Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5 (1888-1889)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (66.29 MB)

Scans (1432.93 MB)

ebook (59.76 MB)

XML (2.82 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5

(1888-1889)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 113]
[p. 113]

[Nummer 15]

Onze gravures.

De Rooker.



illustratie
de rooker, naar de schilderij van claus meyer.


Al is het nu juist geen kop van Frans Hals, toch is deze zeventiende eeuwsche rooker een ferme kerel, en de kunstenaar, die hem op het doek bracht, heeft blijkbaar de forsche mansportretten der Hollandsche school tot voorbeeld genomen. Mogen toch gelaats type, kleeding en omgeving niet beslist een bepaalden landaard kenmerken, de dampende pijp geeft hem eene bijzondere familie overeenkomst met de rookers en drinkers der Hollandsche en Vlaamsche meesters. Hij komt ons bekend voor, als hadden we hem reeds vroeger in een onzer museums ontmoet. Toch missen wij op zijn wel wat norsch gezicht dat gulle en ronde, wat ons in de welgedane koppen der oud-Hollandsche schilders tegenlacht. Maar die kloeke Hollanders treffen we dan ook gewoonlijk bij den maaltijd of althans in vroolijk gezelschap aan, terwijl deze ‘op zijn eenigheid’ heeft zitten schransen,en ons nu met de pijp in de hand half verbaasd aanziet, als verwonderde hij er zich over in zijn rustuurtjedoor ons bespiedteworden.

‘De Non.’

Het is waarlijk geen wonder dat de kinderlijke verbeelding van onbeschaafde volken zoo vaak in rotsen of bronnen, die zich door eene bijzondere vorming onderscheidden, de gedaante van goede of kwade geesten, van goden of duivelen meende te herkennen; dat ze de hemelhoog opgestapelde berggevaarten voor geheimzinnige godenburgten aanzag en grotten en spelonken beschouwde als lustverblijven, opzettelijk voor het genoegen van kaboutermannekens aangelegd. De grillige hand der natuur heeft hier en daar bouwwerken en beelden gevormd, die men zou aanzien voor de schepping van met rede begaafde wezens.

Schijnt niet de beroemde grot van Han een reuzentempel, even indrukwekkend als de statigste gothieke dom? En meent niet de opgetogen bezoeker in de Blauwe Grot van Capri, met haar golvend azuur en hare wanden van tintelend zilver, een dier lustoorden van waternimfen te aanschouwen, waarvan de dichters der oudheid zinden?

Maar niet enkel als bouwmeester, ook alsbeeldhouwertreedt de rusteloos werkende en scheppende natuur op, en zoo vertoont ons de gravure in dit nummer eenvrouwebeeld, door haar gevormd en als door kunstenaarshand uit graniet gebeiteld. Aan de woeste en grillig uitgekapterotskust van Istrië, langs de Adriatische zee, nabij Duino verheft zich ‘de Non,’ een reuzenstandbeeld, van welks afmetingen men zich eenigermate een denkbeeld kan maken, wanneer men let op den roeier, die aan den voet van het gevaarte zijn boot over de golvende baren stuwt.

‘Zij maar wijs, lieve, moeder komt!’

Met die bedarende woorden wordt de spartelende kleine gesust, die van ongeduld zit te springen en het reeds uitkraait van pleizier in de blijde verwachting van de versnapering, die

[pagina 114]
[p. 114]

voor haar wordt gereedgemaakt. Moeder, die er schik in heeft, rept zich zooveel zij kan; maar melk in eene flesch overgieten, nog wel zonder trechter is, eene karwei, waarbij overhaasting slecht te pas zou komen. Ze durft niet van den lepel opzien en vergenoegt zich met eene lachende aanmaning tot geduld. Zusterken die een schotel ophoudt voor het morsen, wendt zich naar de kleine woelige om en poogt ze gerust te stellen: de deugniete mocht anders in hare luidruchtigheid eens van de hooge aanrechttafel tuimelen, waarop men haar zoolang een plaatsje gegeven heeft. Geduld maar, kleine springer; nu hebt ge nog maar te vragen en aanstonds is de bezorgde moeder bereid, om de wenschen van hare lievelinge te bevredigen; er zullen misschien nog wel eens tijden komen, waarin uwe verlangens niet zoo gemakkelijk meer zullen ingewilligd worden en ge wat meer geduld zult moeten oefenen.

Moedervreugde.

Eene ‘caricatuur van den hond’ heeft men indertijd den mops genoemd, die eigenlijk een kleine bulhond is met eigenaardig afgestompten snuit en gekrulden staart. Tegenwoordig is hij onder den Engelschen naam van puck weer sterk in de mode. Er was een tijd, dat iedere dame haar mopsken hebben moest, en het scheen wel dat deze plompe, norsche hondensoort de eenige was, die op den titel ami de l'homme, door Buffon plechtig aan den hond uitgereikt, aanspraak maken mocht. Sedert stierf de mops uit, tot dat hij in onze dagen eensklaps, schoon onder een anderen naam en in heel wat bevalliger vorm, dan onze overgrootmoeders gekend hebben, weer te voorschijn kwam.

Pucky is niet zoo dik en log en ook niet zoo wantrouwig en knorrig als de ouderwetsche mops; integendeel onderscheidt hij zich door eigenaardig voorkomen en manieren en zekere gemoedelijke vriendelijkheid gunstig van zijn voorganger.

Op het aardig tafereeltje der Duitsche schilderes Minna Stock zien wij zulk een beestje in het volle genot der moedervreugde, van een talrijk kroost omringd. De moeder heeft tot kinderkamer den hoek van een stal gekozen, bewaakt daar de kleinen met trouwe zorg en verheugt zich in den voorspoedigen groei van hare veelbelovende spruiten. Zoowel de groote hond, als de koddige jonge kleuters zijn met verrassende waarheid weergegeven op ons tafereeltje, waardoor de kunstenares zich het dierengenre volkomen meester toont.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken