Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4 (1887-1888)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (63.02 MB)

Scans (1404.16 MB)

ebook (55.35 MB)

XML (2.86 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4

(1887-1888)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Menschelijke schoonheid.
(Vervolg.)

Volgens het algemeen gevoelen is de schoonheid de volmaakte overeenstemming van de deelen met het geheel, en van het geheel met de deelen. Uit deze harmonische verbinding tusschen de vormen, de evenredigheden, het verband en de kleuren, ontstaat de schoonheid volgens de kunst. Maar volgens den smaak van ieder mensch en de zeden van de verschillende volken, is de schoonheid niets anders als de vereeniging van die eigenschappen, welke geschikt zijn om op eene aangename wijze op de zinnen en de ziel te werken; dat is te zeggen: de oogen te bekoren en een gevoel van genegenheid of bewondering op te wekken.

Het denkbeeld, dat de ouden van de schoonheid hadden, was groot en verheven; zij beschouwden haar bij den mensch niet alleen als eene symetrische vereeniging van stoffelijke volmaaktheid, maar ze maakten haar volkomen door de zedelijke volmaaktheid er aan toe te voegen. Inderdaad, de schoonheid bestaat niet in bepaalde vormen en evenredigheden, maar in de overeenstemming en het verband van die vormen, met de som der verrichtingen en hoedanigheden van een mensch, 't geen logisch tot de gevolgtrekking leidt, dat de schoonheid de waarneembare uitdrukking is van de volmaaktheid van het wezen.

Verscheidene wijsgeeren van de oudheid meenden, dat de ware schoonheid over 't algemeen de ondeugden en booze hartstochten uitsloot, en dat de leelijkheid het tegendeel deed vermoeden. Wat schoon is, is goed, de uitzonderingen er buiten gelaten, en zonder twijfel heeft de welbekende waarheid van dit grondbeginsel te weeg gebracht, dat de schoonheid ten allen tijde eene onwederstaanbare macht op de menschen heeft uitgeoefend.

Vooral in Griekenland behaalde de schoonheid schitterende overwinningen. In geen land ter wereld ontving zij meer schitterende hulde, en boezemde zij een meer blakenden geestdrift in. De kunstenaars beijverden zich om marmeren standbeelden te vermenigvuldigen, die de schoonheid en volmaaktheid van het menschelijk lichaam voorstelden en zoodanig was bij het volk de heerschappij der schoonheid, dat men de kunstenaars onder strenge straffen verbood, leelijke personen of onnatuurlijke onderwerpen voor te stellen; terwijl van den anderen kant de wetgevers, door het opwekken van naijver en belooningen, de liefde tot het schoone zochten te ontwikkelen; zij stelden namelijk feesten in, waar de beide geslachten naar den prijs der schoonheid dongen. Hij of zij, die te Lesbos, te Tenedos, te Maegara, en in andere steden van Peloponnesus den prijs behaalde, werd in triomf rondgedragen, en ontving bijna goddelijke eer.

En dat men niet geloove, dat die belooning alleen aan de schoonheden van het omhulsel werden toegekend: de Grieken waren veel te juiste beoordeelaars en te verlichte rechters om zoo te handelen. We lezen immers de uitspraak, gewezen door den rechter, toen hij den overwinnaar bekroonde:

‘Hij heeft den prijs der schoonheid verdiend, die eene deugdzame ziel in een lichaam vol kracht en schoonheid omdraagt.’

‘Zij alleen is de prijs waardig, die met de schoonheid des lichaams die der ziel paart.’

We voegen ons bij de meening van hen, die leeren, dat de schoonheid in 't algemeen, onafscheidelijk van de gezondheid en goedaardigheid is; dat een schoon persoon, in de volle beteekenis des woords, de physieke en moreele hoedanigheden in zich moet vereenigen, geschikt om de bewondering, de toegenegenheid en de liefde tot zich te trekken.

Plaatselijke schoonheid.

Ieder voorwerp, ieder wezen, hetzij voortgebracht door de natuur of de kunst, kan een harmonisch geheel zijn: eene bloem, een gebouw, een dier, zij hebben allen eene soort van schoonheid, die hun eigen is. Bij de schoonheid in den menschelijken vorm moet gelet worden op de samenvoeging der kromme of golvende lijnen, op de evenredigheid en het verband, op de kleur en tinten. Inderdaad, indien men uitgaat van eene type dat deze harmonisch vereenigt, zooals de marmeren standbeelden van Apollo, om af te dalen tot de leelijkste type, die van Vulkanus en de Gorgonen, dan ziet men de kromme lijnen trapsgewijze afnemen en wijken om aan de rechte lijnen hunne plaats in te ruimen; hierdoor ontstaan droge, hoekige, koddige, karikatuurachtige vormen. De schilder Hogarth beweert in zijne Analyse van de Schoonheid, ontdekt te hebben waarin de schoonheid der vromen bestaat. Volgens hem ontstaat de schoonheid of mismaaktheid van het lichaam uit de verbinding van de rechte lijnen met de kromme. Deze vereeniging vormt de golvende of buigingslijnen, die ieder hare eigenaardige soort van schoonheid bezitten.

Betrekkelïjke schoonheid.

Kenteekenen der schoonheid verschillen naar den leeftijd, het geslacht, het klimaat, en het ras. De kindsheid, de jeugd, de mannelijke leeftijd, de ouderdom, hebben ieder hunne betrekkelijke schoonheid. - De vrouwelijke schoonheid verschilt geheel en al van de mannelijke. De blanke, gele, gebronsde, zwarte rassen hebben ieder een aan hunne type eigenaardige schoonheid, waaruit voortvloeit, dat, wat schoon voor den een, leelijk voor den ander zal zijn. Zoo beschouwt de Europeaan de blankheid als eene eigenschap van schoonheid, de neger ziet niets liever dan eene zwarte huid. De eerste schildert den duivel zwart, terwijl de tweede, om hem afgrijselijk te maken, hem met eene witte huid omhult. Voor ons is de ovale vorm van het aangezicht schoon, voor de Kalmukken moet het rond zijn. De goed geopende en horizontaal liggende oogen zijn voor den Europeaan volmaakt, de Chinees veracht ze diep en houdt slechts schuins staande, half geopende oogen voor schoon, enz.

Dit verschil van gevoelen kan gemakkelijk verklaard worden; het is natuurlijk, dat ieder ras, ieder volk van zijne physieke meerderheid overtuigd moet zijn, en dat is zóó waar, dat alle volken den goden, welke zij afbeelden, de gelaatsuitdrukkingen en zelfs de kleeding geven en gegeven hebben, die bij hen zelven eigenaardig is en was. De liefelijke Olympische godheden doen een kunstenaarsvolk vermoeden, in 't welk de schoonheid der vormen een hoogen graad heeft bereikt. De gedaante van de Goden der Scyten en andere barbaarsche volken verraadt eene lagere organisatie dan die der Grieken. De Ethiopiër, de Kaffer en het geheele negerras vormen hunne goden naar eigen beeld, met een platten neus, dikke lippen en vooruitstekende jukbeenderen, enz.

De Chineesche goden zijn zwaarlijvig, in navolging van den diksten mandarijn; de godinnen daarentegen zijn mager, omdat in China zwaarlijvigheid voor een man, en magerheid voor eene vrouw eerste voorwaarden zijn. Zoo is het overal: de nationale type moet de schoonste zijn, de vorm die er van afwijkt, is onvolmaakt.

Als we nu de betrekkelijke schoonheid uit een tweede oogpunt beschouwen, dan zien we dat ze nog afhangt van de wijze, waarop een persoon een indruk, hem zelven eigen, ontvangt, dat is te zeggen, dat hij in eene physiognomie eene bekoorlijkheid vindt die hem aantrekt, die hem tot bewondering en tot liefde dwingt, terwijl een ander er niets in ontdekt, dat dusdanige gewaarwordingen bij hem zou kunnen opwekken. Deze twee soorten van aandoening hebben hunnen oorsprong in eene wijze wet der natuur, want indien voor alle menschen de eigenschappen der schoonheid dezelfde waren en denzelfden indruk op hem maakten, dan zouden er slechts enkelen, die deze hoedanigheden in zich vereenigden, bewonderd en bemind worden; de natuur heeft integendeel gewild, dat alle wezens elkander onderling zouden aantrekken, om elkander te beminnen en te behagen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken