Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3 (1886-1887)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (74.23 MB)

Scans (1387.69 MB)

ebook (66.59 MB)

XML (2.80 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3

(1886-1887)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De strooivlechter,
door L. van Ruckelingen.
(Vervolg.)

XI.
Wat eene vrouw vermag.

Aan eenen uithoek des dorps bleef Dina staan voor eene sierlijke woning; zij wierp daar eenen angstigen blik achterwaarts, en niemand op den weg ontwarende, liep zij snel den straatweg over en was in een ommezien de openstaande deure der huizing binnen.

In den gang stond op eene zijdeur geschreven: kantoor.

De vrouw gaf er een lichten klop op en weldra klonk het: binnen!

In de kamer zat een man met half kalen schedel en zwaren rosachtigen baard, aan eenen grooten schrijflessenaar, vol boeken en papieren.

- Goeden dag, vrouw Cooremans! zegde de man aan de binnentredende, en maakte op zijnen stoel eenen kring, om zich tot de vrouw te wenden.

- Neem een stoel en schuif bij, en zeg nu eens, waaraan ik het genoegen uws bezoeks verschuldigd ben.

- Mijnheer de notaris, zegde Dina schroomvallig, gij zoudt mij eens haastig moeten helpen; ik heb eenig geld noodig.

- Zoo, hernam de notaris, en hoeveel?

- Duizend franken.

- Duizend franken! riep de notaris verwonderd uit, en waarom?

- Ach, mijnheer de notaris, vraag mij, bid ik u, niet waarom; geloof mij, ik heb dadelijk het geld van noode en moet het zijn, dan kunt gij het in rente op de Witte Hoeve plaatsen.

- Welnu, mits er voldoende hypotheek is, kunnen wij zien. Hebt gij de bemachtiging van uwen man?

- Van mijnen man? maar gij weet immers dat de Witte Hoeve mijn goed is.

- Ja, dat is zoo al iets, vrouw; gij zijt wel niet onder gemeenschap van goederen getrouwd, maar toch moet gij de bemachtiging uws mans hebben om uw goed te hypothekeeren; weigert hij, dan kunt gij eene beslissing der rechtbank inroepen en.....

- Maar, groote God! onderbrak Dina met ongeduld; ik kan zoo lang niet wachten, mijnheer notaris; ik moet dit geld dadelijk hebben!

- Het spijt mij, maar gij begrijpt..... dat... ik dat geld dadelijk niet bij de hand heb.

De vrouw zag wel dat de notaris haar het geld niet toevertrouwen wilde; daarom nam zij, alhoewel met tegenzin, want het kwetste haren hoogmoed, den toevlucht tot het laatste hulpmiddel.

- Mijnheer de notaris, zeide zij, na eenige aarzeling, heb dan de goedheid eens dit briefje te lezen.

Halfluid voor zich, las de notaris: ‘Gij kunt mij nog eenen dienst bewijzen met op staanden voet, duizend franks aan de draagster van dezen brief ter hand te stellen. Ik hoop dat mijn borgtocht er voldoende voor zal zijn en ten dien einde zult gij hierbij eene verklaring van schuldbekentenis vinden.’

Bij het lezen dezer verklaring helderde het gelaat des notaris op en hij zeide welwillend:

- Mits mijnheer pastoor mij er om bidt, kan ik uwe aanvraag niet weigeren; ik zal dus eens zien of ik het noodige geld hier bij de hand heb.

Hij opende zijnen lessenaar, haalde eenige bankbriefjes te voorschijn en telde: ‘één, twee, drie, vier.... tien!’ dan nam hij eene pen en, al schrijvende, zeide hij: ‘Ik ga u eene schuldbekentenis voorschrijven van duizend franken en geldig voor één jaar tegen vier en half ten honderd; indien gij op goede hypotheek wilt leenen, kan ik u geld schieten tegen vier ten honderd; maar op wissel niet dan tegen vier en half en de meeste mijner ambtgenooten

[pagina 351]
[p. 351]

vragen vijf ten honderd.... wilt ge nu deze bekentenis onderteekenen?....

Dina teekende de schuldvordering, stak de bankbriefjes zorgvuldig weg, sprak eenige woorden van dank en groetenis uit en verliet met blij gemoed het kantoor van den notaris. De gezichteinder had zich opgehelderd, de blijde zon der hoop lichtte haar weer zoo helder tegen; in hare vreugde omhelsde zij wel honderdmaal hare kinderen en danste er de kamer mede rond.

Welhaast nochtans legde zij de kinderen te slapen, goot een weinig water in den bijna uitgedroogden inktpot en schreef in eenen adem den volgenden brief:

‘Lieve man,

‘Uw brief heeft mij niet weinig verschrikt; gij spraakt van vertrekken, van gevangenis, van bankroet, ik weet niet van wat al; maar gij waart dan vergeten dat gij hier in het dorp eene vrouw en twee kleine lieve kinderen hebt, die, den ganschen dag door, vragen: Waar is vader?

‘Toe, lach weder vrij en wees opgeruimd van geest, stel de onrust maar ter zijde.

‘Hierbij zult gij duizend franken vinden om u in uwen dringendsten nood te helpen. Waar hebt gij dat gehaald? zult gij vragen. Zie, dat is nu hetzelfde, en weet, man lief, dat ik voor het overige ook zal zorgen. Ik had er de meeste schuld aan, dat gij fabrikant en ongelukkig zijt geworden, en daarom moet ik u redden. Ik ben maar kwaad, dat gij mij niet eerder geschreven hebt en de droefheid zoo maar voor u alleen gehouden hebt, juist alsof wij niet samen voor wet en Kerk getrouwd waren om zoet en zuur te deelen.

‘Verkoop spoedig al hetgene gij te Munster nog hebt en schrijf mij hoeveel gij te kort komt om uwe schulden te betalen. Keer dan haastig weder en laat de stad maar heel en al aan Piet Mop over; wij zullen hier veel gelukkiger wezen en zie, wij zijn niet geschapen voor eenen hoogeren stand dan dengene, waarin onze ouders altijd geleefd hebben.

‘God heeft misschien nog alles voor het beste beschikt en wij hebben nog stevige armen genoeg aan 't lijf, om hier op de Witte Hoeve gezamenlijk en eerlijk door de wereld te rollen en onze kinderen op te brengen. Schrijf spoedig dat gij er ook zoo over denkt; want uw laatste brief heeft mij de dood aangedaan. Nog beter, indien het mogelijk ware, keer dan met de eerste gelegenheid weder en vergeet niet voor ons Jefken de trommel mede te brengen, die gij hem over jaar en dag beloofd hebt.

‘Jefken kust u hier op het blad papier, waar dit rondeken staat, en ik omhels voor u ons Anneken, dat groot en sterk wordt, en reeds ‘vader’ begint te zeggen.

‘Tot welhaast dan, mijn lieve man!

‘Uwe getrouwe Vrouw, ‘Dina Cooremans.’

‘P.S. Gij zijt misschien al te nieuwsgierig om te weten hoe ik aan dit geld gekomen ben: het ware te lang om het u uit te leggen; de notaris heeft het ons geleend; maar ingeval gij voor iemand bidt, vergeet dan onzen goeden pastoor niet.’

Zij vouwde den brief toe, en droeg hem met de duizend franken naar de pastorij, opdat alles, langs den zekersten en spoedigsten weg, zou opgezonden worden.

XII.
Een gebroken hart.

Ware men eenige maanden later de Witte Hoeve binnengetreden, dan hadde men bij den haard eenen man gevonden, welke uit eene langdurige ziekte scheen op te staan, zoo mager en ingevallen waren zijne wangen, zoo diep in hunne holten gezonken waren zijne oogen.

Wie hadde nog in dien afgeleefden mensch den krachtigen man, Jef Cooremans, herkend?

Ha! maar het nijdige verdriet had gedurende twee jaren aan zijn leven met scherpen tand geknaagd; gedurende twee jaren had hij de dagen zwoegend en de nachten slapeloos doorgebracht, afgesloofd door kommer en onrust. In een kort verschiet had hij de bankbreuk als een afschuwelijk monster hem tegen zien grijnzen.

Dit was nu de verwezenlijking van die kasteelen in de lucht, bij zijne verloving zoo stout opgebouwd. Geld en hoop in de toekomst waren voor eeuwig verzwonden. Nu zag hij zich tot zijne eerste uitgangen juist weder teruggevoerd; o neen, zoo hadde hij zijn lot misschien nog gezegend! Twee duizend franken zouden op den kleinen eigendom zijner vrouw nu drukken. En welke uitkomst aan zijnen toestand?

Enkel het gepeins dat hij, gelijk te voren, weder als eenvoudig werkman zijn brood zou moeten verdienen, joeg hem het bloed der schaamte naar het hoofd.

Dit alles overlegde de man in de somberheid zijns gemoeds en werktuiglijk volgde zijn oog de dikke rookwolken, die hij uit zijne pijp dampte, en hij zag hoe zij meer en meer uiteen dreven en eindelijk in de wijde schouwe in het niet verdwenen.

Intusschentijd liep Dina, de werkzame huismoeder, in de kamer en in de stallen rond en scheen het vandaag bijzonder druk te hebben met emmers water of voeder in en uit de ketels te scheppen. Meermalen bleef zij bij het in- of uitgaan als in gedachten staan, wierp eenen droeven blik op haren man en scheen iets te willen zeggen; doch, als wist zij niet hoe hare rede aan te vangen, ging zij weldra in zichtbare verlegenheid weder door, zonder dat Jef de minste aandacht op hare bewegingen sloeg.

Eenen grooten ketel vol water niet kunnende over het vuur hangen, zegde zij eindelijk na verscheidene vruchtelooze pogingen:

- Jef, ge moest eene hand uitsteken om den koeketel over te haken?

De man stond sprakeloos op, vatte het hangsel des ketels vast en wilde, zooals hij te voren plag te doen, denzelven aan den haak wippen; doch halverwege schoten de krachten hem te kort, en zwaar bonsde de ketel tegen den grond terug.

Moedeloos vielen hem de armen langs het lijf en, bij het ontwaren zijner zwakheid, sprongen hem nu voor de eerste maal de tranen uit de oogen.

- Jet, zegde Dina, die treurige somberheid sleept u naar het graf, gij moest verstrooiing zoeken!

- Werk zoeken, wilt ge zeggen, vrouw! sprak Jef bitter, en drukte met bitterheid op het woordeken: werk! zoo dat de vrouw als verschrikt en onwillekeurig uitriep:

- Werk?

- Werk! hernam Jef met klem, werk? Ja, het is hoog tijd, dat ik mijne laatste krachten er aan beproeve... Jan Matthyssens gaat voor eigene rekening beginnen, hij zal zijnen ouden baas wel geen werk weigeren!..,

- Spot zoo niet! kreet Dina, het is niet noodig, dat gij buiten huis om werk gaat; op de hoeve kunt gij de handen vol hebben.

- Vrouw, sprak Jef met besluit en scheen kalm en gelaten; het is geen tijd meer om ons over onzen toestand te begoochelen. Wij kunnen toch niet leven van den hemelschen dauw en daarbij zal voor de hoeve nu eene rente op te brengen zijn van negentig franken 's jaars.

- Ach, onderbrak Dina weenend, dat ik er schuld moest aan hebben, dat gij fabrikant zijt geworden!

Jef Cooremans sprong eensklaps recht, omhelsde zijne vrouw en eene van herleving strale blonk in zijne uitgedoofde oogen.

- Dina, zegde hij, verbitteren wij ons lot niet door elkander verwijtingen toe te werpen. Haddet gij er eenige schuld aan, dat ik fabrikant werd, dan hebt gij mij uit de schande gered; maar, God lof, noch ik, noch gij hebben schuld aan onzen ondergang. Zie, laat ons denken dat wij vandaag op nieuw getrouwd zijn en, voor bruidschat, twee lieve kinderen en onze handen medebrengen.... Zoo waar ik leef, Jef Cooremans, ging hij lustig voort, er is niets aan bedorven den fabrikant gespeeld te hebben; gij blijft de eerste stroohoedenmaker uit de streek....

De geestdrift van den jongen man scheen voortdurend te klimmen; hij ving het kleine Anneken op, en danste er de huiskamer mede rond en Dina bemerkte met vreugde, hoe de vroolijkheid, die hem sinds lang verlaten had, nu in den man wederkeerde.

Op dit oogenblik werd de buitendeur opengedraaid en een man, gansch in het zwart gekleed, trad gemeenzaam binnen.

- Mijnheer pastoor! riep Dina verwonderd uit.

- De zegen zij met u! vrienden, sprak de dorpsherder en stak goedwillig Jef Cooremans de hand toe, die half beschaamd sprakeloos staan bleef.

- Zoo, zegde de pastoor, en klopte hem vriendelijk op den schouder, gij hebt mij nog niet eens komen groeten en ik moet dan zeil u het eerste bezoek brengen.

- Mijnheer pastoor, riep Jef uit, heb dank, dank, edele man!

- En waarom? vroeg glimlachend de dorpsherder, waarom zoudt gij mij dank verschuldigd wezen?...

- Gij hebt mij uit de schande gered, en misschien ware ik zonder u in de gevangenis!...

- Zwijg, zwijg, vervoorderde de pastoor op lossen toon, gij zijt mij niets dan vriendschap schuldig voor de deelneming, die ik in uw lot stel, zoo als in hetgene van al mijne kinderen.

- En de duizend franken en de borgtocht.

- Daar is niets aan gewaagd; volstrekt niets, mits uwe vrouw ze op haren eigendom wil vaststellen.... maar zeg eens, hoe staan uwe zaken te Munster?

- Ik moet nog acht of negen honderd franken aan verschillende schuldeischers; met eene rente van twee duizend franken op onzen eigendom zullen wij het altemaal uitvegen en dan zal ik werk gaan zoeken.

- Zoo, dat is nu redelijk gesproken, zegde de pastoor en hij legde stok en hoed op tafel, zette zich in den ouden zetel bij het vuur neder, en begon met goedheid over het verleden en de toekomst te spreken; want hier was een gebroken hart en het moest genezen worden.

Jef Cooremans antwoordde slechts door eenige kort afgebrokene woorden op de goedhartigste troostredenen des pastoors. Zijn hart bleef koud en gevoelloos. Slechts als de pastoor de gevoeligste snaar zijns harten aanraakte, rees hij uit zijne ziekelijke onverschilligheid op. Men sprak over Piet Mop

Daar bonsde de jonge man van zijn stoel op, zijne vuisten krampten zich nijdig ineen, zijne oogen vlamden als die eens tijgers, welke zijne prooi beloert; geheel zijn gelaat trok zich tot eene zonderlinge uitdrukking van haat en af keer te zamen. Met doffe en heesche stem morde hij:

- Die heeft met mij zijne rekening niet afgehandeld!... Hij zal er voor boeten, de schurk!

Bij deze woorden plooide de pastoor ernstig zijn hoog voorhoofd; hij vatte den driftigen man bij de hand, deed hem weder nederzitten en sprak op vaderlijken toon:

- Jef, vriend, uwe woorden zijn zondig voor Hem, die gezegd heeft: De wraak is aan mij; en geef geenen roem aan den vorst der duisnissen, maar wend u tot het licht; want degene, die zijnen broeder haat is een slaat der duisternis en het leven is in hem niet; daarom laat de avondzon op uwen haat niet ondergaan....

- O, onderbrak Jef Cooremans met koortsigen drift, o, had hij mij alléén getroffen!... maar vrouw en kinderen ten onder brengen, slechts uit boosaardige afgunst, uit duivelschen nijd, ah!.. hem vergeven! - dat vergeven! - nooit.... neen, ik kan niet....

De priester richtte zijne magere gestalte op. Zijne stem werd ernstig en klemvol; zijne wezenstrekken nochtans bleven bedaard en kalm; alléén in zijn oog, dat hij onbewegelijk op zijnen tegenspreker gericht hield, lag iets gebiedend.

(Wordt voortgezet.)

[pagina 352]
[p. 352]


illustratie
de kleinste staat van europa. - Het ertswasschen in Pruisisch Moresnet.




illustratie
de kleinste staat van europa. - De Emmaburg bij Altenberg.




illustratie
de kleinste staat van europa. - De kleine vijver bij Pruisisch Moresnet.



Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • De stroovlechter. Vertelling uit het Jekerdal (onder pseudoniem L. van Rucklingen)


auteurs

  • Lodewijk Mathot