Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6 (1889-1890)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (47.16 MB)

Scans (1070.21 MB)

ebook (35.63 MB)

XML (4.55 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6

(1889-1890)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 121]
[p. 121]

[Nummer 11]

Onze gravures.

Noemi en haar gezin op weg naar het land Moab.



illustratie
noemi en haar gezin op weg naar het land moab.


‘Ten tijde dat de rechteren regeerden,’ zoo begint het eerste hoofdstuk van het boek Ruth, ‘kwam er eene schaarschte over het land. En een man van Bethlehem in Juda trok met zijne vrouw en twee zonen naar het land der Moabieten. De man heette Elimelek en zijne vrouw Noëmi en zijne twee zonen Mahlon en Kiljon.’

Tot zoover de tekstwoorden, welke aan het tafereel van onzen kunstenaar ten grondslag liggen. De hoofdpersoon der vier genoemden is Noëmi, de vrouw, wier buitengewone beteekenis uit het verder verloop van het vermelde hoofdstuk duidelijk genoeg blijkt. De kunstenaar plaatste haar dan ook op den voorgrond en teekent in haar een treffend karakterfiguur. In deze krachtige gestalte, deze zekere, kloek opgerichte houding, dezen vastberaden en toch veerkrachtigen tred openbaart zich de moedige vrouw, in wier helderen geest ongetwijfeld het eerst de gedachte opkwam, door landverhuizing den hongersnood, die het land Juda bedreigde, te ontvluchten. Zij en haar gezin zijn trouwens niet de eenigen, welke hun heil in den vreemde zoeken. Geheele karavanen trekken voor hen uit. Alles stroomt naar het land der Moabieten, welks weelderige graanoogst den vreemdelingen een overvloedig voedsel belooft.

Een paar forsche zonen heeft Noëmi geschonken aan haren echtgenoot Elimelek, dien wij bezorgd in zich zelf gekeerd zien voorwaarts schrijden, gebukt deels onder den last van de jaren en den arbeid, deels onder de bekommering, hoe het hem en den zijnen in het vreemde land gaan zal.

De H. Schrift verhaalt ons, dat hij daar na betrekkelijk korten tijd den dood vond, terwijl de intusschen opgegroeide zonen zich met Moabitische dochters in den echt verbonden. Maar zij zouden het huwelijksgeluk slechts een korten tijd genieten. Na weinige jaren stierven ook

[pagina 122]
[p. 122]

zij, en Noëmi bleef met hare schoondochters alleen onder de levenden achter.

Thans komt het bijbelsche verhaal tot die episode, welke in haar ongekunstelden eenvoud een zoo schitterend licht werpt op Noëmi's karakter. Zij verlangt terug te keeren naar haar land, dat de Heer inmiddels weer rijk met brood gezegend heeft. Hare schoondochters willen haar vergezellen, doch zij raadt den beiden vrouwen, die haar uitgeleide doen, in hun eigen vaderland te blijven. Eene van de twee, Orfa, laat zich na langen tegenweer tot terugkeer bewegen, neemt onder tranen afscheid van hare schoonmoeder en keert huiswaarts. Ruth echter richt tot Noëmi die woorden van de roerendste aangekleefdheid:

‘Waar gij heengaat, daar wil ook ik heengaan; waar gij blijft, daar zal ook ik blijven. Uw volk is mijn volk en uw God is mijn God. Waar gij sterft daar sterf ook ik en daar wil ik ook begraven worden.’

Welk eene vrouw moet Noëmi geweest zijn, dat hare schoondochter haar met zulke onbetwistbare liefde tot in den dood toe getrouw bleef! Geen wonder, dat deze Noëmi den kunstenaar heeft opgewekt, in hare geschiedenis terug te gaan tot het eerste beslissende oogenblik, dat het bijbelsche verhaal ons heeft opgeteekend. De kalme grootheid, welke zijn tafereel ademt, doet ons gevoelen met welke warmte hij zich in zijn onderwerp heeft verdiept en wekt ook in het gevoel van den beschouwer eene stille bewondering voor de schoone bijbelsche vrouwenfiguur.

De eerste beginselen.

Het bevallig genretafereeltje van Rosa Schweninger, waarnaar onze gravure vervaardigd is, verplaatst ons in het vertrek van een aanzienlijk edelman uit de zestiende eeuw. Reeds heeft de voortgang der beschaving zachtere zeden en vreedzamere bezigheden meegebracht dan het eeuwige vechten, tornooien en jagen, waarmee in vroeger tijd de edele ridders het grootste gedeelte van hun tijd verdreven. De waardige edelman op ons tafereel behoort niet meer tot degenen, die een kruisje in plaats van hun naam moesten zetten. Dat hij althans het lezen machtig is, getuigen de folianten, die voor hem op tafel liggen. Maar wapenen aan den wand herinneren ook, dat ondanks de toenemende beoefening van de kunsten des vredes, de vrije man nog altijd het zwaard moet weten te voeren, om zijn recht te verdedigen.

De oude ridder is er daarom op bedacht, zijn zoontje bijtijds in de eerste beginselen van den wapenhandel te onderrichten. Nog is de arm van het knaapje niet sterk genoeg, om een zwaard te zwaaien; maar toch kan hij oog en hand reeds oefenen door den ver dragenden handboog, die naast het onbeholpen vuurroer nog altijd in zwang is. De kunstenares stelt ons vader en zoon voor op het oogenblik, dat de eerste zijn jongen les geeft in het hanteeren van den boog en hem leert de pees te spannen, den spitsen pijl er op te steken en van de koord te doen snorren. De jonge edelknaap volgt de onderrichtingen zijns vaders met gespannene aandacht, want reeds reikhalst hij naar het oogenblik, waarop hij met andere makkers op de jacht of de schietbaan wedijveren kan.

Herfstdraden.

Den Vlaamschen beschouwer zal het ongetwijfeld vreemd voorkomen, de treffende voorstelling van den Franschen kunstenaar door ons met den naam Herfstdraden betiteld te zien. Die bevreemding zal echter ophouden, wanneer hij gelieft te bedenken dat de herfstdraden in Frankrijk genoemd worden fils de la Vierge, draden der H. Maagd. Het kinderlijke volksgeloof wil namelijk dat die draden afkomstig zijn van Maria's spinrokken en dat zij, waar zij neerdalen, vrede en zegen aanbrengen.

De schilder van ons tafereel heeft dat dichterlijk volksgeloof op bevallige en waardige wijze in beeld gebracht. De Maagd Maria, volgens de traditioneele voorstelling met den leliestengel naast haar afgebeeld, zit op een Oostersch terras aan het spinrokken. Vermoeid van den arbeid is zij ingesluimerd, en nu komen de zwaluwen, die heilaanbrengende gevederde vrienden van den mensch, de vlasdraden onder hare handen weghalen, om ze naar alle windstreken te verstrooien als het onderpand van de liefde der Moedermaagd, wier teedere banden heel de menschheid omstrengelen.

Had de Heidensche oudheid hare schikgodinnen, gestadig bezig den levensdraad der menschen te weven en af te snijden, de christelijke volkspoëzie heeft zich een liefelijker beeld gedroomd. Zij stelt zich de Koningin des Hemels voor, voortdurend bedacht aan het geluk der wereld te arbeiden: uit hare handen komen als zwevende herfstdraden de zoete banden van broederliefde en huiselijken vrede, die het geluk der menschelijke maatschappij verzekeren.

Een ongenoode gast.

Poes mag al veel bedrijven bij den kleinen papeter, maar nu maakt ze het toch al te bont. Zoo maar den snuit in zijn schotel zetten, alsof de warme melk voor haar bestemd was, - dat overschrijdt alle grenzen van vertrouwelijkheid en wordt rechtuit ongeoorloofde brutaliteit.

Verontwaardigd zwaait de verongelijkte dan ook den paplepel en laat een luid protest hooren. Maar wat zijne ergernis ten top drijft, is dat zijn gegriefd rechtsgevoel ditmaal zelfs bij moeder geen steun vindt. Het goede mensch kan niet nalaten met zijne kluchtige verontwaardiging eens hartelijk te lachen en zoo vergeet ze poes te verhinderen met hare snoeperij voort te gaan, zoodat deze ondertusschen heel den inhoud van den schotel naar binnen speelt.

‘Geduld manneken!’ roept ze den kleine toe. ‘Moeder zal u meteen wel andere pap opscheppen.’

En als hij straks ruimschoots voor het hem ontroofde zal schadeloos gesteld zijn, is alle pijn weer geleden. Op later leeftijd zal het zeker altijd zoo goed niet gaan. Dan kan het wel eens gebeuren dat een ander zich meester maakt van hetgeen voor hem bestemd was, zonder dat eene zorgzame moeder bij de hand is, om hem weer in zijne rechten te herstellen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken