Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4 (1887-1888)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (63.02 MB)

Scans (1404.16 MB)

ebook (55.35 MB)

XML (2.86 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4

(1887-1888)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Eene misdaad op den bodem der Zee.
Avontuur van een Duiker.
(Slot.)

‘Ik was als kind dikwijls getuige van huiselijke twisten en zag heel goed wat mijne brave moeder uitstond. Toen zij voor eenige jaren stierf, wist ik niet hoe ik het zou uithouden. Ik begreep dat mijn stiefvader een hekel aan mij had, maar gelukkig werd er een testament gevonden, dat moeder al voor jaren had laten opstellen. Het wees mij als eenige erfgenaam aan van moeders heele vermogen; mijn vader kreeg alleen het beheer van de zaak en wat die opleverde. Uitdrukkelijk was het hem verboden iets van mijn eigendom te vervreemden of weg te doen. Van dien tijd af scheen vader zich bezonnen te hebben; want hij dronk niet meer zooveel als vroeger en het gelukte hem de zaak zoover te brengen als ze nu is. Hij was gedwongen mij in huis te houden en over zijne behandeling heb ik eigenlijk geen klagen; misschien is hij bang, dat ik anders bij mijn voogd klachten over hem zou inbrengen. In zooverre ging alles goed, totdat voor een half jaar Olaf Nielsen hierheen kwam. Weldra waren mijn stiefvader en hij dikke vrienden en ik kwam er spoedig achter, dat hij er op uit was mij te trouwen, om mijn vermogen in handen te krijgen. U moet weten dat ingeval van een huwelijk mijn man het beheer van mijn vermogen zou krijgen en Olaf heeft zeker met mijn stiefvader afgesproken, met hem te zullen deelen, als hij kans zag mij tot dit huwelijk over te halen. Op het oogenblik hebben we het zoo druk in huis, dat ze mij wel met rust moeten laten; maar nu is er, zooals u weet, iets anders tusschen gekomen. Natuurlijk moet dat voor mijn stiefvader stil gehouden worden tot ik mondig ben en hij niets meer op mij te zeggen heeft. Maar afgezien daarvan zou ik Martin niet graag blootstellen aan onaangenaamheden met Olaf of mijn stiefvader; want ze zouden zich niet ontzien, het op hem te wreken, dat hij hunne plannen in den weg staat. Daarom heb ik, om alle moeite voor te komen, Martin maar niet

[pagina 332]
[p. 332]



illustratie

vaticaansche tentoonstelling. - De H. Grata met het hoofd van den onthalsden martelaar Alexander.


[pagina 333]
[p. 333]



illustratie

op den buiten, naar de schilderij van j.r. wehle.


[pagina 334]
[p. 334]

eens gezegd dat Olaf zijn mededinger is. Hij heeft nu evenwel van u gehoord, hoe het met Olaf staat, en daarom wilde ik u verzoeken, Martin gerust te stellen, daar hij boos op mij schijnt, omdat ik hem alles niet verteld heb. En dan heb ik nog een verzoek,’ zoo besloot Thyra en legde hare kleine hand op mijn arm, terwijl ze mij met hare blauwe, schitterende oogen smeekend aanzag: ‘Waarschuw Martin en spoor hem dringend aan, toch op zijne hoede te wezen. Olaf ziet scherp; hij heeft zich al nu en dan een schimpscheut op den “vreemden indringer, den mof” laten ontvallen, en mij daarbij zoo nijdig aangekeken, dat ik bang ben, of hij niet alles vermoedt. Wees zoo goed en laat, wat ik u bidden mag, Martin nooit met Olaf te gelijk te water gaan; ze zijn dan samen alleen, geheel van de wereld afgesloten, en wat daar in de diepte gebeurt, daar kraait geen haan naar.’

‘Ge maakt u al te ongerust, beste kind,’ zei ik geruststellend; ‘vooreerst geloof ik niet dat Nielsen nog lont geroken heeft, zooals gedenkt, en ten tweede ben ik volstrekt niet bang dat hij onder water eene vechtpartij met zijn mededinger zou aangaan durven: want dat zou voor hem minstens even gevaarlijk zijn als voor den ander: het minste toeval zou zijn dood kunnen wezen. Daarom zou ik niet denken dat Nielsen, hoe nijdig en valsch hij ook zijn mag, zoo dwaas zal wezen van het zijn mededinger onder water lastig te maken; vooreerst zou de uitslag van zoo'n aanval al heel twijfelachtig zijn, en ten tweede begrijpt hij wel dat hij zich rechtstreeks aan verdenking zou bloot geven.’

Thyra wilde daar nog iets op inbrengen, maar op dat oogenblik kwam juist haar vader terug en zij maakte dus dat zij wegkwam.

De verschijning van den herbergier, die zichtbaar half bedronken uit de stad terugkeerde, was mij volstrekt niet welkom, en toch bracht hij ons eene pleizierige boodschap. In de haven van G. was namelijk een Duitsche kanonneerboot binnengeloopen, die daar een poosje moest blijven liggen om nieuwe bevelen af te wachten. Met luid hoezee begroetten onze matrozen, duikers en verdere manschappen die aangename tijding en aanstonds werd besloten reeds den volgenden Zondag naar G. te gaan, om onzen landslieden een bezoek te brengen.

Vóór er echter van dit bezoek iets komen kon, zou er nog een ongeluk gebeuren, juist zooals Thyra gevreesd had. Wij hadden op een der volgende dagen zoo wat een uurtje gewerkt en Martin bevond zich met een ander vakgenoot onder water, toen deze laatste plotseling met de signaallijn het teeken gaf en spoedig daarop aan de oppervlakte kwam. De duiker behoeft namelijk door vasthouden slechts de klep te sluiten, waardoor de uitgeademde lucht weer ontwijkt, om aanstonds naar boven te schieten, daar in dit geval zijn heele pak en de ruimte van zijn helm met lucht gevuld wordt, die de massa van zijn lichaam zoo licht maakt, dat hij als een elastieke bal in het water onweerstaanbaar naar de oppervlakte gedreven wordt.

De duiker had zich met eene bijl aan het been verwond en wel bij eene poging om in het tweede, met metalen staven geladen schip te dringen, dat overzij gezonken was en reeds erg begon te verzanden. Hij moest natuurlijk aanstonds ontkleed en verbonden worden, en ik gaf last dat een man van de volgende aflossing zich zou klaar maken om hem te vervangen. Toen ik volgens voorschrift de uitrusting van den man, vóór hij zich te water begaf, onderzocht, zag ik tot mijn schrik dat het Olaf Nielsen was. Eigenlijk gezegd was die schrik alles behalve gegrond; want Nielsen lag werkelijk aan de beurt, en het was toch onverschillig of hij dan wel een ander naar beneden ging. Maar ik dacht aan Thyra en haar dringend verzoek, Nielsen toch niet te gelijk met Martin onder water te laten werken.

Een oogenblik aarzelde ik nog en overlegde bij mij zelven of ik Nielsen niet onder het een of ander voorwendsel terug kon houden; maar reeds was de helm op zijn kuras vastgeschroefd, de glasschijf voor het gezicht dichtgemaakt, en een oogenblik later had Nielsen het schip verlaten, om zich langs den trap, die naar het water voerde, in de diepte te begeven. Ik trachtte mij zelven gerust te stellen en te bedenken dat ik mij nutteloos belachelijk zou maken, door mij even angstvallig te toonen als Thyra, wier genegenheid natuurlijk overal gevaren voor den jonkman duchtte.

En toch deed ik er verkeerd aan, den man niet te weerhouden, die zich thans te water begaf met het bepaalde voornemen - zooals later bleek - eene misdaad te plegen.

Toen Nielsen beneden kwam en met behulp van zijne lamp het terrein opnam, ontdekte hij spoedig Martin, die met eene bijl bezig was de planken van den scheepswand stuk te slaan, ten einde er binnen te komen. Olaf naderde hem zoo dicht dat beider koperen helmen elkander raakten; op die manier kunnen namelijk de duikers, als zij luid en duidelijk spreken, elkander tamelijk wel verstaan.

Martin luisterde aandachtig en hoorde Nielsen tot hem zeggen:

‘'t Is gek, hier zoo te staan tobben. Ik zie kans om veel gemakkelijker binnen die kast te komen: we zullen probeeren of we een van de luiken open kunnen krijgen; als wij er eerst het zand maar afhebben....’

Gezamenlijk begonnen beiden nu het schip te onderzoeken en bemerkten al spoedig, dat op een der luiken, ten gevolge der sterke overhelling van het schip, niet al te veel zand lag. De poging om het luik vrij te krijgen gelukte en nu zetten de beide duikers er hunne bijlen tusschen, om de gezwollen valdeur op te lichten. Na groote moeite slaagden zij hierin en nu vertoonde zich als een donkere gapende afgrond de ingang tot het met water gevulde vaartuig.

Het was intusschen niet zonder gevaar, langs dit gat binnen te kruipen, en Martin draalde nog een oogenblik, tot wederom de helm van Nielsen den zijne raakte en hij de woorden opving: ‘Kruip er maar in, ik zal buiten een oog in het zeil houden, en help u wel als er onraad komt.’

Martin besloot voorzichtig in de binnenruimte van het schip af te dalen, daar er gevaar bestond dat hij in het onbekende terrein ergens met zijne luchtbuis of zijne signaallijn mocht blijven hangen en hem zoodoende de gemeenschap met de oppervlakte afgesneden zou worden. Hij zorgde daarom wel, iets van de uitgeademde lucht terug te houden, zoodat zijn duikerspak eenigermate opzwol en hij, bij zijne neerdaling in het schip, in het water bleef zweven, zonder een val te kunnen doen, daar zelfs de zware looden zolen aan zijne voeten hem slechts langzaam deden zinken.

Het schijnsel zijner lamp, dat alles rondom hem spookachtig verlichtte, deed hem weldra erkennen dat hij zich in de kapiteinskajuit bevond. Verschrikkelijk had het water hier huis gehouden; de tusschenwanden, welke de kajuit van de machinekamer en het vooronder scheidden, waren uiteengeslagen en zeevaartkundige instrumenten, meubels, voorwerpen van allerlei aard dreven in de akeligste wanorde door elkander.

Eensklaps ging Martin's lamp uit en te gelijk voelde hij een stoot van het water op zijn helm; toen hij daarop eene beweging wilde maken, merkte hij dat hij met zijne luchtbuis ergens vastzat, daar deze hem in zijne beweging belemmerde.

Een vreeselijke schrik maakte zich van den ongelukkige meester, daar hij aanstonds op de gedachte kwam dat het luik dichtgevallen, zoo niet met opzet dichtgegooid was en hij dus reddeloos in het schip was opgesloten. Of de luchttoevoer nu reeds door het platdrukken van de luchtbuis was afgesneden, kon hij niet weten. Het eigenaardige toestel is namelijk zoo ingericht, dat de duiker nog voor vier of vijf minuten lucht in voorraad heeft, nadat de verbinding met de oppervlakte heeft opgehouden.

In zulk een oogenblik schieten iemand de gedachten met bliksemsnelheid door het hoofd, en met vreeselijke duidelijkheid zag Martin in, dat de verraderlijke Nielsen met opzet het luik had dichtgeworpen, om hem hier beneden een ijselijken dood te doen sterven. Ja, binnen minder dan eene seconde was het hem tot verpletterende zekerheid geworden, dat hij hier als slachtoffer van Olafs boosaardige haatdragendheid moest omkomen. Waarschijnlijk had deze er de lucht van gekregen, dat Martin zijn mededinger was en besloten zich op de eenvoudigst mogelijke wijze van hem te ontdoen. Wie kon hem bewijzen dat hij het luik opzettelijk gesloten had? Kon dat niet evengoed door een onvermijdelijk toeval zijn dichtgevallen? Hij behoefde er niet eens iets van te weten, dat Martin door het luik in het schip gedrongen was.

Door wanhopig rukken poogde Martin zich te bevrijden, doch hij bleef met de signaallijn en de luchtbuis vastzitten en kon geen voet verzetten. Hij hield kort beraad: omstreeks vier minuten had hij nog te leven; dit waarborgde hem de lucht, die zich in het toestel bevond, zelfs al was overigens door de samendrukking der buis alle luchttoevoer afgesneden. Dan echter zou hij moeten stikken of, zoo hij de glazen plaat van zijn helm verbrijzelde, moeten verdrinken.

Hij nam een wanhopig besluit: het mes trekkende, dat ieder duiker rechts aan zijn gordel draagt, sneed hij de signaallijn door en na eenige vergeefsche pogingen ook de luchtbuis. Zoo kon hij zich ten minste vrij bewegen en met de handen voor zich uitgestrekt deed hij eenige schreden voorwaarts in de duisternis. Hij voelde geen tegenstand tot hij plotseling met den voet tegen een ijzeren voorwerp stiet, waardoor hij bemerkte dat hij in de machinekamer was aangeland. Op hetzelfde oogenblik zag hij vóór zich in het water eene heldere schemering; hij ijlde er op toe en zag dat zij kwam van het licht aan de oppervlakte, dat flauw tot in deze diepte doordrong en door een groot dik glas in de machinekamer viel. Dergelijke groote, ronde glasschijven vindt men meestal in de machinekamers der stoombooten, en voor zulk een raamje stond of liever zweefde Martin.

Al aanstonds was de gedachte bij hem opgekomen, de ruit te verbrijzelen en zich door het gat een uitweg te banen. Maar waar zou hij zoo gauw een voorwerp vinden om het zware glas stuk te slaan?

Iedere seconde was kostbaar. Martin wist dat hij nog slechts voor hoogstens twee minuten levenslucht had: dàn was hij verloren.

Hij greep naar de looden zolen aan zijne voeten maakte een daarvan los en sloeg ze met de kracht der wanhoop tegen de glasruit. Zijne pogingen schenen aanvankelijk tevergeefs, doch na eenige slagen vloog eindelijk het glas met een geweldigen knal in duizend stukken, terwijl de druk van het binnenstroomende water Martin wild achteruit wierp. Met de uiterste inspanning werkte hij zich echter weder naar de opening, waardoor hij nog dacht te kunnen ontkomen.

Op het oogenblik dat zijne handen, zonder zich om de glasscherven te bekommeren, die nog aan de koperen sponning zaten, den rand der opening vatten, overviel hem de vreeselijke gedachte, dat het gat mischien te klein zou zijn om hem door te laten. In de uiterste vertwijfeling trok hij zich op en wrong met geweld zijn lichaam door de opening. Wel knarsten de glazen platen in zijn helm, als dreigden zij te breken; wel voelde hij hoe het koperen beslag van helm en kuras verbogen werd en het ingedeukte metaal zijne spieren en beenderen beknelde, maar een oogenblik daarna was hij er toch door!

Hij sloot de klep, waardoor de verbruikte lucht ontsnapt, en was daardoor binnen een oogwenk aan de oppervlakte, wier licht hij gevreesd had nooit meer te zullen aanschouwen, en dat hij thans met onbeschrijflijke vreugde begroette.

Op hetzelfde oogenblik bemerkte hij echter dat de luchtvoorraad was uitgeput, hij voelde hoe zijne longen als verlamd werden en eene doffe zwaarte hem op de hersenen drukte; daarop verloor hij geheel het bewustzijn.

Ondertusschen hadden wij boven op het

[pagina 335]
[p. 335]

duikerschip bange minuten doorleefd. Nauwelijks was Nielsen eenigen tijd onder water, toen de man, die Martin's signaallijn los in de hand hield, mij zeide: ‘De lijn zit vast.’

Te gelijker tijd riep de man, die op den manometer aan de luchtpomp moest acht geven: ‘De luchtbuis is verstopt.’

Een geweldige schrik beving ons, toen daarop een derde man riep: Er komen geene luchtblazen meer boven.’

Zoodra namelijk de duiker zich onder water bevindt, al is het op nog zoo'n aanmerkelijke diepte, stijgt de verbruikte lucht, die langs eene vernuftig aangebrachte, voor het indringen van water beveiligde klep ontwijkt, in blaasjes naar de oppervlakte, aldus de plaats verradend, waar de duiker bezig is.

Die blazen bleven thans achterwege en derhalve moesten beide duikers in gevaar verkeeren. Met koortsachtigen haast maakten twee anderen, die tegen mogelijke ongevallen altijd klaar staan, zich gereed om hun ter hulp te snellen. Zij trokken in allerijl hun pak aan, zetten de helmen op en daalden in de diepte af; want dat daar een ongeluk moest plaats gehad hebben, leed geen twijfel.

Onmiddellijk daarop riep de man, die de signaallijn van Nielsen in de hand had, mij toe, dat die ook vast zat, en in mijne ontstelde verbeelding spiegelde zich reeds het beeld af, dat mij de beide mededingers in vreeselijken tweekamp op den bodem der zee vertoonde.

Plotseling deed echter een vreugdekreet onzer manschappen mij begrijpen dat er iets anders moest plaats gehad hebben. In de onmiddellijke nabijheid van het schip zag ik een helm opduiken en vervolgens de opgeblazen gedaante van een duiker aan de oppervlakte komen. Met weinige grepen hadden een tiental handen den drenkeling aan boord getrokken en weldra de glazen voorplaat uit zijn helm losgeschroefd.

Wij staarden in het paars en blauw geworden gezicht van Martin, die er verschrikkelijk uitzag; was er slechts enkele minuten getalmd, zijn dood zou onvermijdelijk geweest zijn. Thans echter trok de blauwe lijkkleur allengs weg, zijne lippen openden zich om gretig de ontbeerde lucht in te zwelgen; daarop welfde een diepe zucht de borst van den schier gesmoorden Martin, en hij was gered. Men legde hem op het dek neer; na hem eerst van den helm te hebben bevrijd, werd er nu, en niet zonder kwade vermoedens, een onderzoek ingesteld; doch zijn lichaam toonde niet het minste spoor van eenige aanranding. Hij scheen dus alleen door gebrek aan lucht bezwijmd te zijn geraakt.

Thans gaven de beide juist neergedaalde duikers het teeken, dat zij wenschten te worden opgehaald en met allen spoed volgden hunne kameraden aan boord dien wenk op. Zij kwamen met doodsbleeke gezichten boven, en toen de helmen afgeschroefd waren, verhaalden zij hoe Nielsen beneden dood op het schip lag en met geene mogelijkheid daarvan was los te krijgen. Zijn luchttoestel was gebroken en de verbinding tusschen de buis en den mond afgesneden.

Aanstonds gaf ik nog twee andere duikers last, zich gereed te maken en met de twee eerste naar beneden te gaan.

Ondertusschen was Martin weer tot het leven teruggekeerd en kon naricht geven van hetgeen er onder water had plaats gehad. Spoedig daarop kwam er een teeken van twee duikers, die opgehaald wilden worden, en grootendeels door de lucht in hunne toestellen gedragen, zweefden zij naar boven met het ontzielde lichaam van Nielsen in hun midden. Wij ontdeden den ongelukkige in allerijl van helm en kleeding, maar alle pogingen tot redding bleven vruchteloos. Olaf was dood: hij was het slachtoffer van zijne eigene boosaardigheid en wraakzucht geworden.

Naar wij uit de omstandigheden konden opmaken, moest het daarbij volgenderwijze zijn toegegaan. Op het oogenblik dat hij het luik dichtwierp, waardoor Martin in het schip was doorgedrongen, was hij met zijn duikerpak tusschen de valdeur beklemd geraakt en zoodoende op het luik gevallen, terwijl hij in zijn val het luchttoestel verbrijzelde. Daar hij aan het scaphander-toestel gewoon was, waarbij de lucht onmiddellijk door den helm wordt toegevoerd, had hij in zijn boos opzet aan dat nauw luisterende gedeelte van zijne uitrusting niet eens gedacht. Van allen luchttoevoer afgesneden en aan eene plooi van zijn costuum vastgehouden, was hij buiten staat zich te bewegen en had, naar het scheen, noch de kracht, noch de tegenwoordigheid van geest gehad om zich met zijn mes los te snijden. Klaarblijkelijk moest hij snel gestikt zijn.

Het verwekte groote opschudding aan het strand, toen wij met het lijk van Nielsen terugkeerden en Erik Honger ging te weer als een bezetene, toen hij hoorde dat zijn vertrouweling er het leven bij had ingeschoten. Misschien was hij mede in het complot gewikkeld en begreep hij wel wat de aanleiding tot het noodlottig geval moest geweest zijn.

Uit het nauwkeurig ingestelde rechterlijk onderzoek bleek ten duidelijkste, dat de schuld alleen op Nielsen neerkwam en ook dat hij met voorbedachte rade een moord had willen plegen. Tevens bezwaarde dat onderzoek Erik Honger in die mate, dat hij op zekeren dag spoorloos verdwenen was.

Zonder verder ongeval konden wij veertien dagen later onzen arbeid ten einde brengen en naar Hamburg terugkeeren. Vooraf woonden wij echter nog eene bescheidene huwelijksplechtigheid bij: het was de bruiloft van Thyra en Martin. Het meisje had haar vermogen uitbetaald gekregen en voer nu met ons naar Hamburg, waar de jonggehuwden een logement voor zeelieden gingen opzetten. Martin heeft zijn beroep van duiker geheel opgegeven, maar zijne bloeiende en beklante zaak wordt nog bij voorkeur door duikers bezocht en gaarne luistert ieder naar zijn verhaal van de misdaad op den bodem der zee, die hem bijna het leven had gekost, maar bij slot van rekening nog tot zijn geluk heeft gestrekt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken