Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4 (1887-1888)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (63.02 MB)

Scans (1404.16 MB)

ebook (55.35 MB)

XML (2.86 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4

(1887-1888)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Gods molen maalt langzaam; maar fijn.
(Vervolg.)

‘Hier zijn vijfhonderd thaler in goud,’ zegde Stroombeek, ‘gij zult tot aan uw dood ieder jaar dezelfde som in driemaandelijksche termijnen ontvangen; meld u slechts den eersten van elk kwartaal bij mijne kas aan.’

Juffrouw Wilfert vatte in de haar plotseling overstelpende vreugde de hand vast, die haar het geld toereikte, en kuste ze. Tranen rolden uit hare oogen en zij vond geene woorden, om haren dank uit te spreken.

‘Indien ik uwe dochter behulpzaam zijn kan, zal ik het gaarne doen,’ dus nam de bankier het woord weder op; ‘kom slechts bij mij als gij een goeden raad of eene aanbeveling noodig hebt. En nog iets: kennen de heeren van Weniger u zelf?’

‘Mijnheer de baron Archimbald zal mij kennen; ik was voor mijn huwelijk op het goed in dienst.’

‘Het zou mogelijk kunnen wezen, dat hij de echtheid van dat geschrift betwijfelde; gij zoudt in dit geval de deugdelijkheid daarvan moeten beëedigen.’

‘Dat kan ik,’ antwoordde zij. ‘Ik bezit nog andere papieren, die mijn man geschreven heeft; ik zal ze voorleggen opdat het handschrift daarmede zou kunnen vergeleken worden.’

‘Goed! Waar woont gij?’

‘In de Bloemstraat, No 12.’

‘Als ik om u zend, moet gij onmiddellijk komen.’

‘Ik ben ten allen tijde tot uwen dienst bereid, mijnheer Stroombeek.’

‘Dus is deze aangelegenheid in zoo verre afgehandeld,’ hernam hij vriendelijk. ‘Gij zoudt mij en u veel zorgen bespaard hebben, indien gij dezen stap vroeger gedaan hadt. Neen, geen dank!’ ging hij haastig voort, als zij weder naar zijne hand grijpen wilde. ‘Gij weet, welken grooten dienst gij mij bewezen hebt. Ga, goede vrouw, en vergeet niet, dat gij zwijgen moet.’

Juffrouw Wilfert voelde zich als bedwelmd, als zij het huis verlaten had; met wankelende schreden ging zij door de straten, nu en dan in haren zak tastende, of zij den zwaren geldrol nog bezat. Dat had zij niet verwacht. Zij ware ook met eene geringere som tevreden geweest; nu had zij niet alleen al dat geld, maar ook eene jaarwedde, die haar tot aan het einde haars levens een onbezorgd bestaan verzekerde. Met een vreugdekreet trad zij in het heldere, vriendelijke vertrek, dat zij thans bewoonde; met een insgelijks van vreugde stralend gelaat kwam Helena haar te gemoet.

‘Ik heb zoo even eene goede aanbieding ontvangen, moeder,’ zegde zij; neen voorname familie in Engeland wil mij als gouvernante aannemen, en de voorwaarden zijn zoo gunstig, dat ik het mij zelve niet zou kunnen vergeven, als ik deze aanbieding van de hand wees.’

De oude vrouw had haastig hoed en doek afgelegd - zij brak het rolletje open en schudde het goud op de tafel.

[pagina 232]
[p. 232]

‘Daar komt niets meer van!’ jubelde zij. ‘Gij behoeft geen vreemd brood te eten; ziehier, wij zijn uit allen nood en zorgen gered.’

Helena was met den open brief in de hand onthutst teruggetreden, hare wangen verbleekten, haar blik rustte nu eens op het goud dan weder op het hoogroode gelaat harer moeder.

‘Gij hebt vaders brief verkocht?’ vraagde zij verwijtend.

‘Natuurlijk!’ knikte de moeder. ‘Ik heb het immers altijd wel gezegd, dat de bankier Stroombeek ons eene goede som gelds voor het geheim betalen zou, maar uw vader wilde het niet gelooven. En dat is nog niet alles! Elk jaar ontvangen wij vijfhonderd thaler; wat zegt gij daarvan?’

‘Niets!’ antwoordde het meisje zuchtend. ‘Ik kan mij daarover niet verheugen. Gij hebt uwe stilzwijgendheid verkocht; derhalve moet het een geheim betreffen, dat niet openlijk bekend mag worden, en zulk een geheim....

‘Kind, kind, maak mij het hoofd niet warm en vergal mijne vreugde niet! Het geheim kan slechts één mensch van nut zijn: den bankier Stroombeek. Wilde ik het openbaar maken, zoo zou ik slechts haat en tweedracht zaaien. Wat ik gedaan heb, kan ik nog in mijn stervensuur voor God en mijn geweten verantwoorden; wilt gij hierin uwe moeder gelooven?’

Helena blikte haar eenige seconden lang vast in de trouwhartige oogen, daarop reikte zij haar beide handen.

‘Ik geloof u, moeder.’

‘Dat geld is eerlijk gewonnen, Helena. Had uw vader meer geestkracht bezeten en mijn raad gevolgd, dan waren wij lang van alle zorgen bevrijd geweest. De bankier verweet het mij zelfs, dat ik niet vroeger tot hem gekomen was. Ik mag niet verraden wat de brief behelsde, ook aan u niet; maar dit mag ik u zeggen, dat de heer Stroombeek als het ware herleefde, zoodra hij den brief gelezen had.’

‘Dan was het een bewijs van schuld, waarvoor hij reden had te vreezen?’

‘In het geheel niet, lief kind; integendeel, met dat geschrift in de hand kan hij ieder mensch vrij onder de oogen zien.’

‘Dat begrijp ik niet,’ zeide Helena, het blonde hoofd wiegelende; ‘maar ik geloof u.’

‘En nu zult gij natuurlijk voor de betrekking van gouvernante bedanken?’ vraagde de oude vrouw, voor de tafel gaande zitten om het geld te tellen.

‘Neen, moeder, dat zal ik niet doen.’

‘Hoe? Wees toch niet dwaas, kind! Gij weet niet hoe bitter het is eens anders brood te moeten eten....’



illustratie
de kabeltram van chicago.


‘Eten wij dan voortaan het brood niet van Stroombeek?’

‘Dat is geheel iets anders.... Ik beschouw dit geld als een pensioen, dat mij uitbetaald wordt.’

‘Waarvoor? Niet voor langdurige trouwe diensten, die tot het ontvangen van een rustgeld berechtigen.’

‘Gaat gij reeds weder twijfelen?’

‘In het geheel niet, moeder, ik gun u dit jaargeld van ganscher harte; maar ik kan er geen deel aan nemen.’

‘Wat is dat nu weder voor eene dwaasheid? Wat ik heb, behoort ook u....’

‘Laat mij uitspreken, gij zult mij ten slotte toch gelijk moeten geven. Vijfhonderd thaler zijn geen groot inkomen en als de bankier sterft, houdt het jaargeld op. Het ware lichtzinnig, zoo wij dit geval, dat reeds morgen plaats kan hebben, buiten aanmerking lieten. En wat dan, moeder?’

‘Men moet niet terstond aan het ergste denken,’ antwoordde de oude vrouw, van de goudstukken kleine hoopjes makende; ‘komt tijd, komt raad. Overigens zal ik met den bankier daarover spreken en hem verzoeken er voor te zorgen, dat mij het jaargeld ook ingeval van zijn overlijden verzekerd blijft.’

‘Nu, wellicht voldoet hij aan dat verzoek, maar gij kunt ook sterven en tegenover mij heeft de heer Stroombeek geene verplichtingen.’

‘Daarover kon ook met hem gesproken worden.’

‘Neen, moeder, dat wil ik niet; ik zou geen jaargeld van hem aannemen.’

Juffrouw Wilfert zag onthutst op. De besliste toon, waarop Helena sprak, verontrustte haar.

‘Zou hij mij niet in plaats van de renten het kapitaal kunnen uitkeeren?’ meende zij. ‘Gij zoudt dat kapitaal na mijn dood erven, en zoodoende was ook uwe toekomst verzekerd.’

‘Ook dat wil ik niet,’ antwoordde Helena; ‘laat mij mijn weg gaan. Ik ben nog jong en in de jeugd moet men arbeiden. Het zal voor mij een streelend gevoel zijn, wanneer ik zelf mijn brood verdien; ik zie daarbij wat van de wereld, leer landen en menschen kennen, en als ik nauwgezetmijnplicht vervul, dan zal ieder mij achten. Niet iedereen kan bevelen - er moeten ook ondergeschikten zijn en het ware onverantwoordelijk wilde ik niet van de kundigheden partij trekken, die ik verworven heb.’

‘En dat Engeland ver.... zeer ver van hier ligt, en uwe oude moeder hier om u treurt en dat ook anderen u smartelijk zullen missen, aan dat alles denkt gij wel niet?’

‘Dat ook anderen mij smartelijk zullen missen?’ herhaalde Helena met een droevigen glimlach. ‘Wie zou dat zijn?’

‘Dokter Winterfeld!’

(Wordt voortgezet.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken