Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5 (1888-1889)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (66.29 MB)

Scans (1432.93 MB)

ebook (59.76 MB)

XML (2.82 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5

(1888-1889)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Moederken.
door Mar. Alt.

Het is een onstuimige avond Het flikkerend licht der lantaarns, storm, regen en sneeuw, alles jaagt in schuine lijnen woest door elkander en geeft eene geheel plastische voorstelling van eene wilde jacht. Enkele voetgangers, die wind en weer trotseeren, loopen voorover gebogen en met de eene hand aan den hoed langs de straten, terwijl de andere hand een regenscherm ophoudt, die, ten prooi der dwarrelende rukwinden, soms de grilligste vormen aanneemt. - De paarden zelfs der huurrijtuigen schijnen door het weder bevangen te zijn; want in ongewone vaart sleepen ze het waggelende gevaarte ratelend achter zich voort. Het geheel wordt, als in een tooverspiegel, op de blinkende trottoirs en in de zwarte modderpoelen duizendvoudig teruggekaatst. - Geene aangename afkoeling voorzeker, voor de menschen, die met opgewekten zin uit den schouwburg komen, waar ze, zooals het altijd het geval is, na een langen en bangen strijd, de onschuld de overwinnig hebben zien behalen.

Dit dacht ik, toen ik ook op zulk een avond uit den schouwburg kwam. Nadenkend voor mij ziende, kwam op eens een jong man met lang blond haar op mij af en zeide, na beleefden groet: ‘Gaat gij naar het bierhuis, dokter? Mag ik dan de eer hebben u te vergezellen? Ik zou zoo gaarne uw raad in eene zaak van veel aanbelang inwinnen.’ - Het was een jonge muzikant en daar ik hem slechts van aanzien kende, was ik wel een weinig verwonderd. Maar zijn buitengewoon zenuwachtig en hartstochtelijk uiterlijk had eenige keeren mijne aandacht getrokken en de enkele woorden, die wij een paar malen met elkander hadden gesproken, - hij kende mij, ofschoon ik niet wist hoe, - hadden mij al spoedig overtuigd dat hij tot die duizenden van jonge lieden behoorde, die in de groote stad hun leven kommervol voortsleepen en daarbij droomen van eene toekomst vol roem, rijkdom en grootheid. - Die beklagenswaardigen! - Ik liet hem dus begaan en wij zaten weldra in de groote zaal van het bierhuis aan een hoektafeltje, doch het geweld der rinkelende bierglazen en de verwarring van honderden door elkander klinkende stemmen, verhinderde hem niet, om mij haastig zijn verzoek met eenige schroomvalligheid te doen hooren. - Het was zooals ik gedacht had. - Hij kon niet langer zoo onbekend blijven leven. - Hij wilde naam maken en bij het publiek bekend zijn. - Hij was componist en de opera-zaal lachte hem met haar valschen schijn tegen; hij droomde van een opera, dat honderden malen opgevoerd werd.

‘Een tekst,’ riep hij, onderwijl hij op het blad der tafel met zijne lange, dunne vingers piano speelde, - ‘een goede, praktische tekst van een gevierd schrijver, en mijn naam is gemaakt!’

Ik wist uit ervaring, dat het onnoodig was hem die zaak te ontraden en daarom beloofde ik aan hem te zullen denken, wanneer ik eens van het een of ander hooren mocht. - Hierop liet ik hem ongemoeid zijne luchtkasteelen bouwen en schouwde met onverschilligen blik in de zaal, waar alles in drukke beweging was. - Hij sprak onafgebroken van zich zelven en nog eens over zich zelven en dan weer van al zijne schoone plannen, zooals allen doen, die jong en eergierig zijn. - Ondertusschen schenen storm en regen hun spel daar buiten nog maar altijd voort te zetten; want al de binnentredenden schudden zich af en sprenkelden hunne natte hoeden op den vloer uit. - Onder de binnentredenden was ook eene oude vrouw, die een oogenblik in den hoek aan den ingang bleef staan. Zij deed haar natten omslagdoek af en bond vervolgens het oliekleed van een grooten korf los. - Het was eene van die talrijke bejaarde eieren- en koekverkoopsters, die allen naar den naam van ‘moederken’ luisteren. - Ik kende deze vrouw sinds jaren, en 'k had haar dikwijls, mogelijk bij nog slechter weder, het een of ander lokaal zien binnentreden; waarom kwam nu juist heden bij mij de gedachte op, dat het toch vreeselijk was om eene oude vrouw, die zichtbaar leed, bij zulk weder buiten de deur te doen gaan? - Den zwaren korf moeielijk voor zich uit dragende, deed zij de ronde en vond van hare koopwaar een goeden aftrek. Ik was een harer beste klanten voor eene soort van gebak, hetwelk zich bij een glas bier zeer goed liet smaken. - Waarom kwam zij niet zooals altijd met haar treurig lachje naar mij toe? Ik moest haar roepen en daar zij ook aan een tafeltje naast ons verlangd werd, drong ze zich door de gasten en kwam op ons af.

‘Wilt gij mij niet meer verkoopen, moeder ken?’ vraagde ik lachende.

‘Och dokter, ik had u niet gezien,’ antwoordde zij verlegen.

‘Maar weet ge wel, dat het niet verstandig van u is, bij zulk weder niet thuis te blijven, - en dat vooral met het oog op uwen ouderdom!’

‘Zij haalde hare schouders op en zeide: “Och, dokter,... ge weet wel!”’

Wat lag er veel in die weinige woorden! Ik zag hierop den jongen muzikant aan, om gade te slaan welk een indruk dat gezegde op hem gemaakt had. Hij las in een dagblad en onttrok zich achter de groote bladen voor mijn blik.

‘Is uw zoon nog niet zoo ver, dat hij iets voor u verdienen kan?’ vraagde ik haar, terwijl zij mij klein geld terug gaf.

Zij schudde het hoofd en antwoordde: ‘Nog niet!’

‘Nu,’ vervolgde ik, ‘maar hij kan toch geen kind meer zijn?’

Zij nam den korf op en terwijl ze toebereidselen maakte om verder te gaan, zeide zij: ‘Ja, dokter, hij is nog altijd... mijn kind!’ en zich hierop omkeerende, had ik nog zooveel tijd om een blik op te vangen, die met eene eigenaardige teederheid rustte op het groote dagblad.

Ik zag haar diep in gedachten na en zeide toen halfluid: ‘Die oude vrouw, bij zulk weder! 't is eene ellende!’

De jonge componist moest mijne woorden verstaan hebben; want het blad dichtvouwende, streek hij schielijk een paar keeren door het lange haar en zeide, zonder mij aan te zien: ‘Ja, het is eene ellende! - Een goede, praktische tekst van een gevierd schrijver en mijn naam is gemaakt!’

 

Het was mij op dien avond niet ingevallen, dat ik het lot van een jong mensch in handen had en daarenboven nog een tweeden eergierige daaraan verbinden kon. Een eveneens nog onbekend schrijver zocht een beroemden componist voor een tekst. Ik bracht hen bij elkander, en het was aardig om te zien, hoe ieder hunner ter nauwernood de overtuiging verheelde, dat hij den ander een groot offer bracht. Doch zij konden geen van beiden wachten, en daarom kwamen zij overeen, op bepaalde uren bij elkander te komen, om zich met elkander te verstaan!

De geheele zaak was mij bijna ontgaan, toen ik door het wederverschijnen van het ‘moederken’ me haar weder herinnerde.

‘Waar zijt gij toch zoolang geweest, moederken?’ vraagde ik. ‘Gij zijt toch niet ziek geweest?’

‘Ik niet, dokter,’ gaf zij treurig lachend ten antwoord, ‘maar mijn zoon was bijna gestorven?’

‘Och,’ riep ik deelnemend, ‘wat scheelde er aan?’

‘Hij heeft te veel gewerkt en zich daardoor eene zenuwzinking-ziekte op den hals gehaald; vier weken lang heb ik aan zijn bed gezeten en het was vreeselijk om aan te hooren, zooals hij ijlde?’

‘Maar wat doet hij dan eigenlijk, moederken?’

‘Ge moet weten, dat hij wat voor het opera maakt,’ antwoordde de oude dralende.

[pagina 83]
[p. 83]

‘Is 't waar?’ riep ik verstomd en ik zag plotseling het dagblad weer voor mijne oogen, zonder dat dit er was. - ‘Die jongman was uw zoon?’

De oude vrouw knikte en hare oogen helderden op, terwijl de mijne donker werden.

‘Hij spreekt maar altijd van u, dokter,’ ging de oude voort, nadat zij mij tijd gelaten had, om van mijne verwondering te bekomen: ‘en gij waart altijd zoo vriendelijk voor mij! - Misschien vervult ge den wensch eener arme moeder en.... ge bezoekt hem eens!’

Ik beloofde haar dat gereedelijk, doch vraagde nog: ‘Is dat uw wensch, moeder, of de zijne?’

Zij scheen mij te begrijpen, want zij antwoordde kalm lachende: ‘De zijne, en mij zult ge hiermede een groot genoegen doen!

Den anderen dag na den middag was ik er. De kleine woning was eenvoudig doch niet zoo heel armoedig gemeubeld; en op een helder bed lag de jonge componist, wiens overdreven zucht naar roem hem bijna ten grave gevoerd had. - Hij geleek haast eene schim, zoo doorzichtig waren zijne anders zoobleeke gelaatstrekken. - Zijne vingers speelden weer, als in het bierhuis aan het tafeltje, onrustig op het deksel piano, toen hij op mijne vraag naar zijn opera antwoordde: ‘O! het zal in orde komen. Ik heb er gedurende mijne ziekte altijd aan gearbeid, - het zal dus in orde komen, - wanneer slechts de tekst beter ware.’

Ik moest tegen mijn vast voornemen in lachen, toen ik antwoordde: ‘Nu, misschien geeft de schrijver vergunning, dat wij eenige veranderingen in den tekst maken!

“O, dokter, als ge dat gedaan kunt krijgen,” en zijn gezicht helderde geheel op, dan bleef mij niets te wenschen over!’ - Hierop sloot hij, alsof hij moede was, de oogen! Mijne blikken vlogen snel door de kamer om spoedig weer tot hem terug te keeren.

‘Ik weet wat ge denkt,’ voer hij plotseling en zich een weinig oprichtend, voort; ‘de menschen zijn zoo wreed en hebben mij zoo dikwijls met hun bijtenden spot gekrenkt - en mijne oude moeder wist het - en het was haar wensch - dat wij elkander op publieke plaatsen niet zouden kennen!

Ik zweeg een tijd lang en was niet eens verwonderd, dat hij mijne gedachten geraden had en zeide daarna met deelneming: ‘En zij draafde door wind en weder naar de publieke plaatsen en haalde drievoudig op wat uwe opleiding kostte?’

‘Ja,’ zeide hij met een zwaarmoedig hoofdknikken, ‘en zij duldde niet dat ik op bals speelde, omdat ik daarvoor te zwak was, en zij zorgde voor alles, alles wat ik noodig had en ik.... kende haar niet, wanneer wij ons door vreemden omringd zagen! - Toen kwam mijne ziekte, die God mij toezond, ik weet het! Het werd mij uit de zorgvolle verpleging duidelijk wat moederliefde is en - ik schaamde mij! - Veroordeel mij niet! Wanneer ik weder gezond ben zal het anders worden en ik zweer u, wanneer mijn opera opgang maakt, hetgeen God geve, dan zal ik haar aan mijn arm in triomf naar het bierhuis brengen; 'k zal haar voor het oog van alle menschen om den hals vallen en zij zal niet meer door wind en weder uitgaan, - dat zweer ik u!’

‘Houd u bij dien eed, Berger,’ zeide ik, hem getroffen de hand reikende, ‘en het zal u niet tot ongeluk zijn!’

Twee maanden daarna was het opera gereed en de jonge componist stelde in persoon alle middelen in het werk om het opgevoerd te krijgen. Hopen en vreezen, - de tusschentijd met gouden droomen doorweven, - dan plotseling alle begoocheling ontnomen. - Twee besturen hadden het stuk koel van de hand gewezen. - Wie kent niet de moeilijkheden van de eerste schrede op de kunstenaarsloopbaan?

Vertwijfeld en geheel ter neergeslagen kwam Julius Berger tot mij en verzocht mijne ondersteuning. Het trof al weder, dat een geliefd tooneelist een paar kleine stukken voor zijne benefice voorstelling noodig had, en ik zeide tot den componist, dat dit voor onbekende schrijvers de geschiktste wijze was om bij het publiek bekend te worden. De tooneelspeler met wien ik bevriend was, maakte er kennis mede, de operette werd beproefd en ter opvoering aangenomen. Eerst kwamen de repetitiën met hunne groote teleurstellingen en moeilijkheden en de kleine opwekkende, aangename oogenblikken, en eindelijk was de lang verwachte en toch zoo gevreesde dag der eerste opvoering daar! - De zaal was eivol en het eerste der vier nieuwe stukken, die, met de vereering van het publiek voor den beneficiant, samen hadden moeten werken om een talrijk publiek te verkrijgen, werd uitgefloten. - Gedurende de opvoering van het tweede stuk, dat een gelijk lot scheen te beurt te zullen vallen, ontmoette ik den jongen componist op het tooneel en bemerkte dat zijn anders zoo sterk gevoel van eigenwaarde hem geheel en al verlaten had. - Hij was bij voorbaat al meer dood dan levend en leunde bevende tegen de tooneel-decoratiën.

‘Het valt, het moet vallen, ik weet het - de tekst!’ klaagde hij en beefde van aandoening. Het deed mij leed en ik zeide derhalve troostend tot hem:

‘Hebt ge er alles aan gedaan, Berger, wat ge er aan doen kondet?’

‘O ja, dokter, ik heb, als 't ware, mijn hartebloed er aan gegeven!’ betuigde hij.

‘Welnu dan,’ antwoordde ik, ‘laat dan maar gaan! Ge kunt er met uw angst toch niets aan veranderen Vertrouw slechts op God en denk aan hetgeen gij Hem bezworen hebt!’

Hierop werden wij van elkander gescheiden door een werkman, die een bestoven rozenstruik droeg, welke met stijfsel aan latten vastgeplakt en netjes uitgeknipt was. Ik ging weder op mijne plaats bij het publiek, bij hetwelk hoe langer zoo meer het verlangen oprees, dat de gordijn vallen zou. Er heerschte eene hoogst bedenkelijke stemming bij het auditorium en ik begon erg te vreezen voor de operette van den zoon van ‘moederken’. Doch wat valt er te rekenen op het oordeel van het publiek eener groote stad? Zooeven had het gericht gehouden over twee stukken van gunstig bekende schrijvers, wien het menig vroolijk uur te danken had. - En nu kwam het derde stuk - de kleine operette. - Het programma werd voor den twintigsten keer nog eens gelezen. - ‘Nette titel! - Maar wie is Berger? - Wie heet er Berger?’

Niemand kende hem. - Had dit veelhoofdig monster instinkt? Ve[r]moedde het dat hier het levensgeluk van een talentvol jongeling door een vriendelijk lachje en een paar welgemeende bijvalsbetuigingen te bevestigen was? - Evenals bij het eerste nummer bemerkte men, dat op alle plaatsen de wensch bestond, zich een weinig te kunnen vermaken - ‘Bravo!’ klonk het hier en daar en de gezichten helderden meer en meer op! Nu kwam de eerste zangeres, de erkende lievelingzangster van het publiek, met een vroolijk en opgewekt lied, dat algemeen beviel. - Het lot was beslist en ik ging naar het tooneel om mijn beschermeling te zien. Hij vreesde nog altijd dat het veranderen kon; maar van alle kanten kwam men hem moed inspreken.

De eerste tenor zeide in het voorbijgaan: ‘t Hoofd omhoog, wij zijn nu den berg over!’

De bestuurder kwam kort daarop ook naar ons toe en zeide plagend: ‘Hebt ge eene “scheer” aan, mijnheer Berger! Zoodra om u geroepen wordt, dan breng ik u voor den dag en 'k laat fanfares blazen!’

De jongen was boven de wolken van geluk.

‘Is uwe moeder ook in de zaal!’ vraagde ik hierop terstond.

‘Ik weet het niet,’ antwoordde hij nog altijd angstig luisterende naar de zijde van het auditorium, - ‘ze zou voor geen geld ter wereld hier willen zijn, en toch geloof ik, dat zij er is, maar in alle geheim!’

Het slotkoor was begonnen en alles liep uitmuntend af - De zangers werden teruggeroepen en terstond daarop verhieven zich een paar stemmen, die den componist verlangden te zien. De menigte stemde oogenblikkelijk hiermede in en als een wervelwind bruischte het in alle tonen door elkander: ‘Berger! Componist! Componist! Berger!’

De tenor en de eerste zangeres namen den sidderenden en bevenden man in hun midden en traden met hem vooruit! Terwijl de gordijn omhoog getrokken werd, blikte ik overal rond om te zien, of ik te midden der donkere menigte niet de plaats vinden kon, waar naast het jonge hart een oud en trouw hart het luidste en vroolijkste onder al de duizenden klopte.

Een half uur later verlieten de laatste achterblijvers den schouwburg, terwijl de bestuurder en eenige kunstvrienden in den gang bij het bureel pratend op en neer gingen. Ik bevond mij in het midden van die groep, toen Julius Berger, ten toppunt van geluk, ons met een enkelen groet wilde voorbijgaan. - De bestuurder bemerkte hem en riep hem terug. ‘Ik wil voor u doen wat ik kan,’ zeide hij en gaf hem de hand. - Het is een schoon begin! Maak spoedig eens een grooter stuk. Uw honorarium kunt ge den dag na iedere opvoering krijgen!’ - Ook de andere heeren spraken hem vriendelijk toe, hetgeen hij echter maar half scheen te hooren; want zijne oogen dwaalden door den grooten en spaarzaam verlichten gang.

Ja, ja, daar staat ze, in hare ouderwetsche kleeding, met de versleten kap op het grijze hoofd in den donkersten hoek, zoo bescheiden, als ware zij eene dienstbode, die op haar heer wachtte! - Ik sloeg beiden oplettend gade! Daar ziet hij haar, en God zij dank, moedig loopt hij op haar toe, trekt haar in het licht en sluit haar in zijne armen! Ook zij weende en streek hem het lange haar glad, dat door den tocht die in den gang was, naar de zijde van de straat heenwoei.

‘Dat is zijne moeder,’ zeide ik, mij tot den bestuurder wendende, en ik besefte dat dit oogenblik hem meer voordeel kon aanbrengen dan elke andere aanbeveling, - ‘zijne moeder, eene brave, oude vrouw, die dag en nacht voor hem gewerkt heeft!’

‘Dat verheugt mij,’ antwoordde de bestuurder, ‘dan is hij ook een brave zoon; wij zullen hem er bovenop helpen!’

Het kleine opera is in één jaar veertienmaal opgevoerd en heeft zijnen componist eene aanstelling als bestuurder van een ander operagezelschap bezorgd. - Het ‘moederken’ verkoopt geene koeken meer; zij geniet thans hare welverdiende rust. - Maar heden nog houden regen en wind haar niet terug om te zien, hoe haar zoon den zwarten dirigeerstok voert; want dat is voor haar de hoofdzaak van de geheele geschiedenis.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken