Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5 (1888-1889)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (66.29 MB)

Scans (1432.93 MB)

ebook (59.76 MB)

XML (2.82 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5

(1888-1889)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Eese tweede liefde.
Naar het Duitsch
Van
Auguste von Osten.

‘Gij gaat dus niet meê naer de stad, Leonie?’ vroeg professor Arnold aan zijne jonge vrouw, die bij het hooren dezer woorden haastig de bloemen op hare bloementafel begon te verschikken.

Alleen het schoone profiel, waarop zich een lichte blos vertoonde, was zichtbaar voor den scherpen blik van haar echtgenoot, toen Leonie hem met bevende stem antwoordde: ‘Groote wandelingen, Otto, zijn niet meer geschikt voor mij, zij vermoeien mij te zeer; daarenboven gevoel ik mij in den laatsten tijd nog al zwak.’

Hare donkere oogen staarden onbestemd eerst op den tuin, die achter het huis lag, vervolgens op de stad, die zich reeds in de avondschemering verloor.

Arnold stond van de sofa op, frommelde het nieuwsblad, dat hij in de handen had, onwillekeurig ineen en stapte zwijgend de kamer op en neêr. Hij scheen in tweestrijd of hij de vraag, die hem op de lippen lag, aan zijne vrouw zou doen ja of neen, toen zij het hoofd omwendde en op een dringenden toon zeide:

‘Gij moet om mij niet tehuis blijven, Otto, ik zal mij bezig houden met de boeken, die gij mij gisteren hebt meêgebracht. Als gij mij wilt zeggen, wanneer gij terugkomt, zal ik u met een lekker kopje thee wachten.’

Zoo de schemering het niet verhinderd had, zou zij de smartelijke uitdrukking opgemerkt hebben, die zich voor een oogenblik op het gelaat van haren echtgenoot vertoonde. Hij bedwong zich, gaf zijne vrouw eene hand tot afscheid en zeide: Over een paar uren, zoowat tegen achten, denk ik wel terug te zijn.’

Op zijne kamer gekomen verloor hij zijne schijnbare kalmte. Snikkend verborg hij zijn gelaat in de kussens van de sofa. ‘Ik behoef er niet meer aan te twijfelen,’ riep hij uit, ‘Leonie wil ook heden van mijne afwezigheid gebruik maken om hare geheime bedoelingen ten uitvoer te brengen. Maar waarheen wil ze dan toch? Welk geheim verbergt ze? Ik moet zekerheid hebben, en toch durf ik mij die haast niet verschaffen. Wat zal ik ontdekken?’ Arnold streek met de hand over zijn gloeiend voorhoofd. ‘Heb ik den beker der smart, dien ik om de wille van deze vrouw drink, nog niet geledigd?’ riep hij op smartelijken toon uit. Toen greep hij haastig hoed en overjas en verliet het huis.

Toen hij eenige schreden was voortgegaan, keek hij om en zag Leonie aan het venster staan.

‘Ze wil zich overtuigen of ik vertrokken ben,’ dacht hij bij zich zelven. Nog eenige minuten lang volgde hij den weg, die naar Lubeck leidde, toen sloeg hij een zijweg in en liep haastig naar eene laan, die door eene achterdeur met zijn tuin gemeenschap had. Onhoorbaar zette hij zich in een prieel neder van waar hij alles kon zien wat in of uit het huis ging.

Zoo wachtte hij tien minuten, die hem eene eeuw toeschenen. Reeds was het bijna donker geworden - op eens hoort hij duidelijk eene klok slaan, en ziet toen hoe Leonie, in een langen mantel gehuld, gesluierd het huis verlaat en den weg naar de stad opgaat. Arnold durfde nauwelijks ademhalen, toen zij zoo dicht voorbij hem ging. Hij hield zich nog eenige seconden in zijne schuilplaats op en volgde haar toen voorzichtig. Nu Leonie de Holsten poort genaderd is, staat ze stil, ziet met een zoekenden blik om zich heen en schijnt besluiteloos of zij haar weg zal voortzetten. De professor verschuilt zich achter een boom; daar hoort hij een rijtuig naderen. Het is leeg, Leonie roept den koetsier toe dat zij wil meê rijden.

Terwijl de koetsier nog eenige woorden met haar wisselt, ziet Arnold radeloos om zich heen of er geen tweede rijtuig aankomt. Wat zal hij nu beginnen? Zou deze avond hem dan nog geene zekerheid geven? Doch het lot is hem gunstig; een ander rijtuig komt in de laan aanrijden, hij haast er zich heen en nauwelijks heeft zich het eerste rijtuig in beweging gezet of het tweede volgt op korten afstand.

Men reed de stad in en het kasteel voorbij, Leonie's rijtuig stond niet stil vóór men het kerkhof genaderd was en de grafsteenen zich als spoken voor de oogen vertoonden; Arnold krimpt ineen van schrik en slaakt een diepen zucht. Hij ziet Leonie uitstappen en in de poort verdwijnen. Hij blijft roerloos zitten, tot dat de koetsier hem eindelijk vraagt wat hij nu doen moet; hij ontwaakt als uit een diepen slaap, verlaat langzaam het rijtuig, geeft den koetsier order terug te keeren en volgt zijne vrouw door de poort die knarsend achter hem toevalt. Dit geluid wekt hem uit zijn verdoofden toestand. Hij had nu even goed kunnen terugkeeren, daar hij het doel van zijn

[pagina 231]
[p. 231]

tocht bereikt had, want hij wist maar al te goed waarheen zij hare schreden richtte. Doch eene onweerstaanbare macht dreef hem haar te volgen.

Het door de maan verlichte pad leidde naar een marmeren kruis dat eene vrouw in hartstochtelijke droefheid omvat hield; men zou haar voor levenloos gehouden hebben als niet het zwoegen van haren boezem het tegendeel bewees.

Arnold stond naast haar; zij had hem niet hooren komen; maar nu hij zijne hand op haren schouder legde, hief de geknielde gestalte haar betraand gelaat op; verschrikt staarde Leonie in het doodsbleeke gezicht van haren echtgenoot en stamelde de woorden. ‘Otto, gij hier!’

‘Kom, Leonie, kom, ga maar naar huis,’ sprak de professor op zulk een vreemden, kouden toon als de jonge vrouw nooit te voren gehoord had. Hij boog zich over haar heen, richtte haar op, legde haar arm in de zijne en verliet met haar zonder een woord te spreken het kerkhof; hij hielp haar in het rijtuig en beval den koetsier tot aan de Holsten poort te rijden.

Geen enkel woord werd tusschen hun beiden gewisseld; in zich zelven gekeerd zat Arnold naast Leonie, die nog steeds weende. Zwijgend bereikten zij hunne woning en begaven zich zonder een woord te spreken ieder naar zijn vertrek.

De professor had werktuigelijk de lamp op zijne schrijftafel aangestoken; half bewusteloos liet hij zich op den stoel daarvoor nedervallen en bedekte het gelaat met beide handen, Het hart dreigde hem te breken van smart. Daar ging zijne kamerdeur zachtjes open en Leonie trad schuchter op haar man toe. ‘Zijt gij boos op mij, Otto?’

In plaats van te antwoorden, schudde hij slechts met het hoofd, toen stond hij van zijn stoel op, nam zijne vrouw bij de hand en ging naast haar op de sofa zitten.

Vol smart zag Leonie hem in het gelaat. ‘Otto,’ smeekte zij met eene bewogen stem, terwijl zij zijne hand in de hare nam, ‘wees toegevend, heb geduld met mij. Gij zijt zoo kalm, zonder eenigen hartstocht. Gij kunt niet begrijpen, dat eene eenige liefde tot na den dood duurt. De Hemel weet hoe ik gestreden heb om het kortstondige, doch onuitsprekelijk geluk van mijn eerste huwelijk, om Hugo te vergeten, doch ik kan het niet.’

‘Toen gij mij voor een half jaar uwe hand reiktet, Leonie, hebt gij geene vurige liefde getoond, doch ik hoopte dat uwe genegenheid allengs inniger zou worden,’ antwoordde de professor op een toon die duidelijk bewees, dat zijne kalmte slechts geveinsd was.

‘Ik kende mij zelve niet, Otto; vergeef mij dat ik het zeg, maar ik weet, dat gij het kalm zult dragen. Gij hebt nooit hartstochtelijk bemind.’

‘Zijt gij daar zoo zeker van, Leonie,’ ging Arnold op hevigen toon voort, terwijl hij van de sofa opstond en driftig heen en weer liep. ‘Gelooft gij dat liefde, waarover veel ophef gemaakt wordt, de eenige ware is? Luister naar mij en oordeel dan of ik bemind heb.

‘Mijne hevigheid heeft u doen verschrikken, Leonie, dat zie ik aan uw ontsteld gelaat; ik zal mij nu zoo als altijd beheerschen.

‘Gij kent mijne jeugd; ik verloor mijne ouders vroeg en werd door een oom zeer eenvoudig opgevoed. Een vriend van mijn vader nam mijn jongeren broeder tot zich. Mijne studiejaren in Bremen bracht ik door in aanhoudenden arbeid. De weinige middelen die ik bezat, maakten mij eene andere levenswijs onmogelijk; ik had slechts weinige vrienden, omdat ik te ernstig en te veel in mij zelven gekeerd was om met ieder vertrouwelijk om te gaan. Maar onder deze weinigen was er een, wien mijn geheele hart toebehoorde; hij had juist het tegenovergestelde karakter van mij. Zijne jeugd was, als kind van rijke ouders, eene aaneenschakeling van genietingen geweest. Zijn open gelaat, zijne openhartigheid deden hem aller genegenheid verwerven; overal waar hij kwam werd hij met open armen ontvangen. Mijne geldelijke omstandigheden waren evenwel geene hinderpalen voor onze vriendschap, die van mijn kant des te warmer was, omdat ik het geluk nog niet gehad had die te leeren waardeeren.

Ik werd vroolijker en opgewekter; in zijn gezelschap leerde ik genietingen kennen, die mij tot hiertoe verborgen gebleven waren. Ik doorleefde eene tweede, of beter gezegd, mijne eerste jeugd. Zoo werd ik 22 jaar oud en een jaar daarna zou ik examen doen.’

De professor hield hier op, want zijne bedaardheid scheen hem te zuilen verlaten. Hij sloeg een blik op Leonie, die hem angstvallig gadesloeg: deze blik deed haar de oogen neerslaan.

( Wordt voortgezet.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken