Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5 (1888-1889)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (66.29 MB)

Scans (1432.93 MB)

ebook (59.76 MB)

XML (2.82 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5

(1888-1889)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Betsy.
Levin Schükking naverteld
(Vervolg.)

III.

Arthur begon de uitvoering van ons vastgesteld plan met bijzonderen ijver. Nooit in zijn leven, zelfs niet in zijne allerzwakste oogenblikken had hem de lust bekropen om ook slechts een sonnet te schrijven; daarom bestudeerde hij, om de rol van dichter goed vol te houden, de octavo-uitgaaf gedichten, totdat hij de schoonste regels zonder moeite en vloeiend kon voordragen. Hij begon zijn haar in 't midden te scheiden, deed zijn das af, sloeg het hemdboordsel om, en trachtte de verstrooide te schijnen, wanneer hij eene tas thee moest aannemen. Dit gelukte hem ook voortreffelijk.

Des maandags middags brachten wij hem met ons rijtuigje naar de statie. Nadat wij de paarden aan de zorg van onzen koetsier hadden overgelaten, begaven wij ons op het perron. We benoefden niet lang te wachten. De trein naderde, hield op en zijn bonte inhoud mannen, vrouwen en kinderen, reistasschen en hoedendoozen, die hier de plaats hunner bestemming hadden bereikt, verspreidde zich naar alle richtingen. Doch te vergeefs zocht ik onder de groepen naar eene dame, die aan mijne voorstelling van Betsy Sneider voldeed. Er kwamen genoeg brillen, maar geen enkele scheen naar een dichter te zoeken; ook waren er genoeg bejaarde dames, met een meer of minder melancholischen toon in de stem, maar zij hadden wel allerlei opmerkingen en voorzorgen voor hunne hoedendoozen, doch den weg naar mijnheer Helborn vroeg niet eene.

Ik wilde mij juist tot mijne vrouw en tot Arthur wenden, in de meening dat men ons bedrogen had, toen eene frissche, jeugdige stem dicht achter mij de vraag deed:

‘Kunt ge mij ook zeggen, welken weg ik moet inslaan naar het huis van den dichter Helborn?’

‘Pst,’ fluisterde ik haastig, terwijl ik Arthur even aanstiet, ‘nu begint het!’

‘Ik ben Helborn, mejufvrouw,’ zeide de jonge man zonder weitelen, terwijl hij zich tot de gesluierde gestalte wendde, die de vraag uitgesproken had. ‘Mag ik veronderstellen, dat ik met mijne briefschrijfster spreek?’

Het vrouwelijk figuurtje voor ons wierp haren sluier naar achteren met eene ranke hand, welke van gejaagdheid trilde, en het gezichtje dat zij dus onthulde, was geenszins dat eener bejaarde vrouw, maar integendeel dat van een ongeveer achttienjarig, inderdaad zeer schoon meisje, dat hevig bloosde en blijkbaar in eene wel pijnlijke, maar tevens allerliefste verlegenheid was.

Doch wat had den jongen Helborn in dit oogenblik zoo getroffen? Wat mocht de schuchtere sylphide hebben, dat den jongeling zoo ontstellen deed - zoozeer, dat hij alle kleur verloor en zich krampachtig aan mijn arm vastklemde?

‘Dat is zij - dat is zij!’ fluisterde hij mij zachtjes toe - ‘dat is de dame, die ik op het concert heb gezien!’

Ja - wie had dat kunnen denken. In 't begin vreesde ik dat deze plotselinge ontdekking hem allen moed tot de uitvoering van ons plan benemen zou - dat hij de schoone gelegenheid, die hem dus aangeboden werd, ongebruikt zou laten voorbijgaan. Maar neen, hij overtrof spoedig mijne stoutste verwachtingen. Alsof hij aanstonds begreep, welk voordeel hij had, wanneer hij haar zoo ongezocht het hof kon maken, verkreeg hij zijne geheele zelfbeheersching weder, en greep de hand van mejufvrouw Betsy Sneider.

‘Veroorloof mij, mejufvrouw,’ begon hij; ‘u naar het rijtuig te geleiden - het is slechts 't eenvoudig voertuig van een stil dichter, maar het verkrijgt meerdere waarde, zoo gij er gebruik van maakt.’

Beiden gingen vooruit; mijne vrouw en ik volgden hen van nabij en wierpen elkander ter sluiks verwonderde blikken toe.

‘Zij is in 't geheel zoo leelijk niet, als gij verondersteld hebt, madame Helborn!’ zeide ik zachtjes.

‘En evenmin eene lange, magere dame van rijperen leeftijd, zooals gij verwacht hebt,’ antwoordde zij glimlachend.

Wij moesten beiden bekennen, dat 't portret, hetwelk wij in onze gedachten van haar gevormd hadden, geheel onjuist was. Zij was, zooals we zeiden, een meisje van omstreeks achttien jaren, met groote bruine oogen, waarin eene eigenaardige zachte uitdrukking lag, een allerliefst gezichtje, dat, wanneer gij haar goedig toespraakt, uwe eigen gedachte scheen te weerspiegelen - en wie zou op eene andere wijze tot haar gesproken hebben?

Arthur hielp het jonge meisje in ons rijtuig, nam plaats naast haar, en nadat zijne tante en ik achter ingestapt waren, wendde hij zich gehee! onverschillig tot ons om en zeide lachend:

‘Mejufvrouw Sneider, veroorloof me, u met mijn oom en tante bekend te maken, die beiden het ongeluk hebben, doofstom geboren te zijn. Zij hebben langen tijd in een doofstommengesticht doorgebracht, en leerden elkander daar 't eerst kennen. Gelukkig hebben zij zooveel geleerd, dat zij alles verstaan wat men tot hen zegt, want zij letten op de bewegingen der lippen... voor 't overige zijn zij, helaas, geheel buiten staat...’

Die afschuwelijke, die volleerde deugniet! - Ik wist dat er zou volgen: ‘te spreken.’ Mijne vrouw en ik zagen elkander ontsteld aan, vreezende voor het verschrikkelijke woord, dat, de hemel weet hoe lang, onze tong zou binden; daarom greep ik Arthur bij den arm, schudde hem, en, mijne portefeuille uit den zak nemend, schreef ik haastig:

‘Zeg ten minste, dat we een beetje kunnen spreken, al zij 't ook onsamenhangend.’

De schelm zag mij met een spotachtig lachje aan, en schreef onder mijne woorden:

‘Als zij oud en leelijk geweest was - wie zou dan het pleizier gehad hebben? Ik geloof, dat ik voor de risico die ik had, wel iets mag rekenen.’

In de letterlijke beteekenis van het woord zaten wij beiden verstomd. Arthur klapte met de zweep, wendde zich weder tot zijne dame, en eindigde den volzin: ‘zij zijn geheel buiten staat eenig verstaanbaar geluid te doen hooren,’ en het lieve meisje reikte ons beiden de hand over de rugleuning harer zitplaats heên, met een gelaat vol kinderlijk medelijder.

‘Die arme, arme menschen,’ zeide zij tot den ondeugenden schalk. ‘En zij zien er toch zoo vriendelijk en zoo verstandig uit. Uwe tante heeft een aardig gezicht en uw oom heeft ook een zeer gezond en levendig uiterlijk, hoewel ik hem anders geenszins voor een nabestaande van een dichter gehouden had!’

‘En waarom niet?’

Betsy bloosde.... ‘Dat wil ik liever niet zeggen, omdat de arme man uw oom is, maar in zijne trekken heeft hij iets zoo prozaïsch.... Heeft hij wel eens een uwer schoone gedichten gelezen?’

‘Ik zal 't eens vragen. Oom, hebt ge wel eens een mijner schoone gedichten gelezen?’

Ik was al kwaad genoeg op hem, en door dit laatste werd mijne eigenliefde zoo gekwetst, dat ik rood in 't gezicht werd; ik maakte een beleedigend gebaar, en wees naar het vuil dat op de straat lag.

[pagina 108]
[p. 108]


illustratie
‘schoolblijven’, naar de schilderij van duverger.


[pagina 109]
[p. 109]

‘Hij zegt, jufvrouw, dat hij ze nooit gelezen heeft, en 't voor zeer onbeduidend en slecht gerijm houdt.’

‘Dat is sterk gesproken! En wat zijt gij goedhartig, om hem dan nog te huisvesten!’

‘Dat gevoelt hij ook wel, niet waar, oom?’

Gelukkig bracht het meisje het gesprek spoedig op iets anders.



illustratie
poolsche weg in november, naar de schilderij van kowalski.


‘Weet gij, mijnheer Helborn,’ zeide zij tot mijn neef, ‘dat gij in een zeker opzicht voor mij... ik weet niet, hoe ik 't uitdrukken moet - eene soort van verrassing zijt?’

‘Hoe meent gij dit?’

‘Toen ik van middag in den trein zat, dacht ik na over het vreemde bezoek, dat ik u brengen zou. Ge moet het niet verder vertellen, maar mijn voogd weet niet dat ik naar hier vertrokken ben. Ik sta op geen goeden voet met mijn voogd - doch, wanneer men geene nadere bloedverwanten heeft, kan men nu eenmaal niet buiten zulke strenge heeren. Ik dacht, wat de menschen zouden zeggen, wanneer ze hoorden, wat ik gedaan had. En dan dacht ik ook: misschien is de dichter ten stutte een mensch

[pagina 110]
[p. 110]

zooals alle andere; misschien heeft hij eene lastige vrouw, die mij onbeschaamd noemt, en wie weet wat al niet meer, omdat ik eenvoudig eens kom zien, hoe een dichter er uitziet, zonder dat ik daartoe door hem verzocht ben. Misschien ontvangt hij mij uiterst koel en afgemeten, en verzoekt mij niet eens, mij van hoed en mantel te ontdoen en te gaan zitten. Van deze zijde had ik de zaak vroeger in 't geheel niet beschouwd en ik werd door deze vragen eensklaps zeer verontrust... ik besloot maar niet naar uwe woning te vragen, en aan de statie te wachten, tot ik met den volgenden trein terug kon keeren. En nu ben ik zoo vroolijk, omdat gij niet zoo kwaad zijt als ik vreesde, maar integendeel, geheel zooals ik hoopte, dat gij zoudt zijn - uitgezonderd...’

‘Uitgezonderd wat, mejufvrouw?’

Het jonge meisje bloosde hevig, terwijl zij half weifelend antwoordde:

‘Uitgezonderd, dat ge veel jonger zijt en er veel beter uitziet, dan uw portret schijnt. - Gij gelijkt niet 't minst op het portret, dat van u bestaat.’

Dat was waarlijk zeer vleiend voor den doofstommen man op de achterbank. Mijne trouwe gade zag me met eene uitdrukking van gramschap aan, en het viel haar moeielijk nog langer te zwijgen. Het besproken portret was ongeveer twintig jaren geleden, kort na mijn huwelijk, vervaardigd: het gaf mijne trekken met de meeste getrouwheid weêr, juist zooals ik er uitzag toen mijne geliefde echtgenoote voor mijne beminnelijkheid de vlag had gestreken. Een beroemd lid der academie van beeldende kunsten had het zich tot eene eere gerekend het te mogen schilderen. Ik had daaraan zes pas ontloken rozen geofferd; bij elke zitting droeg ik eene nieuwe in mijn knoopsgat. Elke lok was zorgvuldig gekruld en werd door de beste pomade in bedwang gehouden. En nu te moeten hooren, hoe, achter mijn rug, een jongen pronker, die het haar langs de slapen platgestreken draagt, wordt toegefluisterd, dat hij er veel jonger en beter uitziet! - O tijden, o zeden!

Natuurlijk waren wij beiden in eene alleraangenaamste stemming, toen het rijtuig voor ons huis stilhield. Tot blijkbare verwondering van mijne poëtische vereerster, of liever vereerster van mijn neef, vond zij deze landelijke eenzaamheid niet in een geheel verwilderden toestand, dat anders wel romantisch geweest was - maar zij zag een huis in 't midden van een tuin, met kiezelwegen, rozenstokken en bloembedden. Men bracht haar naar een lief, net vertrekje, en terwijl zij zich hier eenigszins van de ongemakken der reis herstelde, maakte mijne vrouw en ik van de gelegenheid gebruik om aan het andere einde van het huis onze aanmerkingen over het gedrag van den heer Helborn Junior op eene niet doofstomme wijze kenbaar te maken, en hem persoonlijk mede te deelen.

Maar Helborn Junior hield eene levendige rede tot verdediging zijner handelwijze.

‘Houdt uwe gemakkelijke rol slechts een kort poosje vol,’ zeide hij; ‘ik zelf verlies er het meest bij, want nu hoor ik niet meer de zachte en vriendelijke klanken uit den mond mijner tante, en de poëtische gedachten van mijn oom; maar bedenkt eens wat uwe voordeden zijn. Ge kunt verzekerd zijn, dat de jonge dame, die nu als juffrouw Betsy Sneider haar toilet maakt, over korten tijd mevrouw Helborn Jr. is; ge kunt dus tegenwoordig zijn bij al de pikante tooneelen, die nog komen zullen en gij, dichterlijke oom, welk genot wordt u hierdoor onverwachts aangeboden: gij zult de voortdurende ontwikkeling van eene liefdegeschiedenis kunnen gadeslaan, die haren oorsprong in eene grap heeft, en die ge slechts in schrift behoeft te brengen, om allen vroegeren roem te verduisteren. Stel u dat eens goed voor -- en wat een prachtigen titel kunt ge daarvoor nemen: ‘De aangename vergissing,’ gedicht van een doofstomme, of ‘de valsche Helborn en zijn huwelijk met eene op poëzie verzotte jonge dame...’

‘Ge zijt een ware deugniet!’ viel ik hem in de rede.

‘Ge kunt deze stof in verschillende vormen verwerken, al naar ge verkiest,’ vervolgde hij, zonder zich te laten storen: ‘of als een blijspel in vijf bedrijven; of als eene dichterlijke vertelling in tien zangen, zooals Byron's Don Juan, of zachter dwepender, als...’

‘Vrouw,’ zeide ik, ‘de schelm drijft tot het uiterste den spot met ons - maar in den grond der zaak heeft hij geen ongelijk, nu ik heb wel lust mij in de rol te schikken, die hij ons opgelegd heeft.’

‘Ge praat schoon, antwoordde mijne onverzoende vrouw - gij kunt er wel voordeel van hebben wanneer gij nu den mond houdt en er later gedachten over maakt; maar ik ben slechts eene vrouw en geen poëet, mijne tong wil zich nu en dan bewegen, ik heb mij nooit toegelegd op het stomzijn!’

In spijt van dit protest moest mijne huisvrouw ten slotte toch toegeven aan de dringende beden van den verliefden jongen, die vast scheen te gelooven, dat de zaak moest blijven, zooals hij haar geregeld had, of dat hij anders zijn geluk zou verliezen.

(Slot volgt.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken