Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5 (1888-1889)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (66.29 MB)

Scans (1432.93 MB)

ebook (59.76 MB)

XML (2.82 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5

(1888-1889)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 129]
[p. 129]

[Nummer 17]



illustratie
eene verloren kerk


[pagina 130]
[p. 130]

Onze Gravures.

Eene verloren Kerk.

Een ijzige noordenwind - dus verbaalt een reiziger, die voor eenige maanden den bouwval bezocht, op onze eerste bladzijde afgebeeld - gierde over de duinhoogte; onbarmhartig schudde hij de ontbladerde boomen en struiken, die zuchtend bogen onder zijn geweld. Grauwachtig blauwe wolken joegen langs den hemel en de Pommersche landweg, dien ik volgde, zag er treurig uit. Mijn rijtuig bleef in het slijk steken. Zelfs de poëzie der talrijke windmolens wilde in dit barre weer niet op mij werken. De bekende Pommersche ganzen, ware prachtexemplaren, vlogen luid snaterend voor mij op. Overigens omgaf mij een eenzaam landschap in echte herfststemming; met stroo gedekte hutten, poelen en plassen, waar wij echter recht door heen reden, zoodat de spatten mij in het gezicht vlogen en mijne kleeren bemorsten.

‘Daarboven ligt Hoff,’ zei mij de koetsier, met de zweep de richting aangevend.

En daar lag de oude kerk voor mij.

In wijden omtrek overziet zij de heele streek; op de eenzame duinen, hoog boven de zee uitstekend, verheffen zich hare oude eerwaardige muren, romantisch als een burgslot aan het meer, want geen kerktoren herinnert meer aan hare vroegere bestemming. Door de open vensters stoof huilend de wind en buiten, diep onder mij, stormde de wilde zee.

Het verlaten bedehuis moet op twee na het oudste van Pommeren zijn en werd door bisschop Otto, die in 1124 tot bekeering der Heidenen naar Pommeren trok, gebouwd. Van dien tijd dagteekent ongetwijfeld het in romaanschen stijl opgetrokken oudste deel der kerk. De andere kant vertoont reeds vensters, waar de rondboog in den spitsboog overgaat, terwijl de voorgevel, op onze gravure zichtbaar, een zuiver gothiek portaal met afgebrokkelde spitsen te zien geeft.

Van de kleine rustbank, links tegen dat portaal aan geplaatst, geniet men een heerlijk vergezicht over het westelijk gelegen grootsche duinlandschap en over de Oostzee, vooral schilderachtig wanneer aan den verren gezichteinder boven den onmetelijken waterspiegel de zon van het landschap afscheid neemt en hare laatste stralen den ouden bruinen bouwval kleuren met een roeden gloed.

Hoe welsprekend verbalen ons die van ouderdom donkergebruinde muren van de vele geslachten, die daarbinnen hunne gebeden hebben gestort!

Toen ten gevolge van den onophoudelijken aandrang der golven en het ruwe winterweer stuk voor stuk van den grond rondom de kerk in de diepte verzonk en door de golven verzwolgen werd, gaf de regeering in het jaar 1874 bevel, het gebouw te sluiten.

Van de meubels der kerk zien wij thans niets meer: noch altaar, noch preekstoel, noch orgel, noch het koorgestoelte uit het jaar 1582; zij zijn verdwenen evenals de kerkbanken met hunne plat-Duitsche opschriften. Een dicht grastapijt vervangt den steenen vloer en in plaats van het kerkgewelf ziet de blauwe hemel op de bruine, deels nog gewitte muurbrokken neer. Op een sluitsteen van een der vijf koorvensters bemerken wij nog een oud geschilderd kruis van de ridders der Duitsche orde.

Onder het voormalig priesterkoor vóór het altaar liggen in de onderaardsche grafkapel nog de lijken der geestelijken en waarschijnlijk ook van de voormalige bezitters der heerlijkheid, naar men zegt in goeden staat.

Vroeger stond de kerk ver van zee verwijderd, maar met ieder jaar werd de afstand kleiner; onophoudelijk knaagde de waterwolf haar den bodem onder de voeten weg en vooral van Februari tot April werden soms heele stukken grond ineens door de golven verzwolgen. De bodem, waarop de kerk zich verheft, bevat namelijk veel leem, valt nu na aanhoudenden strengen vorst de dooi in, dan wordt de hard bevroren aarde opgelost, brokkelt stuk voor stuk af en stort in de baren. Daarbij komen dan nog de stormvloeden, die den grond ondermijnen en wegrukken.

Nog in het jaar 1806 was de kerk 48 voet van het strand verwijderd, terwijl thans de voet van den bezoeker niet meer in staat is, de naar zee gekeerde noordzijde te betreden, daar de kerk vlak aan den rand der steile helling staat. Er is geen voet breed land meer overgebleven.

Het is eene weemoedige gedachte dat deze oude muren, vanwaar eeuwen lang de kerkklokken ver over land en zee de geloovigen ten gebede riepen en waarbinnen met de plechtige orgeltonen zoovele vrome verzuchtingen ten hemel rezen, weldra de prooi zullen worden van de onverzadelijke baren, die reeds gulzig wachten op hunnen buit. Aangrijpend moet hier indertijd de godsdienstoefening zijn geweest, als de zee haar statig geruisch met de galmen des orgels mengde, en diepen indruk moet het woord Gods hebben gemaakt op de geloovige gemoederen, die te midden dezer grootsche natuur zoo recht moesten gevoelen hoe zij in Gods hand waren. De vromen, die hier eenmaal ter kerke kwamen, mogen er zelfs niet ongestoord op het kerkhof rusten. De telkens omgewroete aarde legt hun lang begraven gebeente weer bloot en ofschoon de oude schoolmeester die eerbiedwaardige overblijfselen weer bedekt, hij kan niet verhinderen, dat zij na eeuwen lang daar gerust te hebben, eenmaal het lot der kerk zullen deelen. Het godshuis met zij ne sinds lang ontslapene gemeente zal spoedig in de gapende diepte storten en daar beneden zullen de overblijfselen der kerk met de menschelijke gebeenten voor immer door de golven der Oostzee worden bedekt.

Nederlandsche Bisschoppen in andere werelddeelen.

België en Nederland mogen zich beroemen een groot aantal hunner zonen in verre wereldstreken te zien arbeiden aan de voortplanting des geloofs, en beide kleine landen streven in dit opzicht menige groote katholieke natie op zijde. Jaarlijks vertrekken een aanzienlijk getal Belgen en Hollanders naar Zuid, Oost en West, om hetzij als missionaris de boodschap des heils te brengen aan duizenden ongelukkige heidenen, of als priester in de reeds gevestigde christen-gemeenten werkzaam te zijn, of als geestelijke broeders en zusters zich te wijden aan de godsdienstige opvoeding van jonge negers, Javanen of Chineezen.

In dit nummer geven wij de portretten van een zevental Nederlandsche kerkvoogden; twee aartsbisschoppen en vijf bisschoppen, door den Heiligen Vader als herders gesteld over de wijd verstrooide Christenkudden in de uitgestrekte bisdommen en vicariaten van Azië en Amerika.

Te midden van het doorluchtige zevental prijkt de algemeene opperherder der omvangrijke Oostindische koloniën, mgr. A.C. Claessens, aartsbisschop van Sirace, apostolisch vicaris van Batavia, kamerheer van Z.H. den Paus en ridder van den Nederlandschen Leeuw. In 1818 te Sittard geboren, werd de waardige prelaat in 1842 priester gewijd en in 1874 op den bisschoppelijken zetel verheven.

In West-Indië zijn twee bisschoppen, als hoofden van het apostolisch vicariaat van Curaçao en dat van Suriname. Het eerstgenoemde vicariaat wordt sedert den 12en Sept. van het vorig jaar bestuurd door mgr. H.A. Joosten, onder den titel van bisschop van Marciana. In 1837 te Nijmegen geboren, trad deze in 1858 in de orde der Dominicanen en werd in 1863 te Utrecht tot priester gewijd. Achtereenvolgens was hij professor te Nijmegen, novicenmeester en professor te Huissen, vervolgens prior aldaar, tot zijn vertrek als vicaris-generaal naar Curaçao in Mei 1875. In 1884 naar het vaderland teruggekeerd, was hij werkzaam als prior te Nijmegen tot zijne benoeming als bisschop van Marciana.

Aan het hoofd van het Apostolisch Vicariaat van Suriname staat Mgr. H. Schaap onder den titel van bisschop van Hittelonië. Mgr. Schaap is in 1823 te Amsterdam geboren, trad in 1845 in de congregatie van den Allerheiligsten Verlosser en werd in 1850 priester gewijd. In 1874 vertrok hij naar de missie van Suriname, werd in 1876 tot provicaris der missie aangesteld en in 1880 tot Vicaris Apostolicus verheven.

De aartsbisschop van New-Orleans is Mgr. Janssens, een Tilburger van geboorte; hij aanschouwde in 1842 het levenslicht, deed zijne lagere studiën in het seminarie te St. Michiels-Gestel, werd in 1860 te Leuven tot priester gewijd en vertrok nog in hetzelfde jaar naar Amerika, waar hij al spoedig verheven werd tot vicaris-generaal van het bisdom, waar hij werkzaam was. In 1881 beklom hij den bisschoppelijken zetel van Natchez, dien hij thans voor den aarstbisschoppelijken stoel van New-Orleans verwisseld heeft.

Een ander Nederlandsch bisschop in Noord-Amerika is Mgr. J.M. Lemmens, die kort geleden door den H. Vader tot opvolger werd aangewezen van den jammerlijk vermoorden Mgr. Seghers. Zijne beeltenis in dit nummer stelt den 38jarigen bisschop nog voor in zijne eenvoudige kleeding als missionaris. In 1850 te Schimmert, in Limburg geboren, studeerde Mgr. Lemmens met groote onderscheiding achtereenvolgens te Rolduc en te Leuven, werd in 1875 te Brussel tot priester gewijd en vertrok in het volgend jaar als missionaris.

De plechtige bisschopswijding van den jeugdigen prelaat, op 5 Augustus 11., werd door vier bisschoppen, een aartsbisschop, zes en twintig missionarissen en duizenden toegestroomde geloovigen bijgewoond.

In de onmetelijke steppen van Mongolië, vinden wij ook twee Nederlanders als bisschoppen gezeteld. Vooreerst Mgr. F.H. Hamer, bisschop van Thremithe, Vicarious Apostolicus van de provincie Kansoe en geheel het westelijk gedeelte van Tartarije. In 1840 te Nijmegen geboren, werd Mgr. Hamer in 1864 te Utrecht priester gewijd, sloot zich in hetzelfde jaar aan bij de congregatie te Scheutveld bij Brussel, om reeds in het jaar daarop naar Mongolië te vertrekken. Hij werd in 1878 door den H. Vader met de bisschoppelijke waardigheid bekleed en kwam het volgend jaar in zijne verblijfplaats Leangtsjeoe in China aan.

Mgr. Th. H. Rutjes eindelijk, bisschop van Eleutheropolis en Apostolisch vicaris van Oostelijk Mongolië, woont te Soengsjoetsweetse in Kwantong. Hij werd in 1844 te Duiven geboren, deed zijne lagere studiën in het seminarie te Kuilenburg, toonde reeds als knaap eene groote voorliefde voor de Missiën en begaf zich eveneens naar Scheutveld om vandaar de lange reis naar Mongolië te aanvaarden.

Moge het hem en al zijne medebroeders in verschillende werelddeelen gegeven zijn, nog vele jaren met onbezweken kracht den herdersstaf te voeren over de vaak zoo uitgestrekte en verstrooide kudde, aan hunne vaderlijke zorg toevertrouwd.

De Heilige Vrouwen naar Gallië varend.

De schilderij van Henri de Gaudemaris, in dit nummer weergegeven, biedt ons eene treffend ideale voorstelling van eene vrome overlevering, die in Provence voortleeft en volgens welke de heilige vrouwen, waarvan het Evangelie melding maakt, onder de hoede der Engelen naar de Fransche kust zijn overgestoken.

Lazarus, de vriend des Zaligmakers, die door dezen van den dood werd opgewekt, zou wegens die wondervolle opstanding achtervolgd zijn geworden door de dweepzieke joden, die niet alleen zijn Goddelijken Meester, maar ook hem wilden ter dood brengen, om daardoor het wonder, dat hij niet ophield te verkondi-

[pagina 131]
[p. 131]

gen, te doen vergeten. Na des Heeren hemelvaart werd hij met zijne zusters Maria en Martha uit Jerusalem verjaagd, scheepte zich in en landde op de Gallische kust, ter plaatse waar thans de stad Marseille zich verheft. Hier stichtten zij eene kerk, waarvan Lazarus de eerste bisschop werd.

De kunstenaar, wiens meesterlijk doek een sieraad uitmaakte van den Parijschen Salon van 1886, stelt ons de heilige vluchtelingen voor in gezelschap van andere vrome vrouwen en vrienden, die hen naar het land der ballingschap vergezellen, en omringd van engelen, die hun vaartuig geleiden en voortstuwen naar de veilige kust.

In de dertiende eeuw werden de overblijfselen van Maria teruggevonden op eene plaats, thans Saint Maximin genoemd, die van Martha te Tarascon aan de Rhône en die der andere heiligen te St. Victor bij Marseille, Tevens ontdekte men verschillende documenten, die voor de echtheid dezer relieken getuigden.

Karel I, koning van Napels, was toenmaals, onder den titel van graaf, heer van Provence; maar daar de oorlog, dien hij tegen het huis Arragon te voeren had, hem te Napels terughield, had hij de regeering toevertrouwd aan zijn zoon Karel van Anjou, prins van Salerno. Deze werd in 1284 door de vloot van Arragon geslagen, krijgsgevangen gemaakt en herkreeg zijne vrijheid eerst vier jaren later. Hij schreef zijne verlossing toe aan de tusschenkomst van Maria Magdalena, voor wie hij, sedert de ontdekking harer overblijfselen, eene bijzondere vereering koesterde. Reeds had hij op de plek, waar die kostbare relieken gevonden waren, eene kerk gesticht en de plechtige overbrenging van het gebeente in 1270 bijgewoond. Hij schonk die kerk aan de Dominicanen, terwijl de prior van het bijbehoorende klooster, door den koning benoemd, rechtstreeks van den generaal zijner orde afhing.

Het voornaamste gedeelte der relieken, dat midden in de kerk in eene onderaardsche kapel lag, werd in 1660 gesloten in eene porfieren urn, door Paus Urbanus VIII geschonken en op het hoogaltaar geplaatst. Lodewijk XIV woonde met verscheidene rijksgrooten die plechtigheid bij, welke met bijzonderen luister verricht werd.

Het overige der relieken had men in de onderaardsche kapel gelaten, waar men ook het hoofd der heilige bewaart in een gouden, met diamanten versierd reliekschrijn, waarboven de kroon van Karel II, koning van Sicilië en graat van Provence, prijkt. Voor de reliekkas bevindt zich een beeld van geëmailleerd goud, voorstellende koningin Anna van Bretagne in knielende houding.

Op twee mijlen afstands van Saint Maximin, naar den kant van Marseille, stond het Dominicanerklooster, op eene hooge rots gebouwd en aan alle kanten door eenzame gebergten omringd; men noemt dit Sainte Baume, wat in het Provençaalsch Heilige Grot beteekent. Eertijds was het eene beroemde bedevaartplaats en nog altijd trekt het talrijke pelgrims.

Wat de H. Martha betreft, haar lichaam rust in eene fraaie onderaardsche kapel van de collegiale kerk te Tarascon, die onder hare aanroeping is gesteld. Haar hoofd wordt bewaard in een prachtig borstbeeld van verguld zilver, door koning Lodewijk XI geschonken.

Lazarus eindelijk wordt te Marseille vereerd als den eersten bisschop dier stad, welke zich beroemt zijn hoofd te bezitten, terwijl de kerk te Autun, aan hem gewijd, zijne verdere overblijfselen bevat.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken