Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3 (1886-1887)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (74.23 MB)

Scans (1387.69 MB)

ebook (66.59 MB)

XML (2.80 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3

(1886-1887)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De strooivlechter,
door L. van Ruckelingen.
(Vervolg.)

V.
De zon gaat op.

De landbouwers verlieten de velden en de laatste karre, hoog met haverstrooi geladen, gleed krakend af van den bergweg, die naar Luik leidt.

Eene jonge vrouw, met een kindje op den arm, stond nog gansch alleen op het toppunt des heuvels en hield het oog strak in het Zuiden gericht, als scheen zij langs dien kant iemand te verwachten.

De ondergaande zon daalde langzaam achter den gothieken toren der Tongersche hoofdkerk neder, omringde het grootsche kunstgewrocht met eenen gloed van licht en vuur en wierp eenen rooden schijn over de verschroeide korenstoppelen der velden...

De vale streep, die de oosterkimme benevelde, breidde zich langzaam over den doorschijnenden hemel uit en spreidde over de aarde eene aangroeiende duisternis.

De jonge vrouw, die blijkbaar op iemand wachtte, scheen reeds beangstigd te worden over de eenzaamheid der velden, toen men in de verte eene zwarte stip zag bewegen, die allengskens grooter en grooter werd, en weldra kon zij eenen man onderscheiden, die met verhaaste schreden naar het dorp ging. Als hij de jonge vrouw in het oog kreeg, legde hij den reiszak neder, dien hij in de hand droeg, bracht zijne twee handen als eenen verrekijker aan het oog en zocht het sombere Noorden te doorpeilen.

Dan, als hadde hij de vrouw herkend, haalde hij eenen witten doek te voorschijn, wuifde er mede boven zijn hoofd, en zijnen reiszak opnemende, liep hij snel voorwaarts.

- Hij is het! hij is het! mompelde de jonge vrouw met blijde aandoening, en zij hief het kindje in de hoogte als om het aan den reiziger te toonen.



illustratie
de koningsfeesten te amsterdam. - Verlichting van het stadhuis.


- Ginder is uw vader! zie, ginder komt hij aan, Jefken! herhaalde de moeder gedurig tegen het kindje, en alsof het deze woorden verstond, strekte het arme wichtje zijne handjes naar den naderenden man uit.

Zoohaast zij in het bereik der stemme waren, riepen beiden gelijktijdig uit:

- Dina!

- Jef!

De jonge man wierp zijnen reiszak op den weg neder en liep juichend met opene armen naar de vrouw toe:

- Ach, mijn kind, mijn kind! juichte hij en wilde het kindje omhelzen; maar het verborg krijtend zijn hoofdje in den boezem der moeder.

- Zie, het kent u nog niet! zegde de vrouw.

Die woorden brachten eene pijnlijke uitdrukking op het wezen des mans; doch moeder en kind te gelijker tijd in den arm sluitende, juichte hij:

- Zoo waar ik leef, het is of ik u in geen honderd jaar gezien had!.... maar geef mij het kind dan eens hier?

En hij vatte het krijtend jonksken op den arm; Dina speelde er tegen en dan lachte het kleintje weder blij de moeder aan.

- Laat ons maar haastig naar huis gaan.

- Gij zoudt uwen reiszak nog vergeten, zegde Dina, en nam den buidel onder den arm.

- Wel, God! ik ben zoo blijde dat ik mijn gansch fortuin nog zou vergeten en op den weg laten liggen!

De gelukkige vader wendde de oogen van het wichtje niet af; Dina ging met den reiszak in de hand nevens hem en lachte zoet tegen het kind, opdat het niet schreien zou.

- Vindt gij ook niet, Jef, dat het op u gelijkt: alle menschen zeggen het?

- Dat vind ik niet, zegde Jef; het heeft juist blauwe oogen zoo als gij en denzelfden kleinen mond.

- Ja, sprak Dina tegen, maar het heeft toch uw hoog voorhoofd en uwen gebogen neus.

Zoo redekavelende, daalden de gelukkige ouders de helling af en bereikten welhaast de Witte Hoeve.

Jef wierp zich bij den haard in den grooten zetel neder en deed het kindje op zijne knieën dansen. Zijne oogen zwierven rond de kamer, schenen ieder voorwerp te begroeten en hij juichte:

- Oost, West, t'huis best! Wat hebben mij die verwenschte acht maanden lang geduurd! De tijd heeft mij bijzonder lang geschenen sedert onze echt met een zoontje gezegend werd!

- Waarom zijt gij dan ook al niet eens naar huis gekomen? zegde de vrouw verwijtend.

- Ja, rond Paschen! het zoude er schoon uitzien; dan heeft men eene ketting rond het been; men kan nog geene halve uur weg. Oh, welk een leven, het is om er zot van te worden!. van 's morgens tot 's avonds moet gij naar de grillen der menschen dansen, en iedereen beleefdelijk taal en antwoord geven; gij moet naar uw werkvolk omzien en... in een woord, hoofdbrekerij!.. hoofdbrekerij! Zoo waar ik leef, een werkman is wel gelukkig; hij trekt zich niets aan, en 's avonds als zijn werk gedaan is gaat hij vroolijk te bed en slaapt gerust tot 's morgens!...

- Berouwt ge er u al over fabrikant te zijn geworden? spotte Dina.

- Berouwen? in 't geheel niet: heerlijk is het gegaan; ik kon mij daar niet aan verwachten, en toekomend jaar zal het nog beter gaan. Ik zie u nog eens de vrouw worden van een groot en rijk fabrikant!

Een glimlach van fierheid helderde Dina's gelaat op, wijl zij het vuur aanstookte en den koperen moor met water vulde.

- Ik wil u een koffie opschenken, zegde zij, zoo als gij daar in... maar hoe noemt men het dan weêr? ik kan dien naam nooit onthouden!

- In Munster.

- Ja, in Munster nooit zult gedronken hebben... Maar zie, Jef, gij zijt nog niet eens nieuwsgierig om te weten wat er sedert uwe afwezigheid zoo al is voorgevallen. Onze koei heeft gekalfd en wij hebben een veersken op stal staan; het is een bont; van den eersten dag stond het al vast op zijne pooten; de menschen zeggen dat het een wonder is om te zien.

Dadelijk ging Jef de gansche hoeve nazien en Dina toonde hem het kalf en de jonge kiekens en den moestuin; maar de jonge man scheen weinig of geene aandacht op dit alles te geven en Dina voelde zich gekwetst in hare eigenliefde. Maar als zij zag hoe hij de oogen niet afwendde van het zoontje, dat hij op den arm droeg, en hoe hij het onder de kin kittelde om het te doen lachen en hoe hij zelve schaterlachte als het kindje met zijnen zwaren knevel trok, dan schoot haar het moederharte vol en om lucht te geven aan de liefdetaal. die haar de ziele verwarmde, plaatste zij een brandenden zoen op de wangen des kinds

Edoch de menschen laten niet gaarne zien, dat zij ontroerd zijn, en daarom zegde zij:

- Hoe lang blijft ge nu hier?

- Ah! spotte de jonge man, ge zoudt me al gaarne vroeg van kant hebben; maar het zal u niet lukken, vrouwken! gedurende ten minste vier maanden hebt gij uwen baas gevonden.

- Zooveel te beter, schertste Mieken, dan kunt gij hier en daar een handje uitsteken, en

[pagina 319]
[p. 319]

ik en de meid zullen het zooveel te gemakkelijker hebben.

- Wel meent ge dan dat ik naar huis ben gekomen om te werken?... Ik doe niets en wil eens deftig uitrusten.

- O, gij leelijke luiaard! zeide de jonge vrouw, dan ware het al veel beter dat gij ginder gebleven waart, want wij hebben u hier niet noodig om onder den voet te loopen.

Zoo elkander tergende, werd de gansche hoeve nauwkeurig afgezien en in beider hart woonde zaligheid....

Kortelings na 's jongelings terugkomst hadden de verloofden hunne liefde door den echt bezegeld. Eenigen tijd nadien vertrok Jef naar Munster, huurde er eenen winkel en ging er zich tegen den Zomer, als stroohoedenmakersbaas, of, gelijk Dina zegde, als fabrikant nederzetten.

Hij hadde liever gehad dat de Witte Hoeve ware verkocht geworden en dat hij en zijne vrouw, die toch geene bloedverwanten in het dorp hadden, in een nieuw vaderland het geluk waren gaan zoeken; maar Dina weigerde hardnekkig de ouderlijke huizing te verlaten.

Dit gedrag kwam Jef weinig zonderling voor, daar het door het algemeen gebruik gewettigd was. Inderdaad, tegen de Lente, wijken de stroohoedenmakers, zoo wel bazen als werklieden, naar de steden van België, Holland, Frankrijk en de Rhijn-provinciën uit, om er gedurende den Zomer hunne nijverheid uit te oefenen. Maar de heimliefde der inboorlingen is zoo sterk dat slechts weinige hunnen geboortegrond vergeten en schier alle met den Herfst in hunne haardsteden terugkeeren. Bijzonder het vrouwvolk dezer zwervende natie schijnt zoo vast aan den geboortegrond gehecht te zijn, dat eene vrouw uit deze landstreken zich zelden verder verplaatst dan tot de omliggende steden: Tongeren, Luik en Maastricht.

Derhalve is het zeer natuurlijk dat, naar 's lands wijze, Dina de ouderlijke hoeve bleef bewonen. Sinds den dood van grootmoeder was de Witte Hoeve tot den moestuin en den boomgaard verkleind; ééne enkele koei, één kalf en één aantal hoenderen vonden er hun onderhoud. De bereddering van dezen kleinen akkerbouw kostte aan Dina weinig zorg.

VI.
Het geluk van niets te doen.

Wie gevoelt niet eene innige zielevreugde bij het wederzien zijns dierbaren geboortegronds, na eene lange afwezigheid? - Welk moest dan de zaligheid niet wezen van eenen man, die aan eigen haard, eene jeugdige echtgenoote, en de eerste vrucht eens gezegenden echts, na eene afwezigheid van verscheidene maanden, in de armen drukt!...

De jonge stroohoedenmaker gevoelde zich uitermate gelukkig. Hij zat daar zoo gansche dagen aan den haard of in het priëel, eene Duitsche pijp met zeeschuimen kop in den mond, en zijn zoontje op de knie. Hij neuriede al de deuntjes, die hij maar kon en de Witte Hoeve weêrgalmde van vroolijke liederen van den vroegen morgen tot den laten avond.

Ja, maar het werd welhaast eentonig zoo ledig te zijn en de verveling kroop den jongen man op den rug. Hij zocht dan eene bezigheid in den tuin, harkte al de bloembedden om en trok de wegeltjes lijnrecht. Als dit gedaan was, nam hij eene spade en keerde den moestuin het onderste boven. Dit duurde alweder niet lang; de uren rekten zich eindeloos uit en de dagen kropen met sleepende traagheid voort. De vroolijkheid verdween, de eetlust ging weg, de verveling groeide aan, en de maanden, waarin hij het geluk zou smaken van niets te doen, schenen nooit te zullen eindigen.

Gewis kon de arbeidzame man weder zoo als te voren, den tijd korten met stroo te vlechten of hoeden aaneen te naaien; hij vroeg niets beters, doch dan ware hij aan de waardigheid van eenen fabrikant, zoo dacht hij, te kort gebleven.

Hij draaide dan gansch den dag rond huis en tuin om, en zag scherp na of er geene verbeteringen te doen waren of eene herstelling te bewerken, en weldra vond hij dat de hoeve van buiten diende herschilderd te worden



illustratie
de koningsfeesten te amsterdam. - Verlichting op het Kattenburgerplein.


Daarna kwam het hem voor dat ook de vensterluiken en de deuren der hoeve in groene olieverf moesten gezet worden. Dit was nu weder een gelukkig gedacht om eene halve week bezig te zijn.

Hij had echter zonder den waard gerekend. Dina kwam er hevig tegen in, beweerde dat het onnoodig geldverkwisten was, dat het huis vóór jaar en dag zoo gestaan had en nog wel zoo kon staan Hier rees de eerste twist in het jonge huishouden op. Jef bleef hardnekkig bij zijn gedacht en hield niet af tot de verwe gekocht was.

Weldra waren de buitenmuren der hoeve sneeuwwit; de vensterruiten en deuren grasgroen, en dan kon de jonge man daar zoo eenen halven dag zijn huis staan bezien, met de voorliefde eens kunstenaars, die zijne tafereelen bewondert, en onder dit bezien vond hij nog menige verbetering aan de hoeve te doen, waar niemand te voren iets van bemerkt had.

Eens dat hij zoo, met de handen in den zak zijn huis beschouwde, kwam Piet Mop, die ook reeds sedert lang van Amsterdam was teruggekeerd en zijnen ledigen tijd lustig in de herbergen had doorgebracht, over zijne onderdeur liggen en sprak met eene gemoedelijkheid waarin wel eenige scherpte doorstraalde:

- Gebuur, ge zijt zoo wat aan 't verfraaien?

- Och, 't is zoo al wat; eene klad verwe langs hier en langs daar om die oude barak nog wat aaneen te houden.... Maar, wat zoudt ge er van zeggen, gebuur Piet, indien ik eens dat strooien dak deed afwerpen en in plaats ervan blauwe pannen liet opleggen? Dan zou het huis wat beter voorkomen!

- Het geld schijnt in uwen winkel geregend te hebben, buurman, lachte Piet Mop.

- Juist wel niet!... och! het eerste jaar, dat iemand zich als baas nederzet, is het zoo al wat!.... toekomende jaar zal het beter gaan, hoop ik!... maar vermits wij er van spreken, weet ge geen werkgast of twee, die in mijn fabriek te Munster zouden willen werken; want ik heb het in de Lente onmogelijk met mijn werkvolk kunnen gedaan krijgen en moet volstrekt het getal mijner knechts vergrooten... En, hoe hebben de zaken in Amsterdam zoo al gegaan?

- Och! het kan wel geen pochen lijdenneen, dat kan het niet! het is slechte tijd, gebuur; de menschen hebben geen geld; en dan de konkurrentie!... ook hebben wij slechts van Paschen tot Sinxen voorraadGa naar voetnoot(1) gewerkt!.. het is een duivelsche handel; men zou in den Zomer echter dag en nacht moeten kunnen werken, en ik zegde daar even tegen mijne vrouw nog, wij konden wel een gast of vier meer in 't werk stellen; maar de slechte betalingen....

- Dat ik u eens kon laten zien hoeveel er bij mij, op een enkel jaar, al in het krijt staan... en, groote liê dan nog al!

- Indien ik al kreeg, zegde Piet, wat men mij schuldig is, dan had ik een fortuinje, manlief, ja, een fortuintje, en op mijn sloefkens kon ik leven! - God lof, dat wij van de ergsten niet zijn en eenen van ouds neringrijken winkel hebben; maar hoe al die nieuwe bazen er komen weet ik niet. - Nogtans, voegde hij er met hekelenden glimlach bij, nogtans als men hen hoort spreken, zou men zeggen dat zij water boven rand hebben; maar groote wind en weinig regen....

- Ik ga in huis mijne pijp eens aanvuren, zegde Jef, den rug keerende, wijl een hevig rood zijn voorhoofd kleurde; want hij begreep maar al te goed de bijtende zinspelingen van zijnen buurman.

Piet Mop trok het hoofd binnen, sloot de bovendeur en zegde aan zijne vrouw, die in de huiskamer aan het stroovlechten was.

- Zie vrouw, ik geloof dat Jef Cooremans eene goudmijn gevonden heeft: hij schildert zijn huis op en spreekt van blauwe pannen op zijn dak te leggen!

- En wij zullen de onze er wel kunnen afnemen en ze hem verkoopen, snauwde hem Trientje bitsig toe.

- Wat kan ik er aan doen? het is beter eene once geluk dan een pond verstand, zegt het spreekwoord!

- En het spreekwoord had er kunnen bijvoegen, dat het beter is zijne zaken na te zien dan in de herbergen en kroegen zoo zat als een zwijn te liggen.

- En ook, vrouw, ja, bij mijne ziel, dat zou het er kunnen bijvoegen, dat het beter is huishouden na te zien dan bij de geburen uit wauwelen te gaan en de winst van een half jaar verkoop aan zijn lijf te hangen.

[pagina 320]
[p. 320]

- Wel! wel! wie heeft dat ooit gehoord? Zie eens hoe kaal ik gekleed ga naast anderen, die veel minder zijn dan wij! En Dina van hierover, die staat 's Zondags van top tot teen in de zijde, en Jef heeft haar nog een paar gouden bellen medegebracht; en gij, gij brengt mij nooit iets mede.

Het wezen van Piet Mop verkreeg eene uitdrukking van boosaardige spotternij.

- Wat zult gij mij nu nog verwijten! riep hij uit; zoo, heb ik u geenen geprotesteerden wissel en een halfdozijn onbetaalde rekeningen medegebracht?

- Onbeschaamde slechterik! viel de vrouw in toorn uit, gij zult mij en uwe kinderen nog op straat helpen! wij zullen nog om een stuk brood langs de deuren moeten gaan bedelen. En gij zult zoo lang lustig in de herberg zingen tot dat gij in de gevangenis zult dansen...

De tranen sprongen haar uit de oogen van gramschap en smart, en zij wierp haren man nog een hoop scheldwoorden naar het hoofd.

Onverschillig aanhoorde Piet de hoonende benamingen, die zijne vrouw hem gaf; hij hief slechts van tijd tot tijd medelijdend de schouders op, tot dat Trientje, van vermoeidheid uitgeput, verplicht was te zwijgen, en dan sprak hij zeer bedaard:



illustratie
de koningsfeesten te amsterdam. - De koningin en het prinsesje aan boord der galjoot.


- Vuile boter en rotte visch hebben elkander weinig te verwijten, Trientje Gij hebt u schoon gekleed en ik heb wel gedronken; maar als er dit, verduiveld! niet af kan, tot wat is het dan goed fabrikant te wezen? Doen anderen niet even als wij? en toch komen zij er goed. Zie Jef Cooremans eens, die is pas een jaar stroohoedenmakersbaas, en hij spreekt al van nieuwe pannen op zijn huis te leggen en van wat weet ik nog al. Is hij slimmer dan wij, hij een arme werkgast, en wij in den handel groot gebracht, fabrikant van vader tot zoon? Neen, het is dat in Munster de handel beter gaat dan te Amsterdam, en als wij het daar eens beproefden, ik wed dat wij die kruisduit gemakkelijkindengrond zouden helpen. Ik heb in den zin het ginder ook eens te wagen, en bij mijne ziel, hij zal dan ook de vreugde niet hebben geld met hoopente vergaren als wij er onder door moeten; neen, vrouw, dat zal hij niet!

Dit voorstel werd door Trientje gretig aangenomen. Er werd overwegen, beraadslaagd, en eindelijk kwam men er toe over Amsterdam te verlaten en met de eerstkomende Lente te Munster een stroohoedenfabriek op te richten,

Terwijl men Jef'. ondergang beraamdes schertstedeze vroolijk met zijne vrouw over Piet's naïever en hoe hij over zijnen handel pochte alhoewel men zeer goed wist dat hij meestal zijn werkvolk vóór het einde van het seizoen had moeten doorzenden en het toekomende jaar aan de helft zijner hoedenmakers het werk zou opzeggen.

 

(Wordt voortgezet.)



illustratie
de koningsfeesten te amsterdam. - Verlichting op den Nieuwendijk.


voetnoot(1)
Voorraad: over de gestelde uren werken.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • De stroovlechter. Vertelling uit het Jekerdal (onder pseudoniem L. van Rucklingen)


auteurs

  • Lodewijk Mathot