Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4 (1887-1888)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (63.02 MB)

Scans (1404.16 MB)

ebook (55.35 MB)

XML (2.86 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4

(1887-1888)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Volgt de stem des harten.
Novelle.
(Vervolg.)

‘Dat is wel waar,’ hernam Flora kalm, ‘maar mijnheer v. Bergen hoopt in zijn nieuw beroep een voldoend bestaan te vinden en de plichten jegens zijne familie beter en gemakkelijker te kunnen vervullen.’

‘Och ja, wat hoopt, gelooft en zegt men al niet, als men verliefd is. Men bedriegt zich zelven en anderen in zijne gevoelens, en laat zich door zijn hartstocht tot beloften en handelingen verleiden, waarover men later diep berouw gevoelt en die men gaarne ongedaan zou maken.’

‘Dat kan ik onmogelijk van mijnheer v. Bergen gelooven, daar ik een te hoogen dunk van zijn karakter en eergevoel heb. Ook had hij, zooals hij mij zegt, het besluit om zijn ontslag te nemen en eene andere loopbaan te kiezen, reeds lang genomen, voor wij met elkaar in kennis kwamen, al wil ik ook niet loochenen, dat ik het daarmee eens was en hem aanried eene betrekking te zoeken bij het mijnwezen.’

‘Mijn hemel!’ riep de majoorsweduwe verontwaardigd uit. ‘Hoe kont gij dat doen en hem zulk een noodlottigen raad geven! Ge schijnt niet te weten, wat een officier, een v. Bergen aan zichzelven, aan zijne familie en aan zijn stand verplicht is. Mijn zoon kan en mag geen gewoon handwerk uitoefenen en een mijnwerker worden, evenmin als het hem geoorloofd is een meisje te huwen, dat zonder vermogen is en eene ondergeschikte betrekking bekleedt, als hij ten minste niet met de maatschappij breken, met één woord zich onmogelijk maken wil.’

Bij deze woorden, die kwetsend waren meer door den trotschen toon, waarop zij gezegd werden, dan door hunne beteekenis, voer de gezelschapsjuffrouw eene huivering door de leden. Reeds wilde Flora een scherp antwoord geven, toen zij aan Koert dacht en aan zijn verzoek, om de vooroordeelen zijner moeder te ontzien, en om zijnentwil bedwong zij den opkomenden toorn.

‘Vergeef me, mevrouw,’ zeide zij met lichten spot, ‘dat ik het waagde uw zoon een beroep aan te raden, dat hoogst achtbare mannen, zooals de vader van mejuffrouw Richter, uitoefenden; mannen, die door vlijt en geestkracht iets groots tot stand brengen, duizenden arbeiders werk geven en onderhouden, die den bloei van geheele provincies bevorderen en zich er in verheugen dat de gansche wereld hen waardeert. Daarenboven kon ik niet weten, dat het een adellijk persoon, een officier niet geoorloofd is, zich door arbeid te onderscheiden en uit liefde een arm meisje te huwen, hetgeen de trots en vreugde van ieder anderen man is.’

‘Wij moeten vaak,’ hernam de majoorsweduwe verlegen, ‘onzen stand menig offer brengen. Een edelman moet zich edel gedragen!’

‘Eene prachtige uitdrukking,’ hernam Flora ernstig, ‘als ze maar altijd goed begrepen en gevolgd werd. Overeenkomstig zijne spreuk moet de adel zich aan de spits der edelen stellen; hen voorgaan in den strijd voor het goede en schoone tegen het slechte en lage, de vaan der eer hoog houden te allen tijde en de wereld een schitterend voorbeeld geven van opoffering, onbaatzuchtigheid en trouw. Dan zouden wij allen zonder afgunst de verdienste van den adel erkennen, met vreugde hem volgen en in de vervulling onzer heiligste plichten met hem hand aan hand gaan.’

Met klimmende verbazing, bijna met bewondering, keek de majoorsweduwe de anders zoo bedeesde gezelschapsjuffrouw aan, van wie zij zulk eene taal niet verwacht had. Tegen wil en dank moest zij met de gedachten en inzichten van Flora instemmen en zichzelve bekennen, dat Koert geene schoonere, verstandigere en edelere vrouw, zijzelve zich geene betere en beminnenswaardiger schoondochter wenschen kon, als de geldkwestie en de verleiding der millioenen niet bestaan hadden. En al kon zij nu ook nog niet besluiten van hare plannen af te zien en hare toestemming tot de verlangde verbintenis te geven, zoo was er toch in hare houding tegenover Flora eene verandering merkbaar, daar zij haren vroegeren trotschen toon liet varen en zich er nu toe bepaalde, zoo zacht en bescheiden mogelijk op de oorzaken harer weigering terug te komen.

Eveneens hield Flora zich verplicht, de zwakheden en vooroordeelen der adellijke trotsche dame te ontzien en haar den haar toekomenden eerbied te bewijzen, zoodat het ernstige onderhoud tegen alle verwachting vreedzaam afliep en er in plaats van eene onherstelbare verwijdering eene vriendschappelijke toenadering ontstond.

Wat echter Flora meer dan alles geruststelde en verblijdde, was dat zij de bevestiging van haar geluk uit den mond der moeder moest hooren, die haar, voorzeker buiten haar wil, verried, dat Koert gereed was haar de grootste offers te brengen. Daarom droeg haar onderhoud er het zijne toe bij, om de geliefden voor altijd onafscheidelijk aan elkander te verbinden. Voortaan maakten zij van elke gunstige gelegenheid gebruik om elkander te zien en te spreken, zoodat hunne verhouding niet langer verborgen kon blijven, hoewel noch de tante noch de nicht er notitie van schenen te nemen.

Daarentegen merkte graaf Randau bij zijne herhaalde bezoeken met des te grootere voldoening deze liefde tusschen Koert en de gezelschapsjuffrouw op

‘Had Bergen,’ zeide hij in zichzelven lachend, ‘niet voor zoo dom gehouden, zich aan een arm meisje te verslingeren. Is waarschijnlijk bij mejuffrouw Richter niet meegevallen en troost zich nu met de gezelschapsjuffrouw. Kan mij slechts aangenaam zijn, moet mij echter in acht nemen, dat vriend Rohr niets bemerkt,

[pagina 400]
[p. 400]

Heeft er gelukkig niet het minste vermoeden van, hoe de zaak loopt. Twijfel niet of ik zal hem voor zijn en slagen, daar de kansen voor mij zoo goed staan als ik maar wenschen kan.’

De knappe Bodo vergiste zich echter, daar ook de slimme gezantschapssecretaris oppaste en dezelfde ontdekking gedaan had. Zonder er met elkander over te spreken, spanden zich beiden opnieuw in, elkander de overwinning te betwisten, nadat zich de gevaarlijke mededinger teruggetrokken had. Zoo vaak Bodo zich met den onmisbaren ruiker bij de dame liet aandienen, even vaak verscheen gelijktijdig de hem als zijne schaduw vervolgende diplomaat, met een zoo mogelijk nog schooneren ruiker.

Evenmin lieten beiden het aan die gewone opmerkzaamheden en huldebewijzen ontbreken, waardoor zij het hart der jonge dame hoopten te veroveren. Haar ter eere regelde de graaf eene partij in het bosch, een waar tooverfeest, waarbij zijne nicht, mevrouw v. Reibnitz de honneurs waarnam, en hij alles wat in zijn vermogen was aanwendde om zich bij haar aangenaam te maken. Spoedig daarna had de gezantschapssecretaris in eenen voor dit doel gehuurden en rijk versierden boot een watertochtje in gereedheid gebracht naar een naburig eiland, waar hij zijne gasten een diner aanbood, dat de bewondering van het geheele gezelschap opwekte en verscheidene dagen het onderwerp der gesprekken was.

Natuurlijk moest voor zulk eene gevierde jonge dame de keuze tusschen de twee evenzeer beminnenswaardige medeminnaars moeilijk vallen, zoodat zij niet zoo spoedig noch voor den een noch voor den ander beslissen kon en steeds aarzelde, wien zij den voorrang geven en met hare hand gelukkig maken zou.

Wel is waar waren er oogenblikken, waarin Bodo gelooven mocht de bevoorrechte te zijn en de overwinning te zullen behalen, maar reeds in het volgende oogenblik kon de gezantschapssecretaris met hetzelfde recht zich voor den gelukkige houden en ter nauwernood aan een gelukkigen uitslag twijfelen, daar de dame met wezenlijk bewonderenswaardige onpartijdigheid hare gunst tusschen de twee heeren verdeelde.

Daarbij verstond de jonge dame de kunst den aandrang harer minnaars te weerstaan en met groote scherpzinnigheid en behendigheid elk aanzoek te ontwijken, zonder hare aanbidders te kwetsen of hun alle uitzicht te benemen.

Zoo verliep dag aan dag, zonder degewenschte beslissing te brengen, die niet alleen door de belanghebbenden, maar ook door het geheele badgezelschap met spanning verwacht werd, even als bij een wedren de toeschouwers levendig belangstellen in den uitslag van den strijd en voor den een of den ander ernstig partij trekken.



illustratie
de valkenburger groeven. - De gelagzaal ‘Buitenzorg,’ naar de teekening van A. ten Berge.


‘Nu, hoe staat het, Bodo?’ vraagde mijnheer v. Reibnitz aan den graaf. ‘Mag men u gelukwenschen?’

‘Ben nog niet zoover,’ antwoordde deze verlegen.

‘Ik begrijp niet, dat die geschiedenis zoo lang duurt.’

‘De drommel weet, waaraan het ligt,’ hernam Bodo verdrietig. ‘Schiet niet op, hoewel dame hoogst beminnenswaardig, oude tante verrukkend en alles in de beste orde is.’

‘Dan zou ik me niet langer bezinnen en mijn aanzoek doen. Ge zijt toch niet bang voor een meisje? Ge moet maar flink toetasten en u niet laten afschrikken.’

‘Gaat niet zoo gemakkelijk, als ge denkt. Ontsnapt als een gladde paling, als men meent haar reeds vast te houden.’

‘Zoo? Ten slotte houdt ze u nog voor den gek en huwt een ander. Ik vertrouw den vrede niet, en denk, dat Rohr u nog eene poets zal spelen, als ge u niet haast. In uwe plaats zou ik geene minuut verliezen, en liever vandaag dan morgen de dame ten huwelijk vragen, vóór de sluwe diplomaat u het goudvischje voor den neus wegkaapt.’

‘Ge hebt gelijk, neef! Wil ook niet langer wachten; als oude Blücher er op losgaan en met geweld den slag winnen.’

In dit stoute plan werd de graaf nog versterkt, toen de bescheiden dokter aan de table-d'hôte hem afzonderlijk nam en hem onder het zegel van de strengste stilzwijgendheid het op handen zijnde vertrek der Opper-Silezische dames met zulk een geheimzinnig gelaat en zulk een fijn lachje meedeelde, alsof hij van hen den last ontvangen had, deze gewichtige tijding alleen aan Bodo toe te vertrouwen.

Doch ook aan den gezantschapssecretaris en aan nog verscheidene heeren, wien het belang inboezemde, verhaalde de gedienstige baddokter hetzelfde nieuws, zoodat al heel spoedig het geheele gezelschap er mede bekend was.

Zooals te begrijpen is, verwekte deze tijding groot opzien, en deed de spanning en het ongeduld verbazend toenemen. Aller oogen waren op de bekende medeminnaars gevestigd, die zooveel mogelijk hunne opgewondenheid zochten te verbergen. Daar zij echter geen oogenblik meer te verliezen hadden, haastten beiden zich om onder verschillende voorwendsels zonder opzien te verwekken de zaal te verlaten, terwijl de een den ander zocht te misleiden en de eerste hoopte te zijn.

Beiden kwamen bijna gelijktijdig aan het visschershuis en werden door de rijke dame, wie zij om een kort onderhoud verzochten na elkander met dezelfde onpartijdige vriendelijkheid ontvangen. Dit onderhoud duurde maar weinige oogenblikken, waarna ieder van hen, zichtbaar teneergeslagen, het huis den rug toe keerde, en zelfs tegenover zijne beste vrienden den uitslag verzweeg.

Daar echter den volgenden morgen noch de graaf, die zich van de overwinning verzekerd had gehoudnn, noch de sluwe gezantschaps-secretaris met de gewone ruikers verschenen, om van de vertrekkende dame afscheid te nemen, en ook aan de table-d'hôte met geen enkel woord van de scheiding gewaagden, zoo meende het badgezelschap gerechtigd te zijn aan te nemen, dat beiden bij de rijke erfgename een blauwtje geloopen hadden.

(Wordt voortgezet.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken