Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5 (1888-1889)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (66.29 MB)

Scans (1432.93 MB)

ebook (59.76 MB)

XML (2.82 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5

(1888-1889)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De liefhebber van Asters.
Uit de papieren van een geheim policieagent.

Ik had van mijn chef in last gekregen, naar Duitschland te vertrekken, om daar het spoor van eene bende vervaardigers van valsche bankbriefjes te gaan opzoeken. In den laatsten tijd had de vervalsching van bankbriefjes eene groote uitbreiding gekregen, en onze bankiershuizen hadden, in weerwil van alle voorzorgsmaatregelen, veel schade geleden. Alle pogingen der policie in de staten van het vasteland waren vruchteloos gebleven. Wel had men eenige vervalschers ontdekt, maar daardoor was de plaag, die het geheele kredietstelsel bedreigde, niet uitgeroeid. Alle kenteekenen waren voorhanden, dat er eene goed ingerichte bende bestond, wier oogmerk was de bankiershuizen te berooven, en die hare rooftochten met evenveel stoutmoedigheid als beleid voortzette. Ook meende men te mogen aannemen dat de bende een opperhoofd had, die de operatiën bestuurde en wellicht aan de leden niet bekend was. De in hechtenis genomen vervalschers bekenden dat zij tot andere in gemeenschap stonden, maar weigerden namen te noemen of eenige aanwijzing te doen.

Op het aandringen van verscheidene bankiershuizen had mijn chef besloten, twee geheime policieagenten naar het vasteland te zenden, en ik werd met de even moeilijke als eervolle taak belast, in Duitschland en Oostenrijk navorschingen te doen. ‘Ga, Mr. Brown,’ had mijn chef gezegd, ‘en ontdek den ongrijpbaren rooverhoofdman. Het geldt de eer der Engelsche policie, de beste der wereld, te handhaven.’

Daar ik bij het gevangennemen van een gevaarlijken misdadiger was gewond geworden, had ik zes maanden verlof gekregen; maar hoewel mij bij mijne lieflingsstudie, wiskunde en botanie, de tijd niet lang viel, verlangde ik toch tot mijne ambtsbezigheden, die voor mij eene groote aantrekkelijkheid hadden, terug te keeren.

Mijn chef gaf mij een wissel van vijf honderd pond op Wilson Brothers & Cie., benevens aanbevelingsbrieven aan onze gezanten en aan de hoofden der policie in de landen, waar ik werkzaam zou zijn. Zij waren reeds van mijne komst verwittigd geworden, en uit hun antwoord bleek dat 't hun veel genoegen deed dat een Engelsche geheime policieagent hen in hunne pogingen tot het opsporen der vervalschers zou ondersteunen.

Daags na het gesprek met mijn chef daarover moest ik naar het vasteland vertrekken

Van hem teruggekeerd, ging ik naar den tuin, die mij het huisje, waar ik tijdelijk mijn verblijf had genomen, zoo dierbaar maakte, want daar bloeiden verscheidene zeldzame planten, die den blik van een botanist bekoorden.

Eene lage taxusheg scheidde mijn tuin van dien mijns buurmans, welke altijd met eene prachtige verzameling asters prijkte.

Mr. Taylor - zoo heette mijn buurman - was een buitengewoon liefhebber van asters en een bekwaam bloemkweeker. We waren door een gesprek over bloemen met elkander bekend geworden en groetten elkaar altijd zeer beleefd; maar hoewel ik een paar malen bij hem had ontbeten, spraken we gewoonlijk niet veel, als de een den ander in zijn tuin zag, en alleen over planten, zelden over staatkunde en vraagpunten van den dag.

Mr. Taylor bewoonde sinds ongeveer een jaar het huis dat naast het mijne stond. Ik hield hem voor een Schot - hij sprak met eenigszins harden tongval - die wel niet rijk was, maar toch genoeg bezat, om rustig en naar zijn zin te kunnen leven. Hij was een stil mensch zooals mijn knecht mij zeide, die 't van den knecht van Mr. Taylor vernomen had, en een geleerde, die den geheelen dag boeken las en veel brieven schreef.

Toen ik, zooals ik zeide, een dag voor mijne afreis naar mijn tuin was gegaan, stond Mr. Taylor aan de andere zijde der heg met de geestdrift van een echten liefhebber eene bijzondere fraaie verzameling asters te beschouwen. Zoodra hij mij gewaar werd, naderde hij de heg en reikte mij twee vingers van zijne rechterhand,

‘Goeden morgen, Mr. Brown,’ sprak hij, ‘komt ge uwe planten bezichtigen? 't Was een gunstige nacht, mijne asters ontwikkelen zich prachtig.’

‘Ik kom van mijne lieflingen afscheid nemen,’ antwoordde ik, ‘want ik ga morgen naar 't vasteland op reis.’

In Mr. Taylors gewoonlijk onverschillige gelaatstrekken was bij mijne woorden eene zekere levendigheid te bespeuren. Hij zag me met zijne staalgrijze flauwe oogen strak aan en zeide met buitengewone opgewektheid:

‘Naar 't vasteland! Dan vertrekt ge zeker morgen avond’

Ik antwoordde bevestigend.

‘Dan reizen we tezamen, Mr. Brown! Ik ga ook naar 't vasteland; ik wil er eenige bibliotheken bezoeken.’

Ik was er niet op gesteld, op mijne reizen vergezeld te worden, maar vermoedde niet dat mijn buurman ook naar Duitschland zou gaan, en wilde hem dus niet beleedigen door hem te kennen te geven dat ik liever alleen reisde.

‘Ik ga wegens ambtszaken op reis,’ meende ik toch te moeten opmerken.

Het gelaat van Mr Taylor had weer zijne gewone onverschillige uitdrukking aangenomen.

‘Indien ik u hinder, Mr. Brown, moet ge het zeggen’ sprak hij koel en bedaard.

‘O neen, in geenen deele,’ haastte ik mij te antwoorden; ‘uw gezelschap zal me zeer aangenaam zijn.’

Mr. Taylor noodigde mij uit, bij hem te ontbijten, en ik had geene reden, voor de uitnoodiging te bedanken.

Zooals licht te begrijpen is, spraken we over reizen, over het vasteland, enz. Mr. Taylor sprak weinig, maarwist door behendige vragen - wat ik toen niet opmerkte - mij tot praten te bewegen Hoewel 't mijne gewoonte niet is, over mijn beroep te spreken, liet ik me toen toch verleiden, het een en ander over het doel mijner reis te zeggen, waarbij ik eenige opmerkingen maakte over de behendigheid van de vervaardigers van valsche wissels.

Mijn buurman beweerde dat die behendigheid niet zoo groot is, daar wissels gemakkelijk na te maken zijn. Ik betwistte dit en sprak daarbij van de geheime kenmerken, die voorzichtige bankiers er op aanbrengen. Hij zeide dat hij daarvan niets wist; hij gebruikte op reis geene wissels, maar voorzag zich van bankpapier; hij zou wel eens zoo'n gekenmerkten wissel willen zien.

Ik had den wissel dien ik van mijn chef ontvangen had, nog bij mij, en mijnen gastheer eene beleefdheid willende bewijzen, overhandigde ik hem dien en verzocht hem, te beproeven of hij het geheime kenteeken kon vinden

[pagina 12-13]
[p. 12-13]

Hij scheen den wissel met de grootste nauwkeurigheid te beschouwen en verklaarde ten slotte, er geen geheim kenteeken op te kunnen ontdekken. Nu toonde ik hem aan, dat het teeken van het bankiershuis Wilson Brothers & Cie, een Grieksch dubbel kruis, op mijn wissel in de eerste letter van het woord Cie stond. Dat teeken was aan de firma's, waarmede het bankiershuis handelde, bekend, en werd op wissels van aanzienlijker bedrag op eene andere plaats aangebracht. Het huis waar de wissel werd vertoond, behoefde slechts te weten, in welke letter het kenmerk was geplaatst, om zich van de echtheid te overtuigen. Aan deze handelwijs had het bankiershuis Wilson Brothers & Cie het te danken, nog nooit het slachtoffer van namakers geweest te zijn.

Mr. Taylor bedankte mij op zijne gewone korte, beleefde manier en gaf mij den wissel terug. Daarna spraken we over verscheiden andere zaken en bepaalden het uur van ons vertrek.

Toen we den volgenden dag aan boord van den stoomboot waren, die ons naar het vasteland zou brengen, zeide mij Mr. Taylor in den loop van ons gesprek, dat hij mijn voorbeeld gevolgd en zich ook een wissel van het huis Wilson Brothers & Cie verschalt had.

Toen wij te Calais aan wal stapten, overhandigde men mij eene depêche van mijn chef, waarin hij mij gelastte, onverwijld naar Weenen te vertrekken, om daar mijne nasporingen te beginnen. Die last was mij zeer aangenaam, want ik had er reeds lang naar verlangd, in de bekoorlijke stad aan den Donau eenigen tijd door te brengen.

Ik had met Mr. Taylor reeds afgesproken dat we ons te Calais niet ophouden, maar dadelijk verder reizen zouden. Hij had me nog niets omtrent het doel zijner reis gezegd, maar ik vermoedde dat hij zich naar Parijs wilde begeven. Hem er naar te vragen, vond ik onbetamelijk. Nu moest ik hem echter mededeelen dat wij scheiden zouden.

‘Ja, Mr. Brown,’ antwoordde hij op mijne eerste woorden, ‘we zullen moeten scheiden, daar ik voornemens ben me rechtstreeks naar Weenen te begeven.

‘Wat?’ riep ik ten hoogste verwonderd, ‘gaat ge naar Weenen?’



illustratie
nijmegen, naar de teekening van g.b.m. sühl.
Hoekpaviljoen nabij het Valkhof.
Romaansche bouwval op het Valkhof.
Grot en Waterval in het Kronenburger park.
Groote Markt met den Kerkboog en de Waag.
Kronenburger park en Kronenburger toren.
Gezicht op de Waal.
Monument aan den ingang van het Valkhof.
Hunerpark en Belvedère.


‘Ik ben voornemens daarheen te gaan,’ antwoordde hij op den eenvoudigsten toon ter wereld.

‘Wel, Mr. Taylor, dan zullen we niet scheiden, want ook ik moet me onmiddellijk daarheen begeven.’

Hij betoonde niet de minste verrassing en antwoordde met eenige beleefde woorden, die zijne blijdschap te kennen gaven dat hij nog eenigen tijd mijn gezelschap zou genieten.

We namen den kortsten weg naar Oostenrijks hoofdstad en kwamen na eene reis van twee dagen daar aan. Zoodra we in Duitschland waren, had ik gelegenheid op te merken dat Mr. Taylor de Duitsche taal volkomen machtig was, hij sprak die zelfs, geloof ik, vloeiender dan ik.

Toen ik hierover mijne verwondering te kennen gaf, antwoordde hij dat hij zich veel met taalstudie had bezig gehouden, wat mij bevestigde in mijne meening dat hij een geleerde was.

Op reis sluiten de menschen zich gewoonlijk nauwer aan elkander aan en worden vertrouwelijker, - dit was tusschen mij en Mr. Taylor geenszins het geval. Hij was steeds beleefd, maar onverschilling en afgemeten, en dit verhinderde elke vertrouwelijke toenadering. Ik hield hem dan ook voor een koel en bedaard man, doch zag spoedig in dat ik me vergist had.

Toen we namelijk te Weenen in de statie waren, bleek dat zijne reiskoffers niet waren aangekomen. Hij was vreeselijk toornig, en toen een der beambten op eenigszins onverschilligen toon zeide dat de bagage waarschijnelijk bij vergissing hier of daar achtergebleven of verloren geraakt was, werd hij onbeschoft en woedend. Ik moest tusschenbeide komen, daar de beambte zich grovelijk gekrenkt gevoelde, hoewel hij door zijn beleedigend gedrag daartoe aanleiding gegeven had, en ik verlangde van den geroepen statieoverste de verzekering dat men naar de verdwenen bagage onmiddellijk en nauwkeurig onderzoek zou doen.

De zenuwachtige opgewondenheid van Mr. Taylor, die mij waarlijk deed ontstellen, daar ze mij onnatuurlijk voorkwam, duurde den geheelen avond.

We hadden in 't hôtel kamers betrokken, die vlak naast elkander lagen en door eene middendeur gemeenschap hadden.

[pagina 14]
[p. 14]

Ik had juist een weinig opschik gemaakt, toen de garçon met het vreemdelingenboek binnenkwam en mij verzocht, mijn naam te teekenen. Terwijl ik dit deed, kwam Mr. Taylor de kamer binnen en vroeg wat ik uitvoerde. Ik zeide het hem, en hij verzocht mij, ook zijn naam in het register te schrijven, omdat zijne hand beefde door de opgewondenheid, waarin hij nog altijd verkeerde. Ik voldeed aan zijn verlangen, daar ik er niets bijzonders in zag. Vervolgens avondmaalden wij. Mr. Taylor sprak weinig, hij was verstrooid en verwijderde zich spoedig.

Ik ging nog eene kleine wandeling maken en bewonderde de Ringstrasse, die wel niet zoo levendig is als de hoofdstraten te Londen, maar een aangenamer indruk op den wandelaar maakt,

Den volgenden morgen liet Mr. Taylor mij verzoeken, bij hem te komen. Ik vond hem te bed; hij zeide, hevig ongesteld te zijn, hetgeen ik voor het gevolg van zijne opgewondenheid van den vorigen avond hield. Hij verzocht mij, zijn wissel bij een bankiershuis te gelde te maken, daar hij geld behoefde om zich de noodige kleedingstukken aan te schaffen, want hij kon niet wachten totdat zijne bagage zou zijn teruggekomen. Hij gaf mij een wissel van vijf duizend pond, en ik beloofde, aan zijn verzoek te zullen voldoen. Vervolgens begaf ik mij naar den bestuurder der Weener policie, die mij met de meeste vriendelijkheid ontving en mij verzocht, des namiddags terug te komen tot het bespreken onzer aangelegenheden.

Nu ging ik naar een der groote bankiershuizen, waarvan Weenen destijds verscheidene bezat, om den wissel aan te bieden Daar verklaarde men mij, wat ik eigenlijk reeds vooruit geweten had, dat men per telegraaf om inlichting zou vragen en ik na drie uren het geld kon ontvangen. Nadat ik mijn naam had opgegeven, verliet ik het bankiershuis, en nog eenige uren voor mij hebbende, besloot ik het tentoonstellinggebouw te gaan bezichtigen, waarin men druk aan 't werk was, want binnen een paar maanden moest de tentoonstelling geopend worden. 't Was namelijk in den Herfst van 't jaar 1872.

Het kolossale ijzeren bouwwerk der rotonde maakte op mij eenen diepen indruk, en ik wenschte ook het volgende jaar te Weenen te kunnen zijn, om de gebouwen voltooid en met kunstvoortbrengselen uit de geheele wereld gevuld te zien.

Drie uren waren spoedig verstreken, en in een dier gemakkelijke rijtuigen, welke door de bekwaamste paardenmenners van Europa bestuurd worden, reed ik naar het bankiershuis, waar men mij het bedrag van den wissel van M Taylor uitbetaalde, nadat ik dien voor voldaan had geteekend. Ik had er reeds aan gedacht, ook mijn wissel te gelde te maken, maar omdat ik nog genoeg kontanten had, liet ik het.

Ik bracht het geld aan M. Taylor, die mij bedankte en op mijne vraag naar zijn toestand antwoordde dat hij zich beter gevoelde.

Na gemiddagmaald te hebben, ging ik, volgens afspraak, naar den bestuurder der politie, met wien ik een langdurig onderhoud had.

Hij deelde me alles mede wat hij omtrent de vervaardigers der valsche wissels wist en mij reeds meerendeels bekend was, en verklaarde dat hij me volgaarne met zijne macht en zijn invloed zou ter zijde staan. We ontwierpen een plan, en ik zou ook in de voorname gezelschappen worden voorgesteld, daar de heeren vervalschers er van houden, zich als aanzienlijke personen voor te doen. De bestuurder der policie was buitengewoon voorkomend; hij bood me zijne loge aan in de met recht beroemde operazaal, en ik nam het aanbod gretig aan.

't Was reeds laat toen ik in 't hôtel terugkwam, ik wilde dus Mr. Taylor niet storen en begaf me ter rust. Maar hoe verwonderd was ik, toen ik den volgenden morgen vernam dat hij vertrokken was. Hij had zijne rekening betaald, doch voor mij geenerlei boodschap achtergelaten. Dit krenkte me eenigszins; ik meende toch van een gentleman, wat Mr. Taylor in mijne oogen was, de beleefdheid te mogen verwachten, dat hij me van zijne afreis ten minste kennis gaf. Ik poogde hem voor mijzelven te verontschuldigen, door aan te nemen dat hij misschien voor een paar dagen een uitstapje was gaan doen, of dat de zaak zijner bagage zijne tegenwoordigheid aan eene of andere statie had gevorderd. Ik had nu eenmaal eene soort van genegenheid voor M. Taylor opgevat, die mij trouwens later onbegrijpelijk voorkwam. Men verwijt den personen van ons beroep, dat zij in ieder mensch een booswicht zien; doch dit is geheel verkeerd gedacht. Wel hebben we eene zekere vooringenomenheid, waaraan we met taaiheid vasthouden, maar dit is het gevolg dáárvan, dat we onder de personen in wie we belang stellen, helaas, meestal booswichten aantreffen. Mogelijk zou men het ook zoo kunnen uitleggen, dat we eigenlijk alleen in booswichten belang stellen. Met dezelfde volharding, waarmede we iemand die onze verdenking heeft opgewekt zoo lang vervolgen totdat ons de slechtheid van zijn karakter gebleken is, houden we iemand dien we, om 't zoo eens te noemen, lief gekregen hebben, voor een braaf man. Dit ligt in de eenzijdigheid der menschelijke natuur. Ik geloofde aan M. Taylors rechtschapenheid, nam hem zijne onbegrijpelijke handelwijs niet kwalijk en verwachtte hem weldra eensklaps weer voor mij te zullen zien.

(Wordt voortgezet)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken