Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4 (1887-1888)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (63.02 MB)

Scans (1404.16 MB)

ebook (55.35 MB)

XML (2.86 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4

(1887-1888)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Gods molen maalt langzaam; maar fijn.
(Vervolg.)

‘De nieuwe Russische leening?’ herhaalde de bankier, nadat de kassier zich verwijderd had.

‘Ja, als het een zeker solied papier is, zou hij wel geneigd wezen tot een aanzienlijk bedrag daarvan te koopen.’

‘En staatspapieren daarvoor te verkoopen?’ vraagde de bankier.

‘Ja, onze rente zou daardoor aanzienlijk vermeerderen.’

‘En de zekerheid der belegging van het kapitaal in dezelfde mate verminderen,’ antwoordde Stroombeek. ‘Wie kan met zekerheid zeggen of dit nieuwe Russische papier na een half jaar nog dezelfde waarde heeft? Het is een speculeer-papier; men kan daarbij winnen, maar ook veel verliezen. Voor uw papa is dat niets waard; hij zal rustig willen slapen en dat kan hij niet meer, als hij dagelijks het beursbericht moet raadplegen.’

‘Ik dank u; papa zal buitendien in den naasten tijd gemoedsaandoeningen genoeg hebben.’

‘Waardoor?’ vraagde de bankier haastig, en er lag eene zekere spanning in den oogslag, waarmede hij den jonkman aanzag.

‘Zijn broeder is uit Zuid-Amerika teruggekeerd.’

‘Baron Rüdiger van Weniger?’

‘Kent gij hem persoonlijk?’

De bankier wendde het aangezicht af en zag naar buiten in den hof; ontkennend schudde hij het grijze hoofd.

‘Ik heb de eer niet,’ zegde hij. ‘Hij was reeds sinds langen tijd ginds?’

‘Dertig jaren.’

‘Dan zal de vreugde des wederziens groot geweest zijn!’

‘Hij komt ons morgen eerst bezoeken; ik moet mijn papa dit bericht overbrengen, waarvan hij nog niet het geringste vermoeden heeft.’

‘Zoo, zoo!’ zegde Stroombeek onverschillig en zijn blik zweefde andermaal over de donkere roos. ‘Neen, ik heb hem niet gekend.’

Erwin was opgestaan; de koelte en terughoudendheid van den ouden heer bevreemdde hem: vroeger was de bankier hartelijker jegens hem geweest.

‘Ik zal u de staatspapieren binnen eenige dagen zenden,’ dus nam Stroombeek nog eens het woord op, terwijl hij hem de hand tot afscheid reikte. ‘Verzoeke mijne komplimenten aan uw vader, heer baron.’

‘Ik geloof dat het beter geweest ware als ik deze handelsverbinding van de hand gewezen had,’ mompelde hij. ‘Waarom deed ik het niet? nu zal de vloek in vervulling gaan, die mij zoolang vervolgd heeft.’ Hij legde de handen op den rug en ging langzaam op en neder. Het trekken der vast op elkander geklemde lippen verraadde de ontroering, die in zijn binnenste heerschte.

‘De roos was uit mijn hof,’ ging hij na eene poos in zijne alleenspraak voort. ‘Ik kan niet gelooven, dat hij ze eigenmachtig geplukt heeft. Zou Erna ze hem gegeven hebben? Knoopen zich daaraan verwachtingen die.... O! dat ware wederom de venijnige slag van het onverbiddelijke noodlot, dat mij geen enkele blijde stonde meer gunnen wil! Ik moet zekerheid hebben, moet die verwachtingen in de kiem verstikken.’

Hij trad op de deur toe, maar hij had ze nog niet bereikt, als zij geopend werd en Rüdiger binnenkwam. Vorschend en blijkbaar vol bange verwachting rustte zijn blik op den deftigen man, die hem met eene hoffelijke buiging ontving.

‘Waarin kan ik u van dienst zijn?’ vraagde de bankier, terwijl hij den baron door eene handbeweging uitnoodigde om plaats te nemen.

‘Ik kom van Buenos en ben voornemens eenigen tijd hier te blijven,’ antwoordde Rüdiger, zijne brieventasch uithalende. ‘Mag ik u verzoeken deze aanwijzingen en wissels te

[pagina 95]
[p. 95]

ontvangen en mij voor het bedrag te crediteeren? Ik zal over het geld achtereenvolgens beschikken - zulke groote sommen draag ik niet gaarne altijd bij mij.’

Stroombeek had zijn lorgnet op den neus gezet en een korten, onderzoekenden blik op de papieren geworpen; hij was verbaasd over het hooge bedrag der som.

‘De percenten van het inkasseeren bedragen 1/16 commissieloon, voor het in bewaring nemen en uitkeeren van het deposito ¼ percent,’ zegde hij.

‘Aangenomen!’ knikte Rüdiger.

‘Ik vergoed u twee en een half percent rente... of verlangt gij dat ik het geld in rentegevend papier beleg? Welligt ware dat laatste voordeeliger voor u.’

‘Ik laat dat alles aan u over,’ antwoordde de baron, met de hand door zijn baard strijkende; ‘verdienen wil ik niets aan deze zaak..... Met mijne familie zult ge waarschijnlijk bekend zijn?’

De bankier wendde den blik af, legde de papieren voor zich en nam eene pen op, om een ontvangstbewijs te schrijven.

‘Met mijnheer uw broeder, den baron Archimbald van Weniger, ben ik reeds sinds jaren in betrekking,’ zegde hij op koelen toon.

‘Mijn broeder had destijds het goed onder zeer drukkende lasten aanvaard....’

‘Hij is tegenwoordig een zeer vermogend man.’

‘Het huwelijk redde hem, niet waar?’

‘Ja, zijn schoonvader was de voornaamste schuldeischer. Door het huwelijk werd deze schuld gedelgd. Overigens ware het onbillijk, als ik hier niet bijvoegen zou, dat de baron het grootste gedeelte van zijne opkomst te danken heeft aan zijn eigen rusteloozen vlijt. Ik weet wel dat hij vijanden heeft, die anders over hem oordeelen; gij zult dat wellicht ook vernemen.’

‘Ik weet het reeds.’

‘Aha! ik kon het wel vermoeden!’ ging de bankier voort. Hij wierp daarbij een loerenden blik op Rüdigers aangezicht. ‘Gij zijt wel om die reden in het vaderland teruggekeerd?’

‘Daarom alleen niet; intusschen loochen ik niet, dat deze grond mij bewoog mijn langgenomen besluit sneller te volvoeren.’

‘Dan kan ik u slechts raden aan de booze tongen geen geloof te schenken,’ zegde Stroombeek, de pen nederleggende. ‘Mijnheer de baron Archimbald is door en door een man van eer.’

‘Ik dank u, het kan mij slechts genoegen doen dit oordeel te vernemen. Gij hebt ook mijn vader gekend?’

De bankier zag den vrager strak aan; het papier dat hij den baron wilde overreiken, ritselde in zijne hand.

‘Slechts oppervlakkig,’ antwoordde hij.

‘Waart gij niet bevriend met hem?’ vraagde Rüdiger, wien de ontsteltenis van den ouden heer niet ontgaan kon.

‘Neen, hoe zou ik deze eer gehad hebben?’ antwoordde Stroombeek, zijn zijden zakdoek uithalende om de glazen van zijn lorgnet af te vegen, ‘Ik was destijds nog directeur van eene bankvereeniging en uw vader zou elke vriendschappelijke toenadering van mijne zijde wel zeer beslist afgewezen hebben - het was een zeer trotsch man.’

‘Men zeide mij dat hij op zijn sterfdag met groot ongeduld uw bezoek verwacht heeft’

‘Dat moet eene vergissing zijn, heer baron.’

‘Het werd mij bepaald verzekerd.’

‘Door wien?’

‘Door den toenmaligen rentmeester, een zekeren Steenhouwer, die tegenwoordig hier als makelaar in vaste goederen metterwoon gevestigd is.’

Stroombeek wiegelde ongeloovig het grijze hoofd, terwijl hij rusteloos de glazen afwreef. ‘Ik herinner het mij niet,’ zegde hij. ‘Heeft de rentmeester u misschien medegedeeld waarom uw vader mij verwacht zou hebben?’

‘Hij wist het niet; derhalve kon hij slechts gissingen uitspreken.’

‘En hoe luidden deze gissingen?’

‘De rentmeester gelooft, dat mijn vader uw schuldeischer geweest is en gij bij hem aangedrongen zoudt hebben om de schuld af te doen.’

‘Dit vermoeden is valsch,’ antwoordde de bankier met een diepen zucht, ‘ik heb nooit eene vordering op mijnheer den baron gehad.’

‘Een andere gissing luidt, dat gij ons goed zoudt hebben willen koopen,’ zegde Rüdiger, die den bankier scherp gadesloeg.

‘Wilde uw vader het goed dan destijds verkoopen?’

‘Ook daarover kon ik mij geene zekerheid verschaffen, de mogelijkheid wil ik echter niet ontkennen. Hij was totaal geruïneerd; behouden kon hij het goed niet meer. Daarom mag hij toen wel het plan gehad hebben het onderhands te verkoopen, om zooveel mogelijk uit de schipbreuk te redden.’

‘Welnu, ik heb van dit plan tot op den dag van heden niets geweten,’ hernam Stroombeek schouderophalend; ‘dus kan ik ook destijds niet op den aankoop van het goed bedacht geweest zijn, waartoe mij trouwens ook de middelen zouden ontbroken hebben.’

‘Dan begrijp ik niet, hoe de rentmeester beweren kan, dat mijn vader u dien dag zou verwacht hebben,’ antwoordde Rüdiger, in wiens trekken zich nu het wantrouwen afspiegelde dat hij niet langer onderdrukken kon.

De bankier had zijne oogen weder met het lorgnet gewapend - hij keek eene geruime poos nadenkend in den hof en de rimpels op zijn voorhoofd verdwenen langzamerhand.

‘Ik meen u nochtans eene verklaring daarvoor te kunnen geven,’ dus verbrak hij eindelijk het zwijgen. ‘Of ze u bevredigen zal, weet ik inderdaad niet, maar ik vind geene andere. Ik herinner mij dat uw vader mij op zekeren dag vroeg of de bank, waarvan ik directeur was, geld op hypotheek uitleende. Ik beantwoordde die vraag bevestigend. Daarop gaf hij zijn verlangen te kennen een kapitaal van ons te bekomen en ik beloofde hem, wanneer de bestuurraad vergaderde, de zaak ter sprake te brengen. Natuurlijk moesten er inlichtingen ingewonnen worden en uit deze bleek, dat het goed reeds overbelast was. De bestuurraad gaf dus een weigerend bescheid. Dat mocht ik mijnheer den baron niet vlakweg zeggen, want hij was een zeer opvliegend en hartstochtelijk man. Ik herinner mij nu ook, dat hij, misnoegd over mijne ontwijkende verklaringen, mij verzocht zijn goed te bezichtigen en daarbij de plannen, koopakte en taxatiën in te zien. Ik kan hem toen wel beloofd hebben, dat ik hem juist dien dag een bezoek zou brengen, doch ik weet het niet meer. De redenen, waarom ik deze belofte niet hield, zijn u nu bekend. Ik zou mij in ieder geval eenige dagen later schriftelijk verontschuldig l en het weigerend antwoord van den raad van bestuur in verschoonende termen medegedeeld hebben. Gelijk ik zeide, is het mogelijk dat ik juist beloofd heb op denzelfden dag te komen, waarop de baron zoo plotseling stierf; maar met zekerheid kan ik dit niet zeggen.’

‘Deze verklaring klinkt volkomen geloofwaardig,’ antwoordde Rüdiger. ‘Het doet mij genoegen, dat gij u de zaak nog herinnert; zij werpt eene lichtstraal in de duisternis, die tot dusverre over den dood mijns vaders zweefde. Ik meen daarom openhartig met u te mogen spreken. Gij, de bankier mijns broeders, zult de omstandigheden onzer familie kennen; dit verraden toch ook de woorden, waarmede gij ongevraagd mijn broeder in bescherming naamt.’

‘Mij dunkt, dat hetgeen toenmaals gebeurd is, u thans geene zorg meer moet baren,’ zegde Stroombeek, een warmeren toon aanslaande, en hij zag nu den baron met een rustigen oogslag vlak in het gelaat. ‘Er is een lange tijd over heengegaan, baron Archimbald is vermogend geworden.....’

‘Maar, helaas, sinds dien tijd bestaat er geene hartelijkheid, geene eendracht meer in de familie,’ viel Rüdiger hem in de rede, terwijl hij opstond. ‘Ik heb mij voorgenomen den vrede weder te herstellen, en om dit te kunnen, moet ik de oorzaken der oneenigheid uitvorschen en bijleggen.’

‘Ik vrees slechts dat gij geen dank zult inoogsten.’

‘Als ik in mijn voornemen geluk, dan beloont mij het bewustzijn eene goede daad volbracht te hebben rijk genoeg.’

‘En meent gij dat gij er in gelukken zult?’

‘Ik hoop het.’

‘Ik ken den inspecteur van Grüttner en ook zijn afkeer tegen zijn zwager. Hij heeft een hard hoofd, dat gij waarschijnlijk vergeefs zult pogen te doen buigen.’

‘Ik ontken dat niet, maar ik moet het beproeven.’

‘Dan raad ik u de mededeelingen van den vroegeren rentmeester met de grootste voorzichtigheid aan te hooren; het schijnt mij toe dat deze man er belang bij heeft het vuur van den haat aan te blazen.’

‘Dat vermoed ik ook; niettemin moet ik de waarheid nemen, waar ik ze vind.’

‘Van zulke menschen zult gij nooit waarheid vernemen,’ zegde Stroombeek, den handdruk des barons beantwoordende. ‘Gij bereikt uw doel niet, als gij u een valsch oordeel over den staat van zaken vormt. ‘Als ik u ondersteunen kan, zal ik het gaarne doen; wilt gij mij uw volle vertrouwen schenken, dan zal ik u wellicht menige vingerwijzing kunnen geven, die u van nut zal zijn.’

Rüdiger nam zijn hoed en dankte voor het vriendelijk aanbod, dat hij gaarne aannam; ook beloofde hij zijn bezoek spoedig te zullen herhalen. Dan ging hij heen.

‘Ik wenschte, dat hij nooit hier gekomen ware,’ mompelde de bankier met een diepen zucht. ‘Wat hij gezegd heeft, zal hij doen en zoolang onderzoeken tot hij alles vernomen heeft. Wie is deze makelaar Steenhouwer? Waarom heeft deze man hem mijn naam genoemd en wat weet hij bovendien? Wanneer hij.... bah, hij zou zoolang niet gezwegen hebben; hij zal toch ook hebzuchtig en gewetenloos zijn - hij zou zich reeds lang voor zijn zwijgen hebben laten betalen. Als ik destijds gesproken had! Wat kwaads zoude er voor mij uit voortgevloeid zijn?’

Hij steunde het hoofd op beide handen en staarde strak voor zich. ‘Ik durfde het niet,’ dus nam hij na een lange poos zijne alleenspraak weder op, ‘ik had mij zelven in het verderf gestort. En heden is het te laat. Wat zal ik thans nog zeggen en bekennen? Waar zou ik geloof vinden? Ik heb ook benijders en vijanden, gelijk ieder mensch, wien het geluk begunstigde; zij zouden op mij aanvallen en mij verscheuren. Waarlijk! ik heb zwaar geboet en al het goud, waarmede het geluk mij overlaadde, kan mij niet schadeloos stellen voor de vreeselijke slagen, welke het noodlot mij toebracht. Ik had niet moeten huwen - het ware beter geweest.’

Hij was van zijn zetel opgestaan. Met groote schreden ging hij in de kamer op en neder.

‘Ik moet mijn geheim mede in het graf nemen,’ zegde hij zacht, terwijl hij met de hand over de oogen streek; ‘het ware te gevaarlijk het thans nog te onthullen, en buitendien zou het geen mensch voordeel aanbrengen.’ Hij bleef voor het venster staan, en zijn blik viel op Erna, die uit den hof kwam en in huis terugkeeren wilde. Daar herinnerde hij zich de roos, die hij in Erwin's hand gezien had. Hij wenkte zijne dochter en weinige oogenblikken later trad zij bij hem binnen.

‘Ga zitten, lief kind,’ zegde hij op vriendelijken toon. ‘Ik heb eenige woorden met u te spreken. Hebt gij den baron van Weniger heden middag gezien?’

‘Hij kwam bij mij in den hof, omdat gij nog sliept,’ antwoordde Erna, en haar blik rustte vol bange verwachting op het gelaat haars vaders.

‘Gij hebt hem eene roos gegeven?’

‘Hij verzocht er mij om. Hoe had ik ze hem kunnen weigeren, daar hij zag dat wij er zulk eene menigte van hadden?’

‘Het was niet verstandig,’ antwoordde hij hoofdschuddend. ‘Is de baron vroeger wel eens meer om dezen tijd in den hof geweest?’

Erna sloeg voor den strengen, vorschenden blik de oogen neder.

[pagina 96]
[p. 96]

‘Ik kan dat niet ontkennen,’ antwoordde zij schuchter.

‘En is dat dikwijls gebeurd?’

‘Zoo dikwijls hij 's namiddags bij u geweest is.’

De rimpel tusschen de wenkbrauwen kwam scherper te voorschijn, en in zijne donkere oogen flikkerde het vuur der gramschap op,

‘Verberg mij niets,’ zegde hij barsch, ‘ik wil de volle waarheid weten. ‘Heeft baron Erwin van Weniger u eene liefdesverklaring gedaan?’

‘Hij deed het van middag,’ antwoordde Erna, het bevende hoofd nog dieper op de kloppende borst latende zinken.

‘En gij? Wat hebt gij hem geantwoord?’

‘Ik bemin hem, papa! Hij wilde reeds vandaag om uwe toestemming tot onze verloving vragen - ik raadde hem aan tot morgen te wachten en zich eerst van de toestemming zijns eigen vaders te verzekeren, waaraan hij evenwel niet twijfelt. Als gij mij gelukkig wilt zien, geef ons dan uwe toestemming. Erwin is een edel jonkman....’

‘Genoeg!’ viel de bankier haar met eene heftige handbeweging in de rede. ‘Gij behoeft mij zijn lof niet te verkondigen; ik ken hem nauwkeurig genoeg; evenwel kan ik mijne toestemming niet geven.’

‘Gij kunt niet?’ vraagde Erna ontsteld. ‘Waarop grondt gij uwe weigering?’

‘De gronden mag ik u niet noemen.’

‘Gij moet ze noemen, papa; Erwin zal zulks eveneens van u vorderen. Het geldt hier geene gril, maar het levensgeluk van twee menschen....’

‘Wij zullen ons alle verdere besprekingen sparen,’ viel hij haar andermaal in de rede, en zijne stem klonk thans week en goedig: ‘zij kunnen in mijn besluit geene verandering brengen. Ik weet wel, dat gij nu zeggen zult, dat ik u niet liefheb; maar wees verzekerd dat geen menschenhart u meer beminnen kan dan het mijne. Eisch alles van mij, zelfs mijn leven.... ik zal het ten offer brengen, als ik daardoor uw geluk duurzaam bevestigen kan. Slechts dit ééne moet gij niet van mij vorderen.... de echtgenoote van dezen man kunt gij niet worden!’



illustratie
hoe eene klappei in de middeleeuwen gestraft werd.


‘En de gronden voor dit wreede besluit zal ik nooit mogen vernemen en bestrijden?’

‘Neen, zij moeten mijn geheim blijven!’ antwoordde hij met een diepen zucht. ‘Er zijn geheimen die men niet onthullen mag, wil men zijne eigene eer niet in het stof vertreden. Meer zal en kan ik u niet zeggen. Maar wees overtuigd, mijn lief dierbaar kind, dat dit besluit aan mijn eigen hart eene wonde toebrengt, die eerst dan genezen zal, als gij aan de zijde van een anderen man gelukkig zijn zult.’

‘Dit zal nooit het geval zijn!’

‘Zoo moet ik ook dit op mij nemen en het dragen zoo goed ik het vermag. Wellicht zou ik dezen slag hebben kunnen voorkomen, indien ik voorzichtiger en waakzamer geweest was; maar ik kon niet vermoeden dat de baron u in het geheim bezocht en gij zijne bezoeken aannaamt. Waart gij openhartig jegens mij geweest, Erna, zou ik u reeds na het eerste bezoek hebben gewaarschuwd en verdere samenkomsten verhinderd hebben. Nu is het uwe eigene schuld, wanneer de verzaking u zwaar valt.’

Erna had het hoofd opgeheven. Haar gansche voelen en denken kwam in opstand tegen deze machtspreuk, waarvoor zij geen grond, geene verklaring vinden kon.

‘Verzaken zonder gronden?’ vraagde zij in hartstochtelijke opgewondenheid.

‘Het rampzalige geheim is de grond,’ antwoordde hij dof en streek met de hand over voorhoofd en oogen.

‘Kent ook Erwin's vader dit geheim?’

‘Neen!’

‘Welnu! als hij zijne toestemming tot onze verloving geeft, durft gij dan nog bij uwe weigering volharden?’ vraagde zij verstoord. ‘Als gij mij uw geheim onthullen wilt, kan ik mij overtuigen of het u de macht geeft scheidend tusschen ons te treden; is dit het geval, dan zal ik beproeven mij in het onvermijdelijke te schikken. Maar zoolang ik het geheim niet ken, zoolang bestrijd ik de noodzakelijkheid mijn levensgeluk ten offer te brengen.’

Herman Stroombeek was voor zijne dochter blijven staan. Zijne donkere oogen zagen haar vol kommer en teederheid aan.

‘Ik mag u niets onthullen,’ sprak hij. ‘Gij moet mijnen woorden geloof schenken.’

‘Erwin zal morgen uw antwoord eischen, papa; ik bid u nogmaals te bedenken dat het geluk mijns levens er van afhangt en dit leven tot dusvere eenzaam en vreugdeloos geweest is. Ik wil u daarmede geen verwijt doen; ik weet dat gij daar geene schuld aan hebt. Nu echter wordt u de mogelijkheid aangeboden mij onbeschrijfelijk gelukkig te maken; ik wil derhalve op uwe liefde vertrouwen, die er wel in gelukken zal de mij onbekende hinderpalen uit den weg te ruimen.’

Na deze woorden ging Erna met wankelende schreden heen - en hij liet haar gaan, zonder haar een antwoord te geven; maar nauwelijks had de deur zich achter haar gesloten, of hij zonk in zijn zetel neder en bedekte het aangezicht met beide handen.

‘Gods molens malen langzaam; maar fijn,’ morde hij en een hevig snikken paarde zich aan deze klacht.

(Wordt voortgezet.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken