Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3 (1886-1887)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (74.23 MB)

Scans (1387.69 MB)

ebook (66.59 MB)

XML (2.80 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3

(1886-1887)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Een zonderling conflict.
Historische anecdote.

Het tegenwoordige groothertogdom Luxemburg maakte, gelijk men weet, sedert Filips den Goede, eerst een deel uit van de Spaansche en later van de Oostenrijksche Nederlanden.

De Luxemburgers waren zeer aan het huis van Habsburg gehecht en beschouwen nog - te recht of ten onrechte, dat willen wij in het midden laten - het tijdperk der Oostenrijksche heerschappij en voornamelijk de regeering der keizerin Maria Theresia, als hun eigenlijken gouden tijd.

Zoo heerschte derhalve tusschen de bewoners der stad Luxemburg en de soldaten van de Oostenrijksche bezetting de hartelijkste verstandhouding, welke eerst gestoord werd toen omstreeks 1780 het regiment Kaunitz naar Luxemburg verplaatst werd. Waar het aan lag, meldt de geschiedenis niet, maar de Luxemburgers konden het met de leden van het regiment Kaunitz maar niet eens worden; voortdurend hadden er wederzijdsche plagerijen plaats, en de officieren en soldaten van het regiment Kaunitz zagen zich weldra door de bevolking algemeen gemeden, terwijl tusschen deze laatste en de overige troepen de beste verstandhouding bleef voortbestaan.

De oneenigheden tusschen het regiment Kaunitz en de burgerij namen allengs een meer en meer vijandig karakter aan; onder de Luxemburgers was reeds de uitdrukking spreekwoordelijk geworden: ‘Al wat Kaunitz heet, deugt niets,’ en zoo noemden zij bij voorbeeld zuren, ondrinkbaren wijn van een mislukt gewas ‘Kaunitzwijn,’ welke benaming nog op het oogenblik aan de Moezel voor slechten wijn gangbaar is.

Nu was het leven in Luxemburg toenmaals rijker en levendiger dan tegenwoordig, daar de talrijke en meest ook gegoeden adel, door de revolutie meerendeels geruïneerd, benevens de notabelen der steden en de abten der rijke kloosters ieder jaar tegen den Landdag in de hoofdstad samenstroomden en zich daar door feestelijkheden en gezellige bijeenkomsten van

[pagina 392]
[p. 392]

allerlei aard voor de eentonigheid van het landleven zocht schadeloos te stellen.

Op zekeren dag nu richtte een der notabelen van het land, de baron De Soleuvre, een feest aan, waarbij de genoodigden gemaskerd verschenen, en waartoe al de Oostenrijksche officieren uitnoodigingen hadden gekregen, uitgezonderd alweer die van het regiment Kaunitz. Kort voor het begin van het feest overhandigden twee gemaskerde bedienden den heer des huizes als een geschenk van onbekende hand, eene reuzenpastei. Deze beschouwde het gebak als de verrassing van een vriend, die door de toezending van dit prachtstuk de tafelvreugde dacht te verhoogen, en nam ze des te argeloozer aan, daar het toenmaals niet ongewoon was, dat gasten, welke op een maal waren genoodigd, zelf eenige lekkernijen daarvoor meebrachten.

Omstreeks middernacht waren eindelijk alle genoodigden rondom eene rijk voorziene tafel vereenigd, en tegen het einde van den maaltijd liet de gastheer, na de uitdrukking finis coronat opus, de reuzenpastei opdragen. Alle aanwezigen uitten bij den aanblik van het heerlijke gebak een kreet van verrassing, en de gastheer maakte plechtig aanstalten om het meesterstuk van pasteibakkerskunst naar behooren op te snijden.

Nauwelijks was echter de korst der pastei weggenomen, of plotseling verpestte een doordringende stank het heele vertrek; want de pastei bevatte niets anders dan.... de reeds half vergane kreng van een hond.

Al de aanwezigen, wier feestvreugde door dit incident natuurlijk bitter vergald was, waren het eens dat deze gemeene streek slecht van de officieren van het regiment Kaunitz kon uitgegaan zijn, welke zich op deze wijze hadden willen wreken over de ondervonden miskenning, dat men hen niet op het feest gevraagd had.

De gasten gaven hunne verontwaardiging natuurlijk in de sterkste bewoordingen lucht en ontwierpen duizend plannen om zich op hunne beurt over die beleediging te wreken. Daar stond plotseling een der aanwezigen, baron Von Feltz, op.

‘Gij vordert voldoening, mijne heeren en dames!’ zeide hij. ‘Goed, ik zal u die verschaffen en noodig u daarom allen uit, morgen middag bij mij te komen; wellicht ben ik dan in staat u eene verrassing te bereiden, die u genoegen zal doen.’

Al de aanwezigen namen natuurlijk de uitnoodiging aan en bevonden zich des anderen daags prompt op den afgesproken tijd ten huize van baron Von Feltz, brandend van begeerte om te vernemen, van welken aard de genoegdoening wezen zou, die hun beloofd was.

Het diner van den heer Von Feltz was niet minder prachtig dan dat van den heer De Soleuvre maar er heerschte toch niet die ongedwongen vroolijkheid, welke op het feest van gisteren den schepter gevoerd had; allen waren in gespannen verwachting. op welke wijze de heer Von Feltz zijn belofte zou vervullen.

Aan het slot van den maaltijd werd eindelijk evenals op het feest van den vorigen dag, eene reuzenpastei opgedragen; de gastheer opende ze en oogenblikkelijk vloog er een zwerm musschen uit op, wien men in overeenstemming met de kleur der opslagen van het regiment Kaunitz, kleine kraagjes van rood laken om den hals gedaan had. Zoodra hij de diertjes zag, riep de heer Von Feltz zijne gasten toe: ‘Gooit de ramen open en jaagt ze naar buiten, die hongerige musschen van Kaunitz!’

Onder luidruchtige vroolijkheid werd die aansporing opgevolgd en met servetten en zakdoeken werden de arme musschen rondgejaagd tot eindelijk de laatste door de open ramen ontvloden was. Die vroolijkheid had intusschen aanstekelijk gewerkt; een zwerm straatjongens herhaalde bij den aanblik der ongelukkige vluchtelingen het geroep der gasten boven in de zaal en zette onder het geschreeuw: ‘Weg met de hongerige musschen van Kaunitz!’ de jacht op de arme dieren door alle straten der stad voort.

De officieren van het regiment Kaunitz, in alle straten, waar zij zich lieten zien, met het spottend geroep: ‘Musschen van Kaunitz!’ vervolgd, waren woedend over den hun aangedanen hoon. Op zekeren dag hielden zij in het huis van hun overste eene vergadering om te beraadslagen op welke wijze die beleedging het best gewroken kon worden.

Daar men toch onmogelijk al de deelnemers aan het diner afzonderlijk voor dien hoon verantwoordelijk kon stellen, besloten de officieren eindelijk, door het lot een uit hun midden te doen aanwijzen, die namens het regiment baron Von Feltz tot een tweegevecht zou uitdagen.

Het lot werd getrokken en trof een majoor, wien het officierscorps de toezegging deed, dat ingeval hij als slachtoffer voor de eer van het regiment vallen mocht, dit voor zijne nagelaten betrekkingen zorgen zou. Als secondant werd den majoor, eveneens door het lot, een jong kapitein ter zijde gesteld.

Baron Von Feltz nam de uitnoodiging aan en het tweegevecht had niet ver van het nabijgelegen dorp Eich plaats. De heer Von Feltz werd ongelukkig gedood; wat het lot zijns tegenstanders was, is niet gebleken. Maar de kapitein, die den majoor als secondant gediend had, verliet ten gevolge van het duel, daar de toenmalige wetten hem vestingstraf en degradatie in het verschiet stelden, den Oostenrijkschen dienst en ging naar Frankrijk, waar spoedig daarop de uitbrekende revolutie hem eene schitterende loopbaan opende: een prachtig gedenkteeken bewaart te Straatsburg het aandenken aan dezen man, die niemand anders was dan de latere maarschalk Kleber.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken