Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4 (1887-1888)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (63.02 MB)

Scans (1404.16 MB)

ebook (55.35 MB)

XML (2.86 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4

(1887-1888)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Gods molen maalt langzaam; maar fijn.
(Vervolg.)

‘Wat voert u hier?’ vraagde baron Rüdiger hem op een toon, die niet bemoedigend klonk. ‘Wilt gij weder tweedracht zaaien?’

‘Volstrekt niet, heer baron,’ antwoordde de makelaar met gemaakte kalmte; ‘ik wil u slechts de waarheid brengen, die gij zoekt.’

‘De waarheid?’

‘Ja; ik ben bereid u het geheim te onthullen dat over den dood van uw vader zweeft.’

Rüdiger wees op een stoel en nam tegenover den makelaar plaats.

‘Wat hebt gij mij te zeggen?’ vraagde hij.

‘Ik heb lang gezwegen, heer baron; ik zou ook heden nog zwijgen, indien mijnheer uw broeder billijk jegens mij geweest ware. Hij heeft mij zonder reden ontslagen, en geweigerd mij eene schadeloosstelling uit te keeren, die ik het recht had te vorderen. Wanneer ik evenwel nog zweeg, dan geschiedde dit omdat ik uw naam eerde en er geene smet op wilde werpen; ik herinnerde mij mijnheer uw vader, die steeds een goed en rechtvaardig meester voor mij geweest is. Thans vorder ik gerechtigheid van u, die het hoofd der familie zijt; indien ik die bekom, zal ik u alles zeggen wat ik weet.’

‘Wat verstaat gij onder deze gerechtigheid?’ vraagde Rüdiger.

‘Eene schadeloosstelling voor den smaad, die mij door hem is aangedaan; vergoeding van de vele onkosten, die mij het plotselinge verlies van mijn rentmeestersambt veroorzaakt heeft.’

‘Derhalve eene zekere schadeloosstelling in contanten?’

‘Juist; ik wil het aan u overlaten het bedrag van deze som te bepalen.’

‘Uwe verklaringen zouden dus tegen mijn broeder gericht zijn?’

‘Gij wilt immers de waarheid vernemen, heer baron?’

‘Voor deze waarheid betaal ik geen penning!’ antwoordde Rüdiger; ‘ik ben met mijn broeder verzoend en wil dit ook blijven!’

‘Dus wijst ook gij mij af?’

‘Ja, en reeds daarom dewijl ik niet geloof, dat gij mij de waarheid zeggen zult.’

‘Dan ga ik naar den rechter!’ zegde de makelaar op vastberaden toon. ‘Ik wil nu spreken - de gevolgen komen op uwe familie en uw naam.’

‘Dan zal ik er voor zorgen, dat de rechter u geen geloof schenkt.’

‘Dat kunt gij niet, heer baron. Wat ik met mijne eigene oogen gezien heb, dat kan ik bezweren. Ook zal de vroegere kamerdienaar mijne verklaringen bevestigen. Gij hebt het in de hand, gij kunt de schande afweren, indien gij er een offer voor brengen wilt. Bekom ik de gevorderde schadeloosstelling, dan wil ik mij verbinden, het geheim tot aan mijn dood te bewaren; ik geloof dat het in het belang van geheel uwe familie zou zijn, wanneer gij dezen voorslag aannaamt.’

‘Hoe kan ik zulks, zoo lang ik niet weet, of datgene, wat gij verzwijgen wilt, een offer waardig is?’ antwoordde Rüdiger, de schouders ophalende. ‘Spreek rondborstig op, dan kan ik een besluit nemen. Indien ik iets wil koopen, moet ik het toch eerst zien en onderzoeken.’

Steenhouwer bleef eenige minuten in nadendenken verzonken zitten, een valsche glimlach gleed over zijn gelaat.

‘Gij hebt gelijk,’ sprak hij. ‘Luister dus.’

Hij schoof zijn stoel dichter bij de tafel voor welke Rüdiger zat en boog zich naar hem toe. Een onheilspellend vuur flonkerde in zijne oogen, die zich met een stekenden blik vast op den baron vestigden.

‘Ik heb u reeds medegedeeld, wat er dien dag tusschen mijnheer uw vader en baron Archimbald voorgevallen was,’ begon hij met gedempte stem. ‘Baron Theobald had zijn zoon in het gezicht geslagen en kort daarop met de buks op den rug het huis verlaten. Ook uw broeder was het woud ingegaan - hij had eveneens eene buks medegenomen en bij de vreeselijke verbittering, die tusschen beiden bestond, moest men het ergste vreezen. Door een bang voorgevoel gedreven, ging ik het bosch in. Plotseling hoorde ik luide stemmen; ik sloop behoedzaam naar de plek, waar zij zich lieten hooren en zag nu vader en zoon tegenover elkander staan. Gelijk gij weet kende baron Theobald in oogenblikken van drift geene grenzen; hij wierp zijn zoon woorden in het gezicht, welke diens bloed nog meer in gisting moesten brengen en als hij nu ook nog eene beweging maakte alsof hij de buks van den schouder wilde rukken, legde baron Archimbald aan - het schot knalde en de oude heer zonk ter aarde.’

‘Dat is een leugen!’ riep Rüdiger ontzet en verontwaardigd uit. ‘Dat kan mijn broeder niet gedaan hebben!’

‘Hij heeft het gedaan,’ antwoordde de makelaar zoo beslist alsof hij elke tegenspraak onmogelijk wilde maken. ‘Ik heb het gezien en er tot heden met geen mensch over gesproken’

‘Gij zoudt het stellig bij het gerecht aangegeven hebben.’

‘Vergeef mij, daartoe had in die dagen geene aanleiding; want ik was nog rentmeester en wilde mijne betrekking niet verliezen. Diende ik later - na mijn ontslag - de aanklacht in, dan was het verwijt dat slechts haat en wraakzucht mij daartoe verleidden schijnbaar gegrond. En wat zou ik bij die aanklacht gewonnen hebben?’

‘Wat kunt gij er vandaag bij winnen?’ vraagde Rüdiger met toenemenden drift.

‘De voldoening waarop ik lang te vergeefs gewacht heb. Zeg niet dat niemand mij geloof zal schenken, - ik ben van het tegendeel overtuigd, en gij zoudt het ook zijn, indien gij wist, hoe diep hier overal de verdenking tegen baron Archimbald wortelt. Gij kunt de schande van uw huis afwenden...’

‘Gij zegdet zooeven, dat de vroegere kamerdienaar van mijn vader uwe verklaringen zou kunnen bevestigen?’

‘Ja, en hij zal het doen wanneer ik hem daartoe opvorder.’

‘Was hij eveneens ooggetuige?’

‘Gij vraagt dat zoo spottend alsof gij mij bewijzen wildet dat gij aan mijne aanklacht niet de geringste waarde hecht,’ ging Steenhouwer waarschuwend voort. ‘Denk er niet zoo licht over, heer baron; de zaak heeft eene zeer ernstige zijde. Heeft de aangifte eenmaal plaats gehad dan kan zij niet meer teruggenomen worden; de dagbladen maken zich oogenblikkelijk van de belangwekkende stof meester en iedereen zal de gevangenneming van mijnheer uw broeder eischen.’

‘En hoeveel verlangt gij voor uw zwijgen?’

‘Vijf duizend thaler.’

‘Bescheiden zijt gij niet!’

‘Voor u is het eene kleine som, de eer van uw huis moet u het duizendvoudige waard zijn.’

Rüdiger overlegde - hij moest tijd winnen om een besluit te nemen.

‘Ik weiger het niet en ik neem het niet aan,’ dus brak hij na eene poes het zwijgen af, terwijl Steenhouwer met loerende blikken in de prachtvol gemeubelde kamer rondzag. ‘Kom na drie dagen terug, dan zult gij mijn besluit vernemen.’

‘Drie dagen is een lange termijn,’ antwoordde de makelaar aarzelend. ‘Indien gij slechts tijd wilt winnen om met mijnheer uw broeder te beraadslagen, dan kan ik u vooraf zeggen....’

‘Ik neem geene voorwaarden van u aan,’ viel Rüdiger hem scherp in de rede; ‘wilt gij met dat uitstel geen genoegen nemen, dan moet gij doen wat gij niet laten kunt. De gevolgen wil ik bedaard en onbezorgd afwachten.’

De makelaar was opgestaan, die beslissende taal miste hare uitwerking niet.

‘Dan zal ik wel moeten wachten,’ zegde hij met gehuichelde onverschilligheid; ‘maar ik raad u nogmaals de zaak niet te licht op te nemen. Het zou u bitter berouwen, indien gij mij noodzaaktet den rechter een bezoek te brengen. Over drie dagen dus, heer baron!’

Met eene diepe buiging ging hij heen. Rüdiger legde de handen op den rug en wandelde langzaam op en neder. Hij geloofde niet aan de mededeelingen van dien man, die naar zijne meening de leugen verzonnen had, om geld af te persen; maar hij verheelde zich ook niet, dat hij tegenover iemand stond, die met zijne onbeschaamdheid en gewetenloosheid gevaarlijk kon worden. Indien Steenhouwer deze leugen verspreidde, vond hij overal geloof; dat was niet te ontkennen, Hij vond ook babbelachtige tongen genoeg, die zijne openbaringen verder uitbazuinden.

[pagina 216]
[p. 216]

Wat moest hij nu doen? Was het raadzaam dezen schurk te voorkomen en den onderzoekingsrechter op zijn bezoek voor te bereiden? - Ook dat kon gevaarlijk worden. Het oordeel van de openbare meening kon den rechter noodzaken het onderzoek aan te vangen. Wie zou dan den valschen getuigen bewijzen dat zij een valschen eed afgelegd hadden?

Rüdiger was nog tot geen besluit gekomen, als oom Hendrik binnentrad, die zich over den terugkeer zijns zwagers zeer verheugd toonde.

‘Dat gij vandaag weer terugkeeren zoudt, wist ik,’ zegde Zwanenberg, zijn zwager de hand drukkende, ‘ik kwam vragen of men in het hotel reeds bepaald bericht van u ontvangen had en nu zegde mij de portier, dat gij reeds hier waart - maar, lieve hemel, gij ziet mij zoo somber aan alsof ik eene misdaad begaan had! Zijt gij in ongenoegen van uw broeder gescheiden?’

Rüdiger streek met de hand haastig over het voorhoofd en schudde met het hoofd.

‘God zij gedankt neen!’ antwoordde hij.

Maar Steenhouwer was voor eenige minuten hier - de kerel is een ellendige schurk.’

‘Dat heb ik al lang geweten. Wat had hij u te vertellen?’

Baron Rüdiger verhaalde het voorgevallene, en oom Hendrik luisterde aandachtig toe. Zijn vroolijk gelaat verduisterde niet.

‘Gij hebt drie dagen bedenktijd,’ zeide hij, toen zijn zwager zweeg; ‘intusschen kan hier veel veranderen. Ik woon thans bij mijne zwagerin en houd den kerel in het oog; ik heb verder een geheime beambte der politie voor mijn plan gewon nen en ik hoop, dat Peter Steenhouwer nog voor afloop der drie dagen achter slot en grendel zit. Wordt deze hoop niet vervuld, dan kunnen wij overmorgen nog altijd beraadslagen hoe wij deze boosaardige aanklacht den kop kunnen indrukken.’

‘God geve dat uw plan voor dien tijd gelukke, antwoordde Rüdiger. ‘Ik vrees dat wij hem op geene andere wijze onschadelijk kunnen maken; de schurk heeft gewis zijne maatregelen voor alle gevallen genomen. Ik moet tot mijn spijt nu gaan, ik wil nog voor den middag den bankier Stroombeek bezoeken. Tegen den avond kom ik bij Weimar, daar hoop ik u weder te zien.’

‘Goed!’ knikte Zwanenberg.

‘Indien gij het mij vergunt, vergezel ik u een eind weegs.’

Rüdiger had er niets tegen; de begeleiding was hem zelfs aangenaam, want zij gaf eene andere richting aan zijne gedachten.

‘Dus zijt gij met uw broeder geheel verzoend?’ vraagde oom Hendrik, nadat zij het hotel verlaten hadden.

‘Geheel en al; het is nu nog mijne taak hem ook met onze zuster en haar man te verzoenen.’

‘Mijnheer, gij zult ook daar veel tegenstand ontmoeten.’

‘Ik weet het, maar dat ontmoedigt mij niet; mijn oordeel zal voor hen beiden toch ook wat waard zijn.’

‘Dat Gustaaf van Grüttner met Hildegard Winterfeld verloofd is, zult gij weten?’

‘Weimar heeft het mij medegedeeld. Hebben de ouders der bruid hunne toestemming gewillig gegeven?’

‘De hoofdinspecteur was er onmiddellijk mede ingenomen, doch de genadige vrouw wilde gedurende de eerste dagen nog niets van de verloving weten. Intusschen heeft de vriendelijkheid van Hildegard reeds bij het eerste bezoek alle vooroordeel uit den weg geruimd. Thans zijn de beide familiën het in hart en ziel eens.’

‘Des te beter!’ zei Rüdiger gerustgesteld. ‘Ik mag nu des te eerder hopen hen in eene stemming te vinden, waarin zij tot verzoening geneigd zijn.’

‘Aangenomen dat Steenhouwer ook daar weer niet de boot in het riet stuurt om in troebel water te kunnen visschen.’



illustratie
wintenacht, naar de teekening van a. henri.


‘Hij moet zwijgen, tot de termijn afgeloopen is en in dien tusschentijd hoop ik mijn doel bereikt te hebben. Ook in uw belang heb ik reeds schreden gedaan en ik meen u binnen kort de agentuur van eenige aanzienlijke huizen te kunnen verschaffen; wij spreken nog wel eens nader over de vertegenwoordiging van mijn eigen huis. Maar eerst moet al het andere achter den rug zijn; mij ontbreekt thans nog de lust over handelszaken na te denken.’

‘Ik wil gaarne wachten,’ zeide oom Hendrik opgeruimd; ‘ik lijd nog geen honger, voorloopig dank ik u hartelijk voor uwen goeden wil, die mij een verlokkend vooruit zicht opent.’

Beiden waren voor het huis van den bankier Stroombeek aangekomen.

‘Tot van avond!’ zeide baron Rüdiger, van Zwanenberg afscheid nemende.

Kort daarna trad hij het kabinet van Stroombeek binnen.

De bankier bood met een gedwongen glimlach zijn gast een zetel aan.

‘Uwe opdracht is uitgevoerd,’ zeide hij; wilt gij over het geld beschikken, dan....’

‘Daarom kom ik niet hier,’ onderbrak hem Rüdiger bedaard; ik weet immers dat het kleine kapitaal in uwe handen goed geborgen is. Ik ben eenige dagen bij mijn broeder Archimbald geweest - het is ons allen onbegrijpelijk, dat gij de toekomst uwer dochter niet aan mijn neef toevertrouwen wilt.’

Stroombeek had zijn gouden lorgnet afgezet en veegde met zijn zijden zakdoek de glazen af.

‘Ik kan ook u de gronden niet mededeelen, die mij tot deze weigering dwingen,’ zeide hij treurig. ‘Deze verklaring moet u voldoende zijn.’

‘Gronden, die men niet noemen kan, werpen steeds een twijfelachtig licht op hen, die -’

‘Ik weet dat en moet mij dat laten zeggen, heer baron.’

‘Een zonderling antwoord!’

‘Ik kan geen ander geven.’

‘Vreest gij wellicht, dat de onrechtvaardige verdenking die op mijn broeder rust, eene schaduw op de eer uwer dochter zou kunnen werpen?’

De bankier wendde het hoofd af, hij wilde klaarblijkelijk den verwijtenden blik niet ontmoeten, die onafgewend op hem rustte.

‘Neen, zeker niet,’ zeide hij verward; ‘niemand weet beter dan ik, dat uw broeder....’

Hij brak plotseling af en bladerde in de papieren die voor hem lagen.

‘Nu?’ vroeg Rüdiger met nadruk. ‘Wat wilt gij zeggen? Dat mijn broeder schuldig is?’

‘Neen, neen, heer baron!’

‘Dus het tegendeel?’

Stroombeek zweeg. Een diepe zucht ontsnapte aan zijne borst en zijn blik was vast op het papier gericht.

‘Maar spreek dan toch!’ drong Rüdiger aan. ‘Het betreft de eer mijns broeders en die van mij zelven.’

‘Kwel mij toch niet!’

‘Gij kent het geheim, dat over het plotseling uiteinde mijns vaders zweeft! Ik herinner mij, dat hij u op dien dag verwachtte; niemand kon mij zeggen om welke reden.’

‘Ik geloof u de reden genoemd te hebben,’ antwoordde de bankier, op wiens voorhoofd het zweet in groote droppels parelde; ‘stel u daarmede tevreden, heer baron. Uwe moeite is tevergeefs. Indien mijne gronden niet dringend waren, dan had ik met vreugde in de verloving van mijne dochter met uw neef toegestemd. Ik kan en mag het echter niet. Wat blijft nog verder te verklaren? Ik ben niet verplicht mijne redenen te noemen en niemand kan mij er toe dwingen....’

‘Daarover gaat het nu niet meer,’ viel Rüdiger hem ongeduldig in de rede, ‘Gij weet dat mijn broeder onschuldig is, gij kunt het bewijzen....’

‘Neen, dat kan ik niet!’

Een geruimen tijd rustte de strakke van Rüdiger doordringend op het bleeke gelaat van den bankier, die zich wederom met de papieren bezig hield, zonder hem de geringste opmerkzaamheid te schenken.

 

(Wordt voortgezet.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken