Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5 (1888-1889)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (66.29 MB)

Scans (1432.93 MB)

ebook (59.76 MB)

XML (2.82 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5

(1888-1889)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De Hoed in de geschiedenis der beschaving.

De oorsprong van het woord hoed wordt door verscheidene schrijvers zeer verschillend medegedeeld; zeer waarschijnlijk is het afgeleid van het Angelsaksische ‘Head: zich bedekken’. Hoe dit zij, zooveel is zeker, dat de hoed zelf zoo oud is als de menschheid. Gaat men de geschiedenis van de menschheid tot op de vroegste tijden na, dan komt men nooit tot een tijdperk, waarin de bedekking van het menschelijke hoofd als iets bijzonders wordt aangemerkt; en men zou dus veilig kunnen aannemen dat zulk een tijdperk nooit bestaan heeft.

Het treurige lot dat Abselon is overkomen zou nooit gebeurd zijn, als hij een hoed gedragen had. De Heilige Schrift toont dus duidelijk aan, hoe gevaarlijk het is, het hoofd niet behoorlijk gedekt te hebben.

De Encylopedisten verhalen ons met vermakelijken ernst, dat de hoed in de vijftiende eeuw voor het eerst gedragen werd, en beroepen zich daarbij op de getuigenis van een oud schrijver, die vermeldt, dat toen Karel de Zevende in het jaar 1449 zijn feestelijken intocht te Rouaan deed, hij een met roodfluweel overtrokken hoed droeg, en dat van toen af onder de ridders en edellieden van Frankrijk als ook in de geheele Christenwereld de hoed in de mode is gekomen.

Maar dit in de mode komen heeft natuurlijk alleen betrekking op de met fluweel overtrokken hoeden, want vilten of zijden hoeden waren reeds lang in de mode geweest, hetgeen uit menig stuk te bewijzen zou zijn.

Ook uit de oudste litteratuur van Duitschland zou het vroeger bestaan van den hoed met zekerheid te bewijzen zijn. Want het is zeker, dat er reeds in 1360 een hoedenmaker te Neurenberg was. Hoe algemeen moet reeds toen de hoed in gebruik geweest zijn! Bovendien bezitten wij handschriften uit de elfde eeuw, die afbeeldingen van verscheidene soorten van hoeden, welke in Engeland gedragen werden, voorstellen. In de veertiende eeuw verkondigde paus Innocentius IV zijne vereering voor den hoed daardoor, dat hij hem tot het teeken van kardinaalswaardigheid maakte; hij was het, die het eerst verordende, dat de kardinalen een rooden hoed zouden dragen, ten teeken, dat zij bereid waren met vreugde hun bloed te vergieten voor de zaak van den eeuwigen Heiland.

Over het algemeen heeft de Kerk den hoed altoos bijzonder in eere gehouden. De priesters der Romeinen, der Egyptenaars, der Joden enz. hadden bijzondere hoeden; in lateren tijd verordende de katholieke kerk, dat de leden der pauselijke curie zwarte hoeden met drie kwasten, de kardinalen roode hoeden met vijftien kwasten enz. enz. dragen moesten. Ook hebben de pausen vroeger met Kerstmis hoeden gewijd en die even als de gouden rozen geschonken aan vorsten en groote veldheeren, die voor de Roomsche kerk gestreden hadden of die men daartoe wilde aansporen.

De kronen der vorsten zijn eigenlijk ook niets anders dan een versierden hoed, want zij bestaan uit een metalen ring, en eenige naar bovengaande banden, waarin zich een hoed van rood fluweel bevindt; de Mitra der bisschoppen, de emblemen van den adel, de helmen der ridders, het zijn niets dan gewijzigde hoeden. Waardoor zijn de baronnen, de graven, de hertogen, anders voornamelijk te onderkennen, dan door hunne hoeden! Als de oude Romeinen een hunner slaven de vrijheid gaven, bewezen zij dit door hem een soort van hoed of muts te geven, hetwelk altijd een symbool der vrijheid was. In de middeneeuwen kregen de studenten, als zij hunne studiën volbracht hadden, een baret, ten teeken dat zij de tuchtroede hunner meesters ontgroeid waren. Daarvan is zonder twijfel ook het spreekwoord van den doctoralen hoed afkomstig. Deze hoed is uitgevonden door een Franschman Patrouille geheeten, die er vier punten aan maakte en hem in alle gedaante aan de universiteiten gaf om er hunne gegradueerden mede te begiftigen. De geschiedenis van Gessler's hoed is aan iederen schooljongen bekend; en ieder weet hoe hij de oorzaak werd van de bevrijding der Zwitsers.

Het hoofd te dekken was echter niet altijd een teeken van waardigheid, maar werd van tijd tot tijd ook gebruikt om vernedering te kennen te geven. Eene muts met beliekens voorzien was het teeken der narren. Domooren werden in de scholen met eene narrenkap beloond. In enkele streken van Italië waren eertijds de Joden veroordeeld om gele mutsen te draden; in Lucca was de voorbeschreven kleur van den hoed der Israëliten oranje. In Frankrijk moesten de Joden, die bankroet gemaakt hadden groene hoeden dragen, opdat hunne klanten voor hen gewaarschuwd waren. Zulk een Jood kan in die tijden geene groote zeldzaamheid geweest zijn, want in 1584, 1622 1628 en 1688 werden hieromtrent telkens nieuwe wetten uitgevaardigd. Dat zulk eene veroordeeling de zonen Abrahams zeer krenken moest, is licht te begrijpen, want het werkte nadeelig op hunne handelszaken, en wie zijn ongelukkiger zonder handelszaak dan juist de kinderen van Gods uitverkoren volk? Volgens de Fransche wetten had nog tijdens Lodewijk XIV ieder schuldeischer het recht een Jood, die bankroet gegaan was en zonder zijn groenen hoed en muts op straat kwam, te grijpen, in de gevangenis te werpen en daar in ketens te slaan of te laten mishandelen. Zelfs veroorloven nog Amerikaansche wetten, in zekere omstandigheden, dat de schuldeischer zijn Joodschen schuldenaar in de gevangenis laat opsluiten en hem de vrijheid slechts hergeeft onder voorwaarde dat hij een groenen hoed drage. De vrije burgers van de Wallstraat in New-York vragen elkander noch dikwijls spottenderwijs: ‘Kunt gij ergens een bewijs van groen bij mij bespeuren?’ zonder bij dit gezegde te vermoeden, dat het van de Fransche wetten afstamt, die arme Hebreeuwsche bankroetiers veroordeelden tot het dragen van een groen hoofdbedeksel.

Deze wet is eigenlijk nooit ingetrokken, maar evenals vele andere dingen uit den ouden tijd zoo in het vergeetboek geraakt, dat een ‘groene Jood’ thans te Parijs een even zeldzaam voorkomend wezen is, als in de Wall- of Chattamstraat te New-York.

Het lijdt geen twijfel, dat in alle deelen der bewoonde aarde, waar regen valt en de zon schijnt, hoeden van allerlei vormen tot bescherming van het hoofd gedragen zijn. De eenige uitzondering op dezen regel schijnen de oorspronkelijke bewoners van Noord-Amerika gemaakt te hebben, die zich de haren uittrokken en den naakten schedel dan met een bos vederen of eene laag verw bedekten.

Het is zeker, dat de hoed mede een der eerste kleedingstukken was, die in gebruik kwamen. Te oordeelen naar hetgeen ons uit de oudheid wordt medegedeeld, zouden wij tot de overtuiging komen dat de menschheid dezelfde neiging heeft zich iets op het hoofd te zetten, als het kind, om alles wat in zijn bereik komt in den mond te steken. Bij onze nasporingen om den oorsprong der hoofdbedeksels te vinden, heeft ons niets meer ver-

[pagina 51]
[p. 51]

maakt en verwonderd dan de oneindige verscheidenheid van stof, die tot dit doel voor de hoofden van mannen en vrouwen aangewend zijn. De vogels, de bewoners der lucht, moesten hunne vederen daartoe leveren; de dieren van het woud hunnen wol en hun haar; de amphibiën hunne huiden; de zijdewormen hun spinsel; de velden vlas en boomwol, de mijnen der aarde kostbare metalen en edelgesteenten, de diepten der zeeën koralen en parelen en wat eindelijk den mensch zelven betreft, deze liet zijne geheele fantasie werken om uit deze voorwerpen gepaste hoofdbedeksels te maken. En hoe meer geschikt materiaal er gevonden wordt, des te meer neemt in onze ontdekkingslustigen tijd de verscheidenheid in gedaante toe. Men kan eventwel met het volste recht zeggen, dat de hoed in onze dagen veel eenvoudiger en doeltreffender is dan eertijds, en dat hij door zijn fatsoen een waar kunstwerk onzer eeuw kan genoemd worden.

Leigh Hunt maakt in zijn vermakelijk Essay over den Hoed van eene bekende Spaansche schilderij gewag, waarop de Heilige Maagd Maria voorgesteld wordt als zij tot een edelman, die beleefd zijn hoed voor haar afneemt, zegt: ‘Zet uw hoed weder op, neef.’

De zucht tot ontdekkingen rustte ten opzichte van den hoed, niet eer vóór zij den schilderachtigen hoed gevonden had, dien wij op de portretten van Rubens en van Dijck zien kunnen. Beide kunstenaars zagen in dit hoofddeksel het ideaal aller hoeden; en wij moeten hunne meening volkomen deelen, want geen hoed ter wereld kleedt het gelaat beter dan juist deze. In elk ander opzicht evenwel moet hij voor den modernen hoed onderdoen.

De heerschappij van den zoogenaamden zijden-cylinder, den hoogen ronden hoed, behoort tot den verleden tijd. Hij werd ongeveer vijftig jaar geleden door een Chineeschen hoedenmaker vervaardigd op aanvraag van een Fransch reiziger en natuuronderzoeker. Deze voerde hem te Parijs in, waar de hoedenmaker Duport met deze uitvinding zijn voordeel deed. Nog tegenwoordig levert die zaak jaarlijks 60 millioen franks op. Maar eene omwenteling in de hoedenwereld heeft die heerschappij aan het wankelen gebracht en de vilten hoeden in aanzien doen stijgen. Ook de middeneeuwsche hoedenvormen, die geheel in het vergeetboek geraakt waren, werden plotseling weder in het leven geroepen. De hooge, spitse hoed, de breedgerande hoed, de ronde hoed, in de gedaante van een halven eierdop, de slappe, alle gedaante aannemende flaphoed, de fatsoens van bijna alle eeuwen, zelfs die ten tijde der Grieken en Romeinen, zijn weder aan de orde van den dag gekomen en leveren het bewijs, dat onze tijd een zeldzaam bewogene tijd is, die bij de modes van alle eeuwen aanklopt en steeds onrustig rondtast zonder te vinden wat hij zoekt.

Dat de hooge, ronde hoed ooit weder tot de volstrekte alleenheerschappij zal geraken, is niet aanneembaar, ofschoon hij nog altijd de uitdrukking is van waardigheid en deftigheid. Hij is eigenlijk het offer geworden van de gemakkelijkheid van reizen, een offer der spoorwegen en stoombooten.

Sedert men in den kortst mogelijken tijd, voor het minst mogelijke geld de langst mogelijke reizen kan doen, heeft de plechtige licht [v]erslijtbare, lastige gekleede hoed veel van [z]ijn aanzien verloren.

Vooral in Amerika, Engeland, Frankrijk, Spanje, Italië, Zuid-Duitschland en België is dit het geval. In noordelijk Duitschland is nij nog het meest in gebruik.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken