komst geluk en leven afhingen. Na haastig zijne zaken afgedaan te hebben, ging hij de reeds helder verlichte vensters van den Casino voorbij op de Doornstraat toe, ten einde nu den vaderlijken zegen te verzoeken, daar hij er niet aan twijfelde, of Ilda's goedhartige pleegvader was gekomen, om dien aan zijne lieveling en haren verloofde te schenken.

Was ooit de terugkeer des kapiteins eene vreugdevolle gebeurtenis voor de zijnen geweest dan was dit heden het geval. Zij omvingen hem met liefdevolle groeten, blijde uitroepingen op de lippen. Zij overlaadden hem met hartelijke liefkoozingen en betuigden hem, hoezeer zij naar zijn terugkeer verlangd, hoe smartelijk zij in hunne groote vreugde hem gemist hadden, aan wiens trouwe zorgen en goedheid zij alles te danken hadden.

‘En nu,’ riep Kunegonde, met glinsterende tranen in de oogen en een blijden lach op de lippen, ‘zijt gij hier, om getuige te zijn van het geluk van uw kind.’

‘Van Ilda's geluk?’ vroeg twijfelend de kapitein, die tegenover die stormachtig blijde begroetingen zeer koel gebleven was. ‘Zijt gij er dan zoo zeker van, dat het voor haar geluk is?.... Hebben uwe verwachtingen een vasten grondslag? Zijn zij niet - wat ik sterk vrees - op zand gebouwd?’

‘Vader!’ riep Ilda op bijkans verwijtenden toon: ‘gij kunt toch niet twijfelen aan Wolfgang's goedheid en trouw?’

En bijna gelijktijdig vroeg Kunegonde: ‘[W]at kan u zoo bezorgd maken, beste vriend?’

‘Daar gij, die zoo schrander, zoo verstandig zijt, mijne bekommering in het geheel niet schijnt te begrijpen,’ sprak Janssen zichtbaar verlicht, ‘begin ik te denken dat zij ongegrond was.’

Hij wilde verder spreken, maar Ilda vraagde verbaasd: ‘Wat kondet gij dan vreezen, papa?’

‘Wat mij deed vreezen, zal ik u zeggen. Noch moeder, noch gij, mijn schat, noch Wolfgang Saldern, maakte gewag van den ouden heer Saldern; van zijne toestemming in de verloving zijns zoons was geen sprake. Dit verontrustte mij, kinderen - gelijk ik thans hoop - zonder grond.’ (Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken