Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4 (1887-1888)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (63.02 MB)

Scans (1404.16 MB)

ebook (55.35 MB)

XML (2.86 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4

(1887-1888)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Gods molen maalt langzaam; maar fijn.
(Vervolg.)

‘Kom, kom, wat is er dan gebeurd?’ vraagde de armendokter met een doordringenden blik op Hildegard, in wier bleeke trekken zich ontsteltenis spiegelde.

‘Nog niets, maar het kan nog komen,’ antwoordde Lodewijk, zijn glas weder vullende. ‘Zoo als ik zeg, wanneer ik hem niet datgene verschaffen kan, wat hij verzocht...’

‘Voor den dag er mede!’ onderbrak hem de oude ongeduldig ‘Wat is het?’

‘De hand van Hildegard!’

Met een lichten kreet was Hildegard van haren stoel opgesprongen. Een purpergloed bedekte hare wangen.

De oude heer legde het blad neder en schoof den bril dicht voor de oogen. Een glimlach speelde om zijne lippen, terwijl Martha haren arm om de zuster sloeg en haar met innigheid aan haar hart drukte.

‘Heeft hij u opgedragen om dat te zeggen?’ vraagde hij. ‘Een zeldzame vorm om een huwelijksaanzoek te doen.’

‘Hem zelven ontbreekt de moed, hoewel hij door de vereerende opdracht, die hij ontvangen heeft, thans een zelfstandig man is,’ schertste Lodewijk. ‘Zijn papa keurt zijne keuze goed en ik heb hem onvoorwaardelijk als zwager aangenomen; nochtans wil hij liever in den vuurmond eener vijandelijke batterij, dan in de oogen van Hildegard staren.’

‘Welnu? Hildegard wat zegt gij daarop?’ dus wendde zich de armendokter tot zijne dochter.

‘Dat Lodewijk een slecht mensch is,’ antwoordde zij met gekunstelde misnoegdheid.

‘Ik? waarom?’ vraagde Lodewijk verbaasd.

‘Wanneer gij hem reeds als zwager aangenomen hebt, hoe kan ik dan neen zeggen?’

‘Bravo!’ riep de dokter. ‘Kom in mijne armen, mijn lieve kind; mijn zegen blijve steeds op u rusten!’

‘Moget gij zoo gelukkig worden als gij het met uw goed hart verdient,’ fluisterde Martha, met diepe aandoening hare zuster kussende, en uit de armen van Martha zonk Hildegard aan de borst haars vaders.

‘Maak spoedig toebereidselen voor een perzikenbowl!’ riep Lodewijk vroolijk. ‘Ik verwacht de komst van een lieven gast.’

Daarbij zag hij Hildegard veelbeteekenend aan.

‘Ik ga terstond de perziken plukken,’ zegde Martha lachende.

Nauwelijks had zij het prieel verlaten of oom Hendrik kwam den hof binnen.

‘Daar komt er nog een te rechter tijd om aan onze vreugde deel te nemen,’ zegde de armendokter. ‘Ik wenschte dat Rüdiger nu ook hier was!’

‘Wat is er aan de hand?’ vraagde oom Hendrik benieuwd. ‘Ik verblijd mij gaarne met de blijden en u gun ik alle schatten der aarde; ik weet, dat ik daarbij niet met ledige handen zou blijven zitten. Hebt gij den hoofdprijs gewonnen?’

‘Neen, oude jongen,’ schertste de dokter. ‘Er werd mij eene grootere vreugde beschoren. Hildegard wordt de vrouw van een braven en arbeidzamen man.’

‘Daar wensch ik u geluk mede!’ riep Zwanenberg en reikte allen de hand. ‘Welnu! wie is het?’

‘De bouwmeester van Grüttner!’ antwoordde Lodewijk, die aan den ingang van het priëel stond. ‘Daar komt hij reeds aan!’

De armendokter nam Hildegard bij de hand en ging met haar den jonkman te gemoet, die door geluk en vreugde als bedwelmd - met wankelende stappen ijlings nader kwam.

‘Wij behoeven niet veel woorden te gebruiken,’ sprak de vader op zijne trouwhartige wijze, terwijl hij de hand zijner dochter in die van Grüttner legde. ‘Wees gelukkig met elkander en God zegene u!’

[pagina 136]
[p. 136]

De armendokter keerde in het priëel terug en nam haastig den bril af om de vochtig aangeslagen glazen af te wisschen.

Na eene poos vraagde hij: ‘Welk nieuws, Hendrik?’

Zwanenberg verhaalde met eenigen omhaal, dat hij en Rüdiger voorgisteren avond in het Hôtel de France Steenhouwer ontmoet hadden, en dat de makelaar ook van de verdenking gesproken had, die op baron Archimbald kleefde. Oom Hendrik voegde er bij, dat hij zelf om redenen, die hij voorloopig nog verzwijgen moest, volkomen overtuigd was, dat deze Steenhouwer een doortrapte schurk, zoo niet een misdadiger was, dien hij zou trachten te ontmaskeren. ‘Kon ik nu maar om dit doel te bereiken, terstond eene woning in Mina's huis bekomen,’ dus besloot hij zijne uitvoerige mededeeling.

‘Dat kan waarschijnlijk gemakkelijker gaan, dan gij wel denkt,’ dus nam Lodewijk het woord op. ‘In dit huis woont eene familie Wilfert - de man is heden namiddag verongelukt; hij ligt in het ziekenhuis reddeloos verloren. Tante Mina heeft mij reeds gezegd, dat de vrouw en de dochter van den verongelukte terstond moeten vertrekken.’

‘Is Wilfert verongelukt?’ vraagde zijn vader deelnemend. ‘Hoe kwam dat?’

‘Hij is in zijn roes onder een wagen van den paardentram geraakt, de wielen gingen hem over de borst...’

‘Die ongelukkige drank! Hij is een ontzettend werkzame leverancier der krankzinnigengestichten en kerkhoven! Ieder beschonkene, zonder uitzondering, moest men gevangen zetten en straffen, maar onze menschlievende strafwetten zien zelfs in de dronkenschap eene verzachtende omstandigheid; ik begrijp dat niet. Na den dood van den muziekant moeten wij ons het lot der achtergeblevenen aantrekken. Lodewijk, help mij daaraan denken. Wellicht kan ik het brave meisje eene goede betrekking en aan de vrouw werk verschaffen.’

‘Wanneer zal het met hem gedaan zijn?’ vraagde oom Hendrik.

‘Ik denk, morgenavond,’ antwoordde Lodewijk.

‘En dan wil Mina de menschen dadelijk buiten de deur zetten.’

‘Dat heeft zij mij nadrukkelijk verklaard.’

‘Dat strookt volkomen met hare schraapzuchtige geaardheid,’ sprak zijn vader verontwaardigd. ‘Ik zal haar nog eens goed onderhanden moeten nemen; maar helpen doet het eigenlijk toch niet. In dat versteend menschelijk hart is geene plaats meer voor edele gevoelens. Maar nu genoeg daarvan; daar komt Martha met den bowl. Het bruidspaar zal nu ook wel verschijnen.’

Oom Hendrik stond op en ging het bruidspaar te gemoet om het zijne gelukwenschen aan te bieden. Eenige minuten later zat de familie in het prieel bijeen. Martha vulde de glazen en oom Hendrik bracht op grappige manier in warme woorden den eersten toast op de verloofden uit.

IX.
Eene bliksemstraal uit den helderen hemel

Trillende van drift, stond Erwin voor den bankier.

‘Met dit eenvoudige neen kan ik mij niet vergenoegen, mijnheer Stroombeek,’ sprak hij met gesmoorde stem. ‘Gij hoort, dat Erna mijne neiging deelt en naar ik hoop, weet gij ook, dat ik de man ben, die uwe dochter gelukkig kan maken. Wat hebt gij dus tegen mijn persoon?’

‘Niets, volstrekt niets, heer baron,’ antwoordde de bankier, den blik van Erwin ontwijkende.

‘Welnu! mijne geldelijke omstandigheden zijn u bekend; ik kan en wil gaarne van allen bruidschat afzien...’

‘Hoe kunt gij gelooven, dat ik zoo kleingeestig denk. De man, die mijn eenig kind ten huwelijk krijgt, heeft ook ten volle recht op mijn vermogen; en wat uwe geldelijke middelen aangaat, deze zijn mij genoegzaam bekend, zij kunnen mij geene bezorgdheid inboezemen.’

‘Dan is het mij ten eenemale onbegrijpelijk, dat gij mij de hand uwer dochter niet geven wilt.’

‘En nochtans moet ik u de gronden verzwijgen, die mij tot deze weigering dwingen,’ zegde Stroombeek, terwijl hij de handen op den rug legde en langzaam op en neer ging. ‘Deze gronden moeten mijn geheim blijven.’

‘En het geluk van Erna?’ hernam Erwin met scherpte. ‘Heeft dat voor u in het geheel geene waarde?’



illustratie
zijne hoogw. de aartsbisschop seghers.


‘Heer baron, ik geloof niet, dat gij het recht hebt mij dit verwijt te doen,’ hervatte de bankier. ‘Mij zelven bloedt het hart, omdat ik den wensch van mijn dierbaar kind niet vervullen kan en ik maak er mij bittere verwijten over, dat ik niet waakzamer geweest ben en het zoover komen liet. Het gebeurde laat zich, helaas! niet meer ongedaan maken. Erna weet, dat zij er van afzien moet en gij moet het eveneens.’

‘Moeten?’ antwoordde Erwin, het hoofd uitdagend in den nek werpend. ‘Gij bezit de macht niet om onze harten te dwingen. Hebben uwe geheimzinnige gronden misschien betrekking op mijn vader?’

Stroombeek was bij het raam blijven staan. Hij kruiste de armen over elkander op de borst en staarde met een bekommerd voorkomen naar buiten in den hof, waar zijne dochter vol bang ongeduld zijne beslissing verbeidde.

‘Neen!’ zegde hij met een diepen zucht. ‘Hoe komt gij op deze veronderstelling?’

‘Moet ik niet naar de gronden zoeken, die gij voor mij tracht te verbergen?’

‘Gij zult ze nooit leeren kennen!’

‘Nooit? Gij spreekt dat zeer kalm uit, maar gij kunt ons beiden niet bevelen, om van elkander af te zien, mijnheer Stroombeek. Onze verbintenis is gesloten, alleen de dood kan die verbreken.’

‘Moet ik daarin eene bedreiging zien?’ vraagde de bankier, zich naar Erwin omkeerende. ‘Ik mag wel verwachten, dat gij steeds en derhalve ook in deze zaak als man van eer handelen zult. Wanneer ik u verklaar, dat er zeer gewichtige gronden zijn, die mij dwingen, tusschen u en Erna te treden, dan moet u de noodzakelijkheid der verzaking duidelijk worden....’

‘Neen, want ik kan over deze gronden niet oordeelen, zoolang ik ze niet ken,’ viel Erwin hem in de rede, terwijl hij zijn hoed opnam. ‘En zoolang bestaan ook deze gronden voor mij niet,’ ging hij voort; ‘ik beschouw ze slechts als een voorwendsel, waarachter gij uwe weigering verschuilt. Gij hebt mogelijk reeds den toekomstigen echtgenoot voor Erna gekozen - deze keuze mag wel aan handelsbelangen vastgeknoopt zijn - gij kunt of wilt nu niet meer op dit plan terugkomen..’

‘Niet verder, heer baron!’ onderbrak hem Stroombeek, de hand als tot afwering opheffende. ‘Gij doet mij verwijten, die mij diep beleedigen moeten. God gave, dat ik die gronden uit den weg kon ruimen! Met blijdschap zou ik aan deze verbintenis mijn zegen schenken. Geen offer zou mij te groot zijn, kon ik daarmede den scheidsmuur verbreken, die zich tusschen u en mij verheft. Ik vermag het niet; geloof mijne woorden en vorsch niet verder na. Onderneem eene reis, bezoek vreemde landen en poog dezen droom van lieverlede te vergeten: Gij kunt het als gij wilt; op bittere teleurstellingen moet een ieder gevat zijn, zij blijven geen mensch bespaard.’

‘Uitvluchten?’ zegde Erwin en nogmaals trof een toornige blik den bankier, die zijne rustelooze wandeling weder hervat had. ‘Ik laat mij daarmede niet afschepen, mijnheer Stroombeek. Erna heeft mijn woord, en ik bezit het hare, wij zullen het gestand doen. Ik zeg niet vaarwel, maar - tot weerziens.’

Hij verliet met een korten groet het kabinet. De portier, die in den gang op hem wachtte, wees hem zwijgend op de deur van het vertrek, dat hij bewoonde.

Erwin trad binnen. Met een doodsbleek gelaat kwam Erna op hem toe.

‘Wat heeft hij u geantwoord?’ vraagde zij met bevende stem.

‘Een kort neen! Zijne gronden wil hij niet noemen,’ antwoordde Erwin toornig. ‘Kent gij ze?’

‘In de verste verte niet.’

‘Mij is de zaak geheel onbegrijpelijk.’

‘Het moeten vreeselijke gronden zijn, die mijn vader tot deze weigering noodzaken, want ik weet hoe gaarne hij mij gelukkig zou willen zien!’

‘Mogelijk bestaan die gronden slechts in zijne verbeelding,’ hernam Erwin. ‘Geene macht der aarde kan onze verbintenis weder verbreken.’

‘Wat wilt gij nu doen?’ vraagde zij angstig.

‘Mijn vader moet thans ook voor mij om uwe hand aanzoek doen!’

‘En indien hij hetzelfde antwoord bekomt?’

‘Dan blijft u slechts de keuze tusschen uw vader en mij.’

‘Eene smartelijke keuze!’ zuchtte zij. ‘Maar mijn hart zal zegevieren.’

‘Het zal u nimmer berouwen! Onder ons dak zult gij een nieuw schoon tehuis vinden en ik wil u op mijne handen door het leven dragen?’

‘Maar de vloek mijns vaders zal zich aan onze schreden hechten; bedenk dat ook?’

(Wordt voortgezet.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken