Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4 (1887-1888)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (63.02 MB)

Scans (1404.16 MB)

ebook (55.35 MB)

XML (2.86 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4

(1887-1888)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Gods molen maalt langzaam; maar fijn.
(Vervolg.)

‘Met uwe stilzwijgendheid verkoopt gij ook uwe eer,’ antwoordde Helena ernstig. ‘Heeft het geheim betrekking op eene misdaad, dan gebiedt u uw geweten er bij de politie aangifte van te doen; in geen geval echter moogt gij den misdadiger dreigen en u door hem voor uw zwijgen laten betalen.’

‘Kind, daar hebt gij geen verstand van!’

‘Ik raadpleeg mijn eigen geweten wat ik in dit geval zou moeten doen...’

‘En wanneer uw geweten onze armoede in aanmerking neemt, zal het u zeggen dat ik geen onrecht bega.... Binnen!’

Helena en hare moeder waren bij het onverwachte luide aankloppen verschrikt opgesprongen; zij haalden beiden verruimd adem toen zij een besteller met een brief in de hand zagen binnenkomen.

‘Ben ik hier bij juffrouw Wilfert?’ vraagde hij.

De oude vrouw nam hem den brief af, sloeg een blik op het adres en opende hem.

‘Doktor Wintersfeld schrijft mij, dat de woning in de Bloemstraat No. 12 voor ons gehuurd is en terstond betrokker kan worden,’ dus wendde zij zich tot Helena. ‘Hij kan zelf niet komen, omdat hij het te druk heeft.’

‘Het is in orde,’ bevestigde de besteller, ‘die heer zeide mij, ik zou hier helpen verhuizen. Mijne kameraden wachten beneden, wij hebben wagens en burries medebracht.’

‘Vat maar aan,’ zeide de oude vrouw op opgeruimden toon, en reeds na weinige minuten kon er met de verhuizing een aanvang gemaakt worden.

XII.
Afgewezen.

‘Zoo scheid ik dan met de blijde hoop, dat het mij gelukken zal, ook Irma met u te verzoenen,’ zegde Rüdiger op hartelijken toon, terwijl hij zijn broeder de hand tot afscheid reikte.

Archimbald schudde twijfelend het hoofd; zijn blik rustte met ernstige bezorgdheid op het goedige gelaat van Rüdiger.

‘Aan uw goeden wil twijfel ik niet,’ antwoordde hij, ‘maar zoo lang gij er niet in gelukt, de vooringenomenheid van Grüttner tegen mij te overwinnen, zult gij ook bij Irma niets bereiken. En Grüttner heeft een hard hoofd - hij houdt hardnekkig vast aan het geloof, dat al mijn streven slechts daarheen gericht is mij de nalatenschap te verzekeren.’

‘Ik zal hem de omstandigheden uiteenzetten.....’

‘Hoe dikwijls heb ik beiden uitgenoodigd, mij hier te bezoeken en de boeken van het beheer van het goed uit dien tijd in te zien! Er werd mij kort af geantwoord dat zij mijn drempel niet overschrijden konden....’

‘Dat zal nu anders worden, ik beloof het u.’

Erwin was bij de laatste woorden binnengetreden.

‘Het rijtuig staat gereed, oom,’ boodschapte hij.

‘Goed!’ knikte Rüdiger. ‘Binnen eenige dagen zien wij elkander weder. Met den bankier Stroombeek zal ik een ernstig woord spreken, Erwin; houd goeden moed.’

Baron Archimbald en Erwin deden den scheidende uitgeleide tot aan het rijtuig en nadat het weggereden was, keerden zij naar de huiskamer terug, waar het ontbijt nog op de tafel stond.

‘Mocht hij er in gelukken!’ zegde Erwin met een diepen zucht, terwijl zijn vader eene sigaar opstak. ‘Ik zou hem daarvoor mijn leven lang dankbaar wezen’

‘Hij heeft eene zware taak op zich genomen,’ antwoordde baron Archimbald; ‘hare verwezenlijking is moeilijker dan hij denkt.’

‘Erna's vader mag zijne redenen niet verzwijgen, hij moet ze noemen!’

‘Ik ken deze redenen; hij waagt het niet ze openlijk te noemen, omdat hij vreest, mij daardoor doodelijk te beleedigen.’

‘Neen, neen, vader, dat is eene dwaling!’

‘En ik zeg u dat het waarheid is.’

‘Als het zoo is, zou oom Rüdiger hem toch nu bewijzen dat deze redenen volstrekt ongegrond zijn.’

‘Bewijzen? Waarmede wil hij het bewijzen?’ vraagde baron Archimbald, wiens voorhoofd zich weder bewolkte.

‘Zijne eigene overtuiging.....’

‘Wat geldt zij in de oogen dergenen, die aan de verdenking gelooven? Niets! Stroombeek zal de schouders ophalen en betere bewijzen eischen; zoolang deze hem niet voorgelegd kunnen worden, houdt hij aan zijne meening vast. Hoe gaarne ik u ook zou willen helpen, geloof ik evenwel, dat gij van haar afzien moet.’

‘Dat kan ik niet, vader,’ antwoordde Erwin zich fier oprichtende.

‘En indien Stroombeek niet toegeeft?’

‘Ik heb u reeds gezegd wat er dan geschieden zou.’

‘Bedenk wel,’ waarschuwde baron Archimbald, ‘dat het nog de vraag is of uwe verloofde tot den stap zou besluiten, die haar voor altijd van het hart haars vaders vervreemdt. Het ware eene kloof, waarover geene brug meer terugvoert.....’

‘Geloof dat niet!’ viel Erwin hem in de rede. ‘Wanneer deze stap geschied is, dan zal Stroombeek zich in het onveranderlijke voegen. Zoo denkt Erna er ook over, en daarom ben ik niet bevreesd voor den gelukkigen afloop.’

Baron Archimbald stond voor het venster en zag peinzend naar buiten. Langzaam streek hij met de hand over het gloeiende voorhoofd.

‘Ik wil u niets bevelen,’ sprak hij met gesmoorde stem, ‘maar ik raad u ernstig de gevolgen te overwegen, eer gij een huwelijk met Erna tegen den wil haars vaders sluit. Mijn geheele leven is een zware strijd geweest; ik geloof ook thans nog niet aan den duur van den zonneschijn, dien de genegenheid van Rüdiger in mijn nacht geworpen heeft. Wij willen nu afwachten wat de eerstvolgende dagen ons brengen zullen. Wilt gij van morgen naar de arbeiders gaan zien? Ik heb nog wat te schrijven....’

‘Gaarne, lieve vader; bezigheid is thans voor mij eene behoefte, opdat mijne gedachten eene afleiding zouden vinden.’

Baron Archimbald oogde zijn zoon met bezorgdheid na en ging daarop naar zijn schrijfvertrek en hier stapte hij lang nadenkend heen en weder. Eindelijk nam hij plaats voor zijne schrijftafel.

Pas had hij de pen opgenomen, of na een kort tikken werd de deur haastig geopend en trad de makelaar Steenhouwer binnen. De baron sprong bij den aanblik van den gehaten man van zijn stoel op.

‘Wat moet dat beteekenen?’ riep hij toornig. ‘Waarom laat gij u niet eerst aanmelden?’

‘Omdat ik wel denken kon, dat gij mij niet zoudt ontvangen,’ antwoordde Steenhouwer bedaard; ‘overigens vond ik ook buiten niemand die mij had kunnen aanmelden.’

‘Wat wilt gij hier?’

‘Dat is met weinige woorden niet gezegd, heer baron; ik geloof dat het in uw eigen belang is, als gij mij bedaard aanhoort.’

Baron Archimbald stond hoog opgericht naast zijn stoel, op welks leuning hij steunde; zijn van toorn fonkelende blik vestigde zich op het listige gelaat van den makelaar.

‘Spreek op!’ zegde hij gebiedend.

Peter Steenhouwer had zijn zakdoek uitgehaald en droogde daarmede het natte voorhoofd af; zijn blik zwierf rusteloos door de kamer.

‘Gij hebt mij reeds vroeger verweten, dat ik schandelijke geruchten verbreidde,’ dus nam hij het woord op. ‘Dat verwijt was onbillijk; niettemin steundet gij er u op, om mij schandelijk te kunnen ontslaan.’

[pagina 208]
[p. 208]

‘Gij kent den grond van uw ontslag beter,’ bracht de baron verstoord hiertegen in.

‘Dat wil zeggen, ik ken de aanklacht, die gij tegen mij inbracht; zij was echter valsch. Indien gij meendet u daardoor van de verdenking te kunnen zuiveren, die reeds in iederen mond was, dan zult gij u bedrogen gezien hebben; integendeel, deze handelwijze deed iedereen zien, dat gij u van mij en den kamerdienaar ontsloegt, om onze verklaringen als ongeloofwaardig te doen voorkomen.’

‘Uwe verklaringen?’ vraagde baron Archimbald scherp. ‘Wat zoudt gij te zeggen hebben?’

‘Datgene, wat ik in het woud gezien heb.’

‘Hebt gij daar werkelijk iets gezien, dan kan uwe verklaring mij slechts van de vreeselijke verdenking zuiveren.’

‘Wellicht!’ antwoordde Steenhouwer schouderophalende. ‘Maar ook het tegendeel kan het geval zijn, heer baron; het komt er juist op aan, hoeveel u de vrede waard is, dien ik u aanbied. Uw broeder is van ginds teruggekeerd - hij wil het geheim uitvorschen, dat over den dood zijns vaders zweeft; hij heeft zich reeds tot mij gewend, daar hij weet, dat ik dit geheim ken. Zoo rust dus de vrede van uw huis in mijne handen.’

Fel flikkerden toorn en verontwaardiging in de oogen des barons op. Hij leunde zwaarder op zijn stoel, die onder den druk van zijne gespierde vuist kraakte.

‘En wat zult gij aan mijn broeder zeggen, als ik nu in uw voorstel niet toestem?’ vraagde hij met bevende stem.

‘Wat ik gezien heb.’

‘Meineedige schurk!’

‘Heer baron, terg mij niet!’ bruiste Steenhouer op. ‘Ik heb mij veel van u laten welgevallen, en geduldig het oogenblik afgewacht, dat mij schadeloos zou stellen. Dat oogenblik is nu gekomen en van u verlang ik het eerste de vergoeding. Gij hebt mij destijds ontslagen zonder mijne langjarige diensten in aanmerking te nemen. De vorderingen, waartoe ik gerechtigd was, werden van de hand gewezen. Nu vraag ik u voor de laatste maal: wilt gij ze inwilligen en welke som denkt gij mij te betalen? Laat mij uitspreken,’ ging hij voort, als de baron met een dreigend voorkomen den arm ophief en naar de deur wees. ‘Als gij mij tevreden stelt, zal ik aan mijnheer uw broeder zeggen, dat ik getuige geweest ben van den zelfmoord. Daarmede is de booze geschiedenis voor altijd uit de wereld geworpen en gij hebt den vrede gevonden, dien gij om vele redenen wenschen moet. Doet gij het niet, dan verhaal ik hem, wat ik werkelijk gezien heb en geen hond zal meer een stuk brood van u aannemen.’

‘Ellendeling!’ sprak baron Archimbald, die in de verachting, welke deze woorden hem inboezemden, zijne bedaardheid hervonden had. ‘Ziet gij mij voor zoo diep gezonken aan, dat ik deze schandelijke overeenkomst zou aannemen?’

‘Het is eene overeenkomst gelijk elke andere.’



illustratie
zijne roeping gemist, naar de teekening van m. flashar.


‘Eene overeenkomst betreffende een meineed, dien gij mij te koop aanbiedt? Ik zal de justitie met uwe handelwijze bekend maken. Thans eindelijk heb ik den haak, waaraan ik u vangen kan.’

‘Geloof gij dat werkelijk?’ spotte de makelaar. ‘Wend u tot den strafrechter, ik zal er ook heengaan, en mijne verklaring bezweren; wij zullen dan zien wien hij geloof schenkt!’

‘Zulk een schurk zeker niet!’ riep de baron, driftig aan de schelkoord trekkende. ‘Ik zal niet langer zwijgen, er mag van komen wat wil. - Weg met dezen schurk!’ bevool hij den binnentredenden knecht. ‘Laat hij zich nogmaals zien, dan laat gij de honden op hem los!’

Peter Steenhouwer had uitdagend het hoofd in den nek geworpen. Zijne oogen vlamden van haat, woede en wraakzucht.

‘Dat zal u berouwen, heer baron!’ zegde hij schor en knarste met de tanden. Schamper lachend verliet hij het vertrek. De knecht volgde hem.

‘Zorg, dat gij uwe schaapjes op het droge brengt,’ zegde Steenhouwer, buiten gekomen, en het trillen zijner stem verried den storm, die in zijn binnenste woedde. ‘De heerlijkheid zal nu spoedig een einde nemen!’

‘Dank God dat de jongeheer niet thuis is,’ antwoordde de knecht; ‘hij kan ieder oogenblik terugkomen hij en spot er niet mede.’

‘Ik ook niet,’ antwoordde Steenhouwer, terwijl hij in de koets stapte, die voor de deur op hem wachtte, ‘dat zal ik uw heer bewijzen. Vooruit, koetsier!’

Hij zonk in de kussens weg en zag met starenden blik in de verte naar buiten. Dit had hij in het ergste geval niet verwacht. Op verwijten en booze woorden was hij voorbereid geweest; maar hij had ook vast geloofd, dat de baron deze gelegenheid om zich van de verdenking te zuiveren met blijdschap aangrijpen en daarvoor gaarne een offer brengen zou.

Wat nu? Haat en woede kookten in de borst van den hartstochtelijken man. Hij wilde wraak nemen, maar evenwel ook zijne hebzucht bevredigen. Dat baron Archimbald de poging tot geldaftruggeling zou aangeven, geloofde hij niet - hij lachte met deze bedreiging.

‘Hij zal zich wel wachten, de zaak openlijk ter sprake te brengen,’ mompelde hij. ‘De verdenking tegen hem is te diep ingeworteld, dan dat zijne betuigingen die zouden kunnen schokken, indien ik mijne verklaring bezweer. Baron Rüdiger ontmoette mij heden ochtend; - in het hôtel de France zal ik hem vinden. Thans moet er snel gehandeld worden. Heeft hij zich met zijn broeder verzoend en wil hij niet zijn eigen naam onteerd zien, dan moet hij mijn zwijgen koopen.’

Aan zijn voornemen getrouw begaf zich de makelaar zoodra hij in de stad aangekomen was, naar het Hôtel de France. Baron Rüdiger was even te voren thuis gekomen en bevond zich op zijne kamer. Hij zag verbaasd op als Steenhouwer binnentrad.

(Wordt voortgezet.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken