Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3 (1886-1887)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (74.23 MB)

Scans (1387.69 MB)

ebook (66.59 MB)

XML (2.80 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3

(1886-1887)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De strooivlechter,
door L. van Ruckelingen.
(Vervolg.)

III.
Vreugd en droefheid.

De dorpelingen zaten op houten banken voor hunne woningen en rustten uit van den zwoegenden arbeid in de verfrisschende koelte eens warmen septemberavonds, wanneer aller aandacht werd opgewekt door een rijzig man, die met gezwinden tred door het dorp heenstapte.

De vreemdeling - want men kon aan zijne kleeding zien dat hij een vreemde was, - droeg een witten linnen kiel over een zwart kleed; eene harige muts bedekte het gansche bovengedeelte zijns aangezichts, een rosachtige baard krulde om zijne kin. Op zijnen rug was een zware ransel vastgeriemd en in den mond hield hij eene lange Duitsche pijp.

Hij knikte in 't voorbijgaan links en rechts de landlieden vriendelijk toe en ging steeds met vastberaden stap voort, als ware hij zeer goed met al de uitgangen des dorps bekend.

Juist klepte het blijde avondklokje het Angelus. De boeren ontblootten zich het hoofd; ook de vreemde nam de muts in de hand en bleef biddend in het midden des straatwegs staan; eene zalige verrukking helderde zijn gelaat op.

Terwijl hij, als in zelfvergeten, op het vreedzaam geklep van het dorpklokje stond te luisteren, trad eene bejaarde vrouw de Witte Hoeve uit, wierp eene groote stroobussel in het midden der straat neder, stak ze in brand en weldra steeg, tusschen zwarte rookwolken, de vlam krakend in de hoogte.

Een zonderling gemor liep onder de koutende dorpslieden rond, doch niemand scheen zoo zeer ontsteld als de vreemdeling. Hij slaakte eenen angstkreet en trad zonder dralen de Witte Hoeve binnen

In de half duistere huiskamer ontwaarde hij niets dan eene zwarte gestalte. Hij naderde den haard en vond er een meisken, dat met het hoofd op de tafel leunend, hevig weende en snikte.

Zoodanig was het meisje in hare droefheid verslonden, dat zij niet eens den jongen man bemerkte, die zoo stout weg was binnengetreden.

Na eenige aarzeling, legde de vreemdeling zachtjes zijne hand op het hoofd der weenende. Het meisje hief het hoofd op, rees met eenen angstkreet recht en deinsde verschrikt achteruit.

Doch de jonge man sprak zacht:

- Dina!

Het meisje vaagde de tranen uit de oogen, wierp eenen doordringenden blik op den zoet glimlachenden man, en dan ontsnapte haar een kreet, zoo snijdend en tevens zoo zielroerend, dat hij door merg en beenderen scheen te willen dringen:

- Jef!

- Mijne verloofde? - sprak op vragenden toon de vreemde, in wien het meisje haren bruidegom had herkend.

Bleek en spraakloos zeeg Dina op eenen stoel neder; zij kon niet antwoorden van ontroering; doch zij begreep den vragenden blik des jongelings, en hare rechterhand vooruitstekende, toonde zij den afgesleten gouden ring, dien de beminde heur eens aan den vinger had gestoken.

- Mijne bruid! - jubelde de jonge man met vervoering en sloot de zalige in zijne armen....

Lang zaten de verloofden stilzwijgend nevens elkaar; zij konden geene woorden vinden om de gevoelens uit te drukken, die hun hart overstelpten, en toch begrepen zij elkander en het scheen hun als hoorden zij hunne zielen zachte woorden van liefde fluisteren.

Eindelijk stamelde de jonge man:

- Ach, Dina, welk een dag! - Ik weet niet welk bang voorgevoel mij bij 't intreden des dorps het hart beving - en zie, als, voor de hoeve, stroo in brand werd gestoken, dan werd ik eensklaps zoo angstig als zag ik uw lijkvuur!Ga naar voetnoot(1)

- Ach, Jef, - zuchtte zij, 't was grootmoeders lijkvuur. Slechts een half uur geleden is zij in den Heer ontslapen!

- Dan ben ik, God zij gezegend! sprak de jongeling, juist bij tijds gekomen, nu gij gansch alléén en verlaten in de wereld waart.

En dankbaar hief hij de oogen ten hemel.

- Laat mij de arme brave vrouw nog eens zien? - vroeg de jonge man na een tijdlang stilzwijgendheid. Tranen vloeiden over Dina's wangen; maar hare wezenstrekken waren kalmer en hadden die nare uitdrukking der wanhope verloren.

In de nevenkamer lag het lijk der overledene op een bed, onder een wit linnen uitgestrekt. Een kruisbeeld tusschen gele waskaarsen en een wijwatervat, waarover een palmtakje hing, stonden aan het hoofdeinde der bedsponde; eene enkele vrouwe knielde biddend voor de beeltenis van den gekruisten God en liet de bollekens van haren rozenkrans godvruchtig tusschen de vingeren glijden.

De verloofden zonken op hunne knieën neder en hunne zielen versmolten zich in een vurig gebed voor de zaligheid der ontslapene.

De jonge man rees 't eerst weder recht, en met zoo stille en ingetogene stemme als vreesde hij grootmoeders slaap te storen, zegde hij:

- Laat mij ze nog eens zien?

Dina wierp het doodslaken achteruit en dáár lag de oude vrouwe met magere, ingevallene wangen en geslotene oogen; maar zoo kalm

[pagina 311]
[p. 311]

waren hare wezenstrekken dat de diepe rimpel, dien de dood rond haren mond had gedolven, in eenen zaligen glimlach versmolten was.

- Ach, zegde Dina, ach! de arme! dat zij van hier is gegaan, zonder uwe terugkomst te kunnen zegenen!... welke troost in haar laatste uur zou dit niet geweest zijn!

De jonge man bleef lang het gelaat der afgestorvene aanstaren, weggesleept door de gepeinzen, die in zijnen geest opwelden.

Hij vatte het meisje bij de handen en zegde met geestdrift:

- Mijne verloofde! nu zijn wij ouderloos, zonder bloedverwanten, zonder vrienden, alléén in de wijde wereld, wij hebben niets meer dan onze liefde voor elkander. Gij zijt voor mij én moeder, én zuster, én mijne lieve bruid!.... Bij grootmoeders lijk zweer ik nogmaals u gelukkig te maken. Daarvoor heb ik gedurende vijf volle jaren rondgezworven, en God lof! ik ben in mijne onderneming ten volle geslaagd. Gedurende vijf jaren heeft, in zoet en zuur, de gedachte u eens gelukkig te maken, mijnen moed ondersteund. Gedurende vijf volle jaren zijt gij, schoon en jeugdig meisje, mij getrouw gebleven!.... Ach, ik zweer u nogmaals eeuwige liefde, en grootmoeder schijnt ons zaligend toe te lachen; ja, van daarboven zegent zij onze vereeniging!

- Amen...! sprak Dina, stil bij zich zelve en zij weende...

Men hoorde buiten het verwarde gerucht van eenen hoop naderende menschen.

- Laat ons heengaan, zegde Dina, daar zijn reeds de geburen, die den rozenkrans komen bidden.

Jef nam het palmtakje, doopte 't in het wijwater, en besprenkelde kruisgewijze het doode lichaam.

Nu traden verscheidene menschen de woning binnen en fluisterden zich onderling, bij het ingaan der kamer, op het zien des vreemdelings, allerlei gissingen in het oor. Niemand echter verhief uit welvoegelijkheid de stem

Zoohaast de menigte in de lijkkamer vergaderd was, sprak een oud man luide:

- Laat ons den rozenkrans bidden voor de zielerust der overledene!

Al de aanwezigen wierpen zich op de knieën neder; eentonig en plechtig galmde het gebed in de half verlichte kamer.

Na een kwart uurs verlieten de mannen het lijkhuis; de meeste buurvrouwen slopen een voor een weg, tot dat er nog een tiental meisjes overbleven, die de nachtwake bij het lijk moesten houden. Zij schaarden zich in eenen halven kring rond de bedsponde, haalden hunne stroovlecht te voorschijn, en al werkende, baden zij het Onze Vader.

De twee verloofden verlieten insgelijks het vertrek. In de huiskamer zegde de jonge man:

- Leg u ook maar ter ruste, Dina, en slaap zacht; want grootmoeder is gelukkig en lacht u gewis uit den hemel toe; - en wij ook zullen gelukkig wezen!

- Jef, zegde Dina, over één uur was ik nog zoo angstig en bang en stierf schier van verdriet en gij hebt mij 't eerst troost gebracht.... Ja, het was eene ingeving des Heeren dat ik zoo vast aan uwe wederkomst bleef gelooven; want zie, sinds wij niets meer van u gehoord hebben, noemden de menschen mij eene zinnelooze, omdat ik op u, als op mijnen bruidegom, bleef wachten. En over één jaar als 's bakkers Trientje getrouwd is met Piet Mop; - zij wonen hierover en hebben 's Zomers een stroohoedenfabriek in Amsterdam, - dan vroeg 's meulders Karel of ik zijne vrouw wilde worden, en grootmoeder, voor de toekomst bezorgd, raadde mij aan het voorstel te aanvaarden; doch iets sprak mij in dat gij nog leefdet en zoudet wederkeeren; en ware 't anders geweest, toch hadde ik geenen andere meer kunnen liefhebben. Eindelijk heeft de pastoor gezegd dat na grootmoeders dood, ik bij hem als meid zou komen inwonen, en dit heeft de arme voldaan.... Waarom heeft zij, met eigene oogen, u nog niet eens kunnen zien en zich overtuigen dat gij het goed met mij meendet!....

Met ontroerd gemoed aanhoorde de jonge man deze naïeve uitstorting des harten; hij kon zijne aandoeningen niet langer overmeesteren; daarom maande hij nogmaals het meisje tot gelatenheid en rust aan, en ging zelf een nachtverblijf in de dorpsafspanning zoeken.

IV.
Een zwerveling in de wijde wereld.

De klokken der dorpskerk zonden hun eentonig en treffend doodsgelui over de velden..

De voorwerf der Witte Hoeve was te klein om de menigte te bevatten. In de huiskamer knielden verscheidene vrouwen biddend rond eene lijkkist, die van brandende kaarsen omringd was.

Men hoorde welhaast de schelle klank eener bel en de dorpsherder, voorafgegaan door het kruisbeeld, zangers en kerkdienaars, kwam het lijk uithalen.

Nadat de priester eenige gebeden had uitgesproken, werd de lijkkist op eene draagberrie gezet en door zes vrouwen onder 't zingen van het De Profondis, naar de kerk gedragen.

De lijkstoet werd door eene talrijke menigte opgevolgd. Men ging in twee rijen: mannen en vrouwen; bijna allen waren geheel in 't zwart gekleed, ten teeken van rouw.....................

Het onbezielde overschot der goede Martha was aan de aarde wedergegeven, tot den dag der gerechtigheid..

Hoe ijdel en leeg scheen nu de Witte Hoeve! In den hoek des haards stond nog de oude zetel, met afgesleten lederen kussens, als wachtte hij nog op de afgestorven grootmoeder. Dina wierp een treurigen blik op dien stoel, en zij borst uit in luid snikken en weenen.

Te vergeefs trachtte de jonge man zijne bruid te troosten. Hij zegde haar hoe de arme grootmoeder nu gelukkig was, hoe zij dit aardsche leven vol lijden en droefheid tegen eeuwige rust en zaligheid had verwisseld.

- Ach, Jef! zuchtte het meisje, ik kan er niet aan doen dat mijn gemoed vol schiet; ik zeg bij mij zelve ook, dat ik niet wel doe; maar zie, zij staat daar altijd voor mij, met eenen droeven lach om de lippen en het is alsof ze mij ter hulpe roept en ik ze niet helpen kan...

Er heerschte nu eene smartvolle stilzwijgendheid.

- Hoor, Dina, sprak de jonge man, een einde aan dezen pijnlijken toestand willende stellen. Hoor, ik moet u nog mijne lotgevallen vertellen; kom, zit hier bij het vuur; hier nevens mij! Het meisje schoof werktuigelijk een stoel bij den haard en zegde:

- Jef, zit daar in grootmoeders zetel, ik kan niet zien dat hij zoo ledig staat.

De jonge man plaatste zich in den voorvaderlijken zetel, die misschien meer dan drie geslachten der Christiaensen overleefd had, en Dina gevoelde zich minder verlaten.

- Zoo als gij weet, ving de jonge man aan, begaf ik mij bij meester Hinderhausen te Munster en verhuurde mij er voor vijf honderd thalers in 't jaar.

In 't eerst werd ik er recht goed behandeld en ik verheugde mij erin, zoo aangenaam mogelijk mijne dienstjaren te kunnen overbrengen en een klein fortuintje te vergaren. Mijne vreugd veranderde welhaast in droefheid. Reeds van het tweede jaar af aan, nam mijn meester eene andere handelwijze ten mijnen opzichte aan, ja, ik werd van dag tot dag ruwer en ruwer behandeld en met werk overladen, boven mijne krachten. Een stroohoedenmakersgezel had zijnen dienst voor veel min bij meester Hinderhausen aangeboden en de man berouwde zich over onze verbintenisse.

Ik dacht door moed en geduld deze voorbijsnellende dondervlaag te ontduiken. Ik bedroog mij. Men stelde hardnekkige boosaardigheid tegen mijne hardnekkige standvastigheid. Ik bezweek ten laatste onder den last; ik haalde mij eene zware ziekte op den hals en ik lag meer dan eene maand in het gasthuis. Mijn meester nam deze gelegenheid waar om onze overeenkomst te verbreken, waarin ik dan ook gewillig toestemde, anders had de onmeedoogende man mij nog wel onder den grond geholpen.

Spoediger dan men verhopen kon, genas ik van mijne ziekte. Zonder werk, zonder te weten waar naar toe dwaalde ik nu rond; naar ons dorp wilde ik niet wederkeeren om niet van iedereen met den vinger te worden nagewezen.

Ik zwierf om werk van stad tot stad rond, maar aangezien het vergevorderde jaargetijde, kwam ik nergens ten rechte. Al mijne verwachtingen waarvoor ik gedurende twee jaren zooveel had uitgestaan, verdwenen langzamerhand

Met de wanhoop in 't harte bevond ik mij eindelijk te Baden; daar werd ik door den duivel van het spel bekoord. ‘Ja, zegde ik, kon ik de zevenhonderd thalers, die ik bespaard heb, eens verdubbelen, verdriedubbelen, wie weet? - dan kon ik trotsch huiswaarts keeren en mijn ballingschap ware ten einde.’ Ik naderde de speeltafel. Eenige dagen speelde ik, als een uitzinnige, beurtelings winnende en verliezende, tot dat ik mij eindelijk zonder eenen enkelen thaler op straat bevond.

Ik trad eene herberg binnen zonder zelfs te weten hoe ik mijn verteer betalen zou en zocht troost in den drank.

Wijl ik dáár vertoefde, half zinneloos van smart, kwam een man nevens mij zitten en scheen belang in mij te stellen.

- Vriend, zegde hij zeer beleefd, gij hebt niet veel geluk gehad bij de speeltafel?

Ik vermeende iets spottends in zijn blik te ontdekken en weerde zijne vraag af met een barsch:

- Bemoei u met uwe eigene zaken.

Hij ontstelde echter niet in 't minste, maar sprak bedaard:

- Aan uwe uitspraak te hooren, schijnt gij mij toe een vreemdeling te zijn; het doet mij pijn als ik iemand, bijzonder een jong mensch, zijn geld zoo zien verliezen in dit dievenspel. Ja, als ik u daar seffens zoo driftig aan de speeltafel zag, had ik medelijden met u en ik ben nog kwaad op mij zelven, dat ik u niet bij tijds gewaarschuwd heb.

Als men ongelukkig is stelt men haastig het volste betrouwen in iemand, die volgens de stemming uws geestes spreekt. De vreemde man bemerkte het en viel nog heviger uit tegen de schurkerij der openbare speelhuizen. Ik werd gemeenzamer en welhaast stortte ik gansch mijn hart voor hem uit. De man aanhoorde mijne geheele geschiedenis met gewillige aandacht en sprak dan op geheimzinnigen en indrukwekkenden toon:

- Ik wil u redden!

- Gij mij redden? riep ik twijfelend uit.

- Niet alleen wil ik u redden, maar u een onfeilbaar middel in de hand geven om de somme gelds te winnen waarvoor gij rondzwerft.

Ik zag hem scherp in de oogen alsof ik vreesde dat hetgene bij mij zegde, niet ernstig was

- Gij hebt moed, zijt jong en sterk, vervoorderde hij met nadruk, volg slechts mijnen raad, gij zult geld hebben, meer dan gij verlangt.

De vreemde heer begon mij dan wonderlijke geschiedenissen te vertellen van het onlangs ontdekte goudland. Ginder, in het verre California was de bodem der waterloopen met eene goudlaag bedekt en het zand der woestijnen met goudstof vermengd. Duizenden menschen hadden in eenige maanden tijds aanzienlijke fortuinen vergaderd; want een kloeke man kon met een weinig moeite manden gouds opdelven. En inderdaad, sinds verscheidene weken roemden al de nieuwsbladen het wonderland als een aardsch paradijs.

O, kon ik slechts het middel vinden het goudland te bereiken! De vriendelijke heer meende dat niets gemakkelijker was; ik had slechts eene verbintenis te teekenen zes maanden, tegen een hoog loon, in California, voor een aanzienlijk Actiengezelschap te werken, om vrije overvaart te genieten en schatten te winnen. Zonder aarzelen liet ik mij door dezen aanwerver der Goudmaatschappij overhalen. Kortom, ik werd eenige dagen later, met een honderdtal manschappen ingescheept; een hoop

[pagina 312]
[p. 312]

lediggangers, schurken en deugnieten, helaas! In California werden wij in eene ongastvrije en onbewoonde landstreek nedergezet en de werkzaamheden om goudmijnen aan te leggen namen een aanvang. Doch het bleek weldra, dat men geen goud kon bereiken dan door zwaren arbeid; en er was niets aan te vangen met de aangeworven manschappen; de meesten waren te lui om te werken, of konden zich aan het warme klimaat niet gewennen. Velen werden ziek en stierven ellendig; anderen liepen mismoedig weg of werden stroopers en dieven. De maatschappij mislukte teenemaal in hare onderneming en viel weldra in duigen.

Ik was gelukkig genoeg eenige oncen goudstof te vergaderen, en met mijnen buit deze hel vol schurken en moordenaars te ontvluchten, en San Francisco, reeds tot eene aanzienlijke stad aangegroeid, te bereiken.

Hier vond ik in den arbeid mijner handen een beter middel om goud te verzamelen, dan met het op te delven in de ongastvrije wildernis. Ik richtte eene stroohoedenmakerij op, zwoegde nacht en dag en won op korten tijd met dezen handel veel geld in dit warme land. Op min dan twee jaar tijds had ik meer dan twee duizend dollars overgespaard.



illustratie
Ludwig Uhland


Maar nu was de tijd nabij, waarop ik u zoo plechtig beloofd had terug te keeren. Ik verkocht mijne neering en reisde naar New-York, waar ik mij voor Antwerpen inscheepte Onderwege rees een vreeselijk orkaan op; het schip, door de wilde baren der zee over en weder geslingerd, werd tegen eene klip ver brijzeld; wij redden ons in de booten en na twee dagen en twee nachten op de onstuimige zee te hebben rondgezwalpt, werden wij gelukkiglijk door eene Engelsche brik opgenomen en met menschlievendheid behandeld. Eenige dagen later liepen wij de haven van Liverpool binnen

Gelukkig had ik al het grootste gedeelte van mijn zuurgewonnen geld te New-York in een wisselbrief op eenen bankier van Antwerpen uitgekeerd. En nu, Goddank, is al mijn lijden vergeten. O, mijne verloofde, hoe zalig zal ons lot wezen! Ja, ik wil laten zien aan dien hoovaardigen Piet Mop, wat een arme duivel, een scheêpershond vermag. In de schoonste straat van Munster zal ik een winkel openen, en het verwaande Trientje zal met afgunst op mijne Dina nederzien...’

Zoo sprak lang de jonge man, en sprong in uitgelaten vreugde de kamer rond.

Doch Dina zat altijd even stil en weenend bij den haard, en zuchtte met verteederde stem:

‘Arme zwerveling in de wijde wereld, hoe zal ik u ooit kunnen vergelden al hetgene gij om mijnentwil geleden hebt?’

‘O bemin mij slechts!’ riep de jonge man met geestdrift uit - en zoende zijne lieve bruid op 't voorhoofd en - vijf volle lange jaren van lijden waren in een enkel oogenblik vergeten.

(Wordt voortgezet.)



illustratie
schetsen uit nederlandsch-indie. - baai van amboina.


voetnoot(1)
Het is in eenige dorpen een gebruik, onmiddellijk na den dood, 't stroo uit het bed des overledenen vóór de woning te verbranden. Zielroerende zinspeling op 's levens vergankelijkheid!

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • De stroovlechter. Vertelling uit het Jekerdal (onder pseudoniem L. van Rucklingen)


auteurs

  • Lodewijk Mathot